Elk jaar met Pasen recenseerde de Engelse literator Samuel Johnson zijn eigen innerlijke toestand. In april 1764 stond hij, de vermaarde samensteller van de Dictionary of the English Language (1755), er belabberd voor. Hij was zwaar depressief en het contact met de werkelijkheid kwijt. Aan een vriend bekende hij wel een been te willen missen als hij daarmee de controle op zijn geest terug kreeg. Complicatie was dat Johnson het zichzelf niet makkelijk maakte als orthodoxe christen. In zijn tijdschrift The Rambler schreef hij dat mensen de eeuwige verdoemenis niet genoeg vreesden. Zelf was hij bang voor de verdoemenis omdat hij dacht dat hij zijn talenten aan het verkwanselen was.

Medelijden hoeven we met Samuel Johnson niet te hebben. Als er één letterkundige is geweest die in de watten werd gelegd door vrienden, collega’s, vriendinnen, lords en ladies die hem geestelijk en materieel goed gezind waren, dan Johnson. Sinds kort kon hij genieten van een jaargeld, hem verleend door...