Naar aanleiding van de eerste Nederlandse vertaling van het eerste van de zevendelige roman À la recherche du temps perdu van Marcel Proust schreef de feministe en romaniste Joke Kool-Smit in de Nieuwe Rotterdamse Courant in 1968: ‘De moeilijkheid voor Proust was ‘om fragmenten die hij in zijn hoofd had, of zelfs al op schrift, tot een geheel te verwerken. Zijn probleem was niet “Hoe zeg ik het?”, maar “Hoe krijg ik het er allemaal in?”’ En hoe houd je de lezer vast zonder een verhaal, zonder plot of lijn?

Elke lezer van Proust die een studie van zijn werk maakt moet een naam verzinnen voor de oplossing die Proust vond voor zijn desperate materiaal. Het líjkt wel een verzameling fragmenten, maar op den duur wordt in de bijna 3000 pagina’s van de complete Nederlandse vertaling een patroon zichtbaar. Joke Smit noemt Prousts oplossing ‘de wisselende orkestratie’, de terugkeer van personages, motieven en thema’s: het verschijnen en verdwijnen van figuren, het loslaten van thema’s en erbij terugkeren, iets andere of juist dezelfde ideeën, andere gevoelens, andere liefdesverhoudingen van bekende figuren, andere wereldse omstandigheden. Er is een verborgen patroon en daarin wordt de lezer langzaam ingesponnen.

Ieme van der Poel noemt de aanpak van Proust in haar boek De tijdmachine van Marcel Proust ‘literair kubisme’. Zonder zich met de kunststroming van de kubisten Picasso en Braque te identificeren ging Proust volgens haar op een vergelijkbare manier te werk: ‘om de verschillende facetten van iemands uiterlijk, zowel en face als en profil, tegelijkertijd uit te beelden op het platte vlak, zo zocht Proust naar een specifiek literaire vorm om uitdrukking te geven aan de verschillende en soms tegenstrijdige karaktertrekken van zijn pluriforme personages. Om die reden krijgen we ze ‘bij stukjes en beetjes’ te zien.’

verre van etherisch

Met deze modernistische aanpak brak Proust met het negentiende eeuwse realisme van Zola en Balzac. Bij Proust geen uitgesponnen realistische beschrijvingen, maar direct dicht bij het ontstaan van de personages, hun gedrag, milieu, smaak en denkwereld. Deze moderne aanpak sluit ook beter aan bij de Proust over wie Van der Poel het in haar Gids voor de moderne lezer van Op zoek naar de verloren tijd, zoals de ondertitel luidt, wil hebben: niet over de ‘eenzelvige estheet’ zoals bekend geworden door het portret van Jacques-Émile Blanche, het portret waarop hij een allerelegantste witte bloem (een gardenia) in zijn knoopsgat heeft. Maar over de Proust die, hoe langdurig ook aan bed geklonken, sterk betrokken was bij de culturele, sociale en politieke ontwikkelingen van zijn tijd, de belle époque, de jaren 1870-1914.

Proust gaat niet altijd rechtstreeks in op deze ontwikkelingen, maar hij laat ze vertolken in de gesprekken, het is de context van zijn personages, het is de lucht die ze inademen. Proust was verre van etherisch of precieus. Van der Poel laat zien hoeveel werk hij maakte van de Dreyfusaffaire en gaat in op zijn belangstelling voor technologische vooruitgang. Proust zelf kon er helemaal niet tegen, maar zijn verteller is dol op het lawaai en de geluiden van de stad, zoals hij ook met genoegen de benzinelucht van de automobielen opsnoof.

onttovering

Parijs wordt na de operatie van Hausmann in de belle époque een metropool. In de klasseverhoudingen na de Commune van 1871 en de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) heeft ondertussen een onttovering plaats. De aristocratie valt van zijn voetstuk. Met als aanleiding de ziekte van een wederzijdse vriend ziet de verteller met eigen ogen hoe ‘voos, oppervlakkig en vooral hoe harteloos’ aristocratische families met mensen kunnen omgaan. Het is een demasqué.

Uiteraard blijft er de nodige betovering voor de verteller over in de vorm van zijn jeugdherinneringen. Het zijn de lichtvlekken in een vergrijzende wereld.

De dromerige en verbeeldingsrijke verteller had het voetstuk zelf in zijn jeugd voor ze opgericht. Zoals met zijn idolatrie voor de hertogin van Guermantes. De verteller verloor zich als kind met haar in dromerijen en dacht dat zij een prinses was zoals hij die kende uit de plaatjes van de toverlantaarn. Hij leerde de werkelijkheid achter de namen kennen. Dat hun gesprekken bestonden uit het eindeloos traceren van hun stamboom. Dat hun salons door het ontbreken van enig esprit een flauwe afspiegeling waren van die van de achttiende eeuw die ze imiteerden. Het mysterie van deze verleidelijke wereld vervliegt voor hem. Het leerde de verteller hoe je met allerlei mensen om kon gaan, en hij raakte goed thuis in de do’s-and-don’ts van zijn tijd.

Uiteraard blijft er de nodige betovering voor de verteller over in de vorm van zijn jeugdherinneringen. Het zijn de lichtvlekken in een vergrijzende wereld, die hij niet eens zozeer zelf kan regisseren, ze overvallen hem onverwacht. De verteller kan overspoeld raken door bepaalde emoties van vroeger, vooral bij de herinneringen aan het huis van zijn grootouders in Combray. Door de manier waarop Proust onverschrokken in gaat op emoties hebben dat soort emoties van kinderen ‘erkenning’ gekregen en zijn uit de sfeer van de ‘aanstellerij’ geraakt.

Het hallucinante verlangen van de verteller als kind naar de nachtkus van zijn moeder is indicatief: de wachtende minuten voor het zover is ondergaat hij als een ‘martelgang’. Door Proust wist iedereen nu hoe ver zo’n verlangen kan gaan en hoe onontkoombaar zo’n kus kan zijn.

Ieme van der Poel
Ieme van der Poel
psychologisch sadomasochisme

Zonder van de Recherche een documentaire roman te willen maken gaat Van der Poel op een ter zake doende manier in op de psychologische en sociale rol die Prousts personages uitoefenen. Zoals dat van arts. Het was een positivistische tijd waarin veel waarde werd gehecht aan de resultaten van wetenschap. De dokter stond in aanzien en kon zich een zekere glamour permitteren. Zoals dokter Pozzi, de hoofdpersoon van Julian Barnes boek The Man in the Red Coat. Menige arts liet die glamour ten koste gaan van de empathie voor de patiënt, waarvan Proust mooie staaltjes geeft. Van gebrek aan empathie kun je niet spreken van Prousts eigen vader, die internationaal vermaard werd als arts die voor maatregelen zorgde om besmettelijke ziekten op een afstand te houden.

Er komt zo veel voor in deze cyclus dat alleen de combinatie van aspecten, thema’s, motieven en tijdgeest voldoet.

Van der Poel wil Prousts romancyclus niet terugbrengen tot een roman van een époque. Ook niet tot louter de onttovering van de klasseverhoudingen, laat staan tot een roman over de ‘onwillekeurige herinnering’, hoe cruciaal die ook is. Het is ook geen roman over homoseksualiteit, hoe belangrijk ook. Er komt zo veel voor in deze cyclus dat alleen de combinatie van aspecten, thema’s, motieven en tijdgeest voldoet.

Kenmerkend voor de sfeer in de onderlinge verhoudingen van de personages is in ieder geval wat Van der Poel het psychologische sadomasochisme noemt. Dat klinkt, hoe juist ook, misschien zwaar, maar het gaat dan om wat Iki Freud in haar boek over het sadomasochisme bij Proust de ‘plaagrelaties’ in de roman noemt.

Er wordt in de cyclus het nodige geroddeld, aan reputaties geknaagd, afgunstig gekeken en aan de nodige wederzijdse bewondering gedaan. Men is elkaar vaak aan het ophemelen, maar nooit alleen. Nooit zal op enig moment de steek onder water ontbreken. De verteller zegt dat hij zich niet bovenmatig kan ergeren aan Madame Bontemps, de vrouw van de kabinetschef, maar ze is wel ‘boosaardig en gewoontjes’. Volgens zijn vriend Swann behoort ze zelfs tot de ‘typische vertegenwoordigers van de reactionaire, klerikale bourgeoisie met bekrompen ideeën.’

Over de adelijke Guermantes gaat het ook op deze dubbele manier: ze hebben wel smaak, maar zijn ook snobisten bij wie de smaak hen wel eens in de steek laat. En wanneer Swann zijn geliefde Odette verdenkt van overspel en stikt van jaloezie (pagina’s waarin het verschijnsel ‘jaloezie’ zijn scherpste bewoordingen krijgt), vraagt hij zich ook af hoe hij haar kan pesten zolang hij haar nog niet echt betrapt heeft.

De verteller, in zekere zin Proust, kan er ook wat van om vrienden en kennissen op een manier te beschrijven waarbij je je afvraagt of ze nog wel zijn vriend willen zijn als ze het zouden hebben gelezen. Zo schrijft hij met een sadistische wellust in Sodom en Gomorra over de verborgen homoseksueel Baron Charlus: ‘Nu hij, in zijn lichtkleurig reiskostuum, dat hem dikker maakte, al heupwiegend voortliep, een puilend buikje en een haast zinnebeeldig achterste meedeinend, ontleedde het genadeloze daglicht, op zijn lippen tot lippenstift, tot poeder met cold cream vastgeplakt op de punt van zijn neus en tot zwartsel op de geverfde knevel die met zijn ebbenhouten kleur afstak bij het grijzende haar.’

Volgens Ieme van der Poel heeft Proust met Baron Charlus ‘de Franse literatuur verrijkt met een personage van ongeëvenaarde complexiteit: tragisch zowel als komisch, vilein en onmiskenbaar racistisch, maar ook spiritueel, kunstzinnig en innemend, heeft hij de tand des tijd glansrijk doorstaan.’

De tijdmachine van Marcel Proust is net zo breed en caleidoscopisch als menig personage van Proust. Uit alle motieven, thema’s en personages die Van der Pel behandelt, ontstaat een duidelijk patroon waardoor men in elk willekeurig deel van de roman soepel toegang heeft.

De tijdmachine van Marcel Proust. Een gids voor de moderne lezer van Op zoek naar de verloren tijd is uitgegeven door De Bezige Bij.

Vijfenzeventig bladen en andere manuscripten van Marcel Proust, van commentaar voorzien door Nathalie Mauriac Dyer, is uitgegeven door De Bezige Bij.