‘Hoe lang nog, in één woord, moet de kunst (knapheid) boven het leven (standpunt) worden verheven?’ verzuchtte criticus en ‘vent’ Menno ter Braak over de Nederlandse literatuur in een, overigens positieve, bespreking van de roman Eva van Carry van Bruggen (Man tegen man, 1931).

Die discussie over ‘vorm of vent’, oftewel stijl of inhoud, zie je weer volop doorschemeren in de recensies van dag- en opiniebladen. De tegenstelling is minder scherp, want het landschap van de kritiek is veel diffuser dan in het interbellum, toen de ‘vorm-of-vent-discussie’ haar hoogtepunt beleefde: een beetje vorm, een beetje vent en dan is die vent ook nog steeds vaker een vrouw. Maar in de besprekingen van bijvoorbeeld Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer zie je uiteenlopende kampen in de literatuurkritiek:

‘Zonder er echt iets voor te hoeven doen kwam Clio met haar “krokante kontje en haar pittige tietjes” (really?) daverend klaar – zoals alle vrouwen met wie hij in...