Met een titel als Levenshonger kun je vele kanten op, maar het ligt niet voor de hand om te denken aan een vleesfabriek ergens in de provincie. Daar snijden Poolse gastarbeiders in bloedbesmeurde rubberen jassen, haarnetjes en grote plastic handschoenen vanaf ‘s morgens zes uur aan de lopende band vlees.

Dat is het decor van Marie Kessels roman Levenshonger. En niet bevolkt door werknemers op leeftijd die barre omstandigheden gewend zijn, maar door jongeren. Zo’n jongere is de begin twintigjarige Elzbieta, die nog maar een jaar in Nederland is, maar met behulp van Kessels het verhaal doet. Na twee jaar in Polen aan de universiteit te hebben gestudeerd wilde ze weg. Ze heeft het geluk dat ze na een paar maanden in Nederland voor niets een etage kan bewonen in het huis van een collega bij de vleesfabriek, een werkstudent.

De titel Levenshonger is harde ironie. Het leven is in deze roman tot het elementaire teruggebracht. De gedachten, gevoelens, wensen, de eisen, alles en...