J.J.Voskuil is met een mooi, maar moeilijk woord een idiosyncratische persoonlijkheid, iemand met een afwijkend karakter. Daarin zijn zo zoveel verschillende eigenschappen verenigd dat er geen afgeronde persoonlijkheid uit te voorschijn komt. Integendeel: een bonte verzameling opvattingen en psychische eigenaardigheden botsen op elkaar of zoeken verbinding. In Bijna een man en Capitulatie, de twee deken dagboek die de jaren 1939-1965 bestrijken, noteert Voskuil een paar keer dat hij goed slaapt op de ruzie met zijn vrouw Lousje. Zo duiken er voortdurend tegendraadse emoties en opvattingen op.

Schrijven, wat hij bijna maniakaal doet, komt volgens Voskuil ‘voort uit labiliteit. Het is een neurose, geen cultuuruiting.’ Voskuil heeft het, hoewel hij een soort volkskundige is, niet zo op mensen begrepen: ‘alleen outcasts en underdogs zijn te verdragen.’ Het woord geluk leidt bij hem een zorgelijk bestaan, behalve wanneer het hard regent met veel wind en ‘met grauwe, snel...