Opnieuw relevant, want

Na 39 jaar komt de zaak van de vier vermoorde IKON-journalisten in 1982 alsnog voor de rechter in El Salvador.

Harm Ede Botje maakte in 2007 deze reconstructie over de hinderlaag, waarbij journalisten Koos Koster, Jan Kuiper, Joop Willemse en Hans ter Laag om het leven kwamen.

Het is 18 maart 1982, een hotel in de Thaise hoofdstad Bangkok. Jan Willem Bertens, persvoorlichter van het ministerie van Buitenlands Zaken, ligt te slapen. Samen met premier Dries van Agt en de staatssecretarissen Hans van den Broek en Wim Dik is hij bezig aan een driedaags officieel bezoek aan Maleisië en Thailand. Ze hebben een drukke dag achter de rug vol afspraken met ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders. Er wordt op de deur geklopt. Bertens wordt wakker en doet open. Een journalist van de KRO-radio die mee is met de delegatie staat voor de deur. ‘Heb je het al gehoord?’ vraagt hij opgewonden. Bertens schudt zijn hoofd. ‘In El Salvador zijn vier Ikon-journalisten vermoord. Heel Nederland staat op zijn kop.’

Bertens twijfelt geen moment. Met de KRO-journalist achter zich aan loopt de voorlichter naar de kamer van de premier. Van Agt doet open in zijn pyjama en staat de verslaggever meteen te woord. ‘Het is vreselijk wat daar is gebeurd. We zullen onderzoek eisen.’ Veel meer weet hij niet te zeggen.

De volgende dag keert de delegatie terug naar Nederland. Tijdens de tussenstop in Abu Dhabi is op een Engelstalige televisiezender te zien hoe minister Max van der Stoel van Buitenlandse Zaken op het Binnenhof een persconferentie geeft. De moord op de vier is inmiddels wereldnieuws. Een dag later landt het regeringsvliegtuig op Schiphol, waar Bertens wordt opgewacht door een dienstauto met chauffeur. Hij moet zich in Den Haag melden. Om kwart over twaalf die nacht komt hij op het ministerie van Buitenlandse Zaken aan. De gezichten daar staan ernstig. ‘Jij gaat door naar Mexico en dan naar El Salvador,’ zegt Van der Stoel. ‘Je spreekt Spaans, ga met alles en iedereen praten. Ik wil precies weten wat er is gebeurd.’ De ambassadeur in Mexico, Jan Kees Speyart van Woerden, is inmiddels al door Buitenlandse Zaken op stel en sprong naar El Salvador gedirigeerd om een eerste onderzoek te doen.

Vijfentwintig jaar later. Bertens, nu eenenzeventig jaar oud, ontvangt in zijn zeventiende-eeuwse huis in het historische centrum van Maastricht. De flamboyante Limburger kan terugkijken op een turbulente carrière. Een halfjaar na het onderzoek in El Salvador werd hij benoemd tot ambassadeur in Costa Rica, van waaruit hij ook Nicaragua, Honduras, Panama, Belize en El Salvador ‘deed’. Daarna werd hij ambassadeur internationale culturele samenwerking en vervolgens stapte hij over naar de politiek en werd voor D66 fractievoorzitter in het Europarlement.

Bertens heeft voor de gelegenheid het mapje ‘El Salvador’ opgediept uit zijn archief. Daar zit ook een dagboek in, waarin hij de gesprekken die hij voerde met direct betrokkenen woordelijk heeft uitgewerkt. Die verklaringen zijn gebruikt in het latere rapport van minister Van der Stoel aan de Tweede Kamer. Maar cruciale passages zijn niet overgenomen.

‘Die buitenlandse journalisten moeten ze eigenlijk allemaal afmaken’

Koos Koster en Jan Kuiper zijn in opdracht van de Ikon naar El Salvador afgereisd. Daarnaast werken ze ook voor andere media, waaronder Vrij Nederland. In de twee weken voor hun dood verschijnen artikelen op de voorpagina van VN, dat dan nog in krantenvorm verschijnt. In een in memoriam op 27 maart schrijven de toenmalige eindredacteuren Marian Husken en Kees Schaepman: ‘De kop die ze voor hun reportage over de militairen suggereerden: “El Salvador: ‘Die buitenlandse journalisten moeten ze eigenlijk allemaal afmaken’.” Dat vonden wij te cynisch, boven het artikel kwam een kop te staan die, dachten wij, de inhoud beter dekte: “Zeventig procent van de soldaten loopt over naar de guerrilleros”. Zelden is een eindredactie zo bitter in het ongelijk gesteld.’

Halsoverkop vertrokken

Op 22 maart komt Bertens aan in Mexico-stad. Daar treft hij de oververmoeide journalist Jan Schmeitz, destijds werkzaam voor de VARA en het dagblad Trouw. Hij kent de vermoorde collega’s Koos Koster, Jan Kuiper, Joop Willemse en Hans ter Laag goed en is net halsoverkop uit El Salvador vertrokken nadat politiemensen naar hem hadden gevraagd bij zijn hotel. Schmeitz was – net als vijfhonderd andere journalisten – in El Salvador om de verkiezingen te verslaan die twee weken later werden gehouden. Hij vertelt Bertens in een zes uur durend gesprek over de gebeurtenissen van de dagen ervoor.

Op 11 maart om halfzes ’s ochtends zouden Koster en zijn drie Ikon-collega’s naar een gebied gaan waar de rebellen vrijelijk konden opereren. Ze wilden daar een familie filmen. Maar de afspraak werd zonder opgaaf van redenen door de rebellen afgezegd.

In de loop van die dag werd Koster opgepakt en naar de Policía de Hacienda gebracht, een gevreesde politiedienst die zich bezighield met het bestrijden van subversivos. Daar werd hij verhoord door de even gevreesde kolonel Moran. Zijn collega’s moesten in een naastgelegen kamer wachten. Wat was er aan de hand? Op het lijk van een rebellencommandant was een briefje gevonden met daarop het telefoonnummer en het hoteladres van Koster. Hij werd beschuldigd van contacten met terroristen. Maar Koster had de dode man nog nooit ontmoet en wist Moran daar in een lang gesprek van te overtuigen. Uiteindelijk gingen de Nederlandse journalisten vrijuit.

Toen Koster Schmeitz vertelde over het verhoor bij Moran, maakte de VARA-journalist zich meteen grote zorgen. ‘Schmeitz heeft Koster onmiddellijk bezworen dat dit verhoor een duidelijke waarschuwing was het land stante pede te verlaten,’ noteert Bertens.

Maar Koster luisterde niet. Twee dagen later vertelde hij Schmeitz dat hij alsnog naar rebellengebied ging. Hij wilde de bestelauto lenen die Schmeitz en zijn collega Greven van de Ikon-radio hadden gehuurd. De auto van Koster was namelijk te klein om de hele filmcrew en de bagage in te vervoeren. Koster vroeg Schmeitz ook om als chauffeur op te treden. Schmeitz weigerde omdat de situatie wat hem betreft te gevaarlijk was. Bertens in zijn aantekeningen: ‘Dit leidde tot hoogoplopende ruzie.’ Uiteindelijk regelde Schmeitz een dag later, op 16 maart, een bevriende journalist van Der Spiegel als chauffeur, de Duitser Armin Wertz.

Als Schmeitz aan Bertens vertelt dat hij Wertz telefonisch heeft gevraagd om de Ikon-ploeg naar bevrijd gebied te brengen, raakt hij in grote paniek. Opeens beseft hij dat de telefoon mogelijk is afgeluisterd, en dat wellicht dus door zijn fout de geheime dienst het doel van de reis kon achterhalen. Bertens in zijn aantekeningen: ‘Schmeitz’ ontzetting was enorm toen hij zich dit realiseerde.’

‘Als Koster eerlijk in de groep had besproken wat de rebellencommandanten tegen hem hadden gezegd, waren ze denk ik niet gegaan. Of via een andere weg.’

Op 23 maart arriveert Bertens in San Salvador. Op het vliegveld treft hij ambassadeur Jan Kees Speyart van Woerden. Speyart staat op het punt om de vier doodskisten, die naar Nederland worden gebracht, tot aan Guatemala te begeleiden. In zijn gevolg heeft hij een televisieploeg. Speyart is not amused als hij Bertens op het vliegveld treft. Hij voelt zich gecontroleerd vanuit Den Haag. Doet hij zijn werk misschien niet goed?

Bertens nu: ‘Het was een ongemakkelijke situatie. Ik was veel jonger dan Speyart. Maar Den Haag wilde zeker zijn en wilde daarom een tweede onderzoek. Speyart was een wat vormelijke man, die met de Salvadoraanse autoriteiten had gesproken en met een legerhelikopter naar de plek des onheils was gevlogen. Dat viel heel slecht in de Nederlandse media. Hij werd gezien als iemand die met de dictatuur samenwerkte. Onzin natuurlijk. Ik was ook met die helikopter gegaan, hoe kan je daar anders snel komen. Daarbij kwam dat hij niet anders dan met de regering kon samenwerken omdat hij op een officiële missie was. Ik ging veel informeler, mijn missie was te kijken hoe het stond met de veiligheid van journalisten en ondertussen kon ik rustig mijn werk doen. Speyart heeft achteraf een goed rapport afgeleverd.’

Koos Koster was op het ministerie van Buitenlandse Zaken geen onbekende. In 1973 had hij in het stadion van Santiago de Chili gezeten na de staatsgreep van dictator Augusto Pinochet. Ambassademedewerkers hadden toen veel moeite gedaan om Koster en een groep geestelijken uit het stadion te krijgen. Koster was een man met een missie, zeiden diplomaten die hem uit Chili kenden. Maar ook een gevaar voor zichzelf. Hij leek wel een raceauto zonder remmen.

Als Bertens ’s avonds onder het genot van kreeften en witte wijn spreekt met Koen Steendijk, de Nederlandse honorair consul-generaal ter plaatse, krijgt hij een heel ander beeld van de Ikon-verslaggever. Steendijk, die voor het handelshuis Ceteco werkt en een paar supermarkten in El Salvador bestiert, heeft een zwak voor Koster. De twee mannen kennen elkaar al jaren en Steendijk krijgt tranen in zijn ogen als ze over Kosters dood praten. ‘Wat is hij toch dom geweest, wie had hem kunnen tegenhouden,’ zei Steendijk.

Nadat de dood van de vier bekend was geworden, was de consul-generaal onmiddellijk naar het Alameda-hotel gegaan. Daar had hij alle spullen van de vermoorde journalisten meegenomen. Dat die spullen er überhaupt nog lagen, is voor Bertens een eerste aanwijzing dat er geen sprake was van moord met voorbedachte rade. ‘Anders was er allang politie langsgekomen om “bewijsstukken” op te halen,’ zegt Bertens nu. In de rommelige kamer van Koster en Kuiper had Steendijk overal papieren aangetroffen, waaronder een grote hoeveelheid knipsels over de twee jaar eerder vermoorde bisschop Romero. Koster was een groot bewonderaar van de bisschop, die de bevolking had opgeroepen zich te verzetten tegen de militaire dictatuur. Bertens collega Speyart van Woerden merkte later in zíjn rapportage droogjes op dat ‘het uit veiligheidsoogpunt onverantwoord is de papieren onbeheerd achter te laten in een hotel in San Salvador’.

Vrij Nederland-cover van 20 maart 1982
Salvadoraanse verzet

De volgende drie dagen spreekt Bertens sleutelfiguren uit het Salvadoraanse verzet met wie Koster voorafgaand aan de fatale trip heeft overlegd. De eerste, Rodriquez Salinas, is een jezuïet en medewerker van de Universidad Centroamericana. Na de arrestatie van Koos Koster op 11 maart had Salinas zich grote zorgen gemaakt over diens veiligheid. Hij vond dat Koster zich in een situación quemada bevond, letterlijk een situatie van ‘gebrandmerkt zijn’; je rol is dan uitgespeeld. ‘Na zijn vrijlating heb ik hem gevraagd, ja zelfs gesmeekt om het land te verlaten,’ vertelt Salinas aan Bertens. ‘Telkens antwoordde Koos: “Romero werd ook bedreigd. Hij bleef, dus ik ook.”’

Salinas hield Koster voor dat in de provincie Chalatenango in de weken voorafgaand aan de verkiezingen verhoogde activiteit van het leger werd verwacht. De rebellen hadden aangekondigd de stembusgang te frustreren, en daarom moesten ze worden teruggedrongen. Het zou daarom volgens Salinas beter zijn om via Honduras het land binnen te gaan. Maar Koster wees dit voorstel van de hand. Deze omweg zou te veel tijd in beslag nemen. Hij wilde op zondag terug zijn om een heilige mis te filmen in de Mariona-gevangenis, waar veel rebellen gevangen zaten.

Uiteindelijk had Salinas toegegeven: als Koster echt wilde, was ‘de beweging’ bereid om een aan de nieuwe situatie ‘aangepaste tocht’ naar bevrijd gebied te organiseren.

Een dag na dit gesprek reist Bertens af naar het stadje Tecla. Hij gaat naar een kerk en neemt plaats in een biechtstoel. Niet veel later neemt aan de andere kant een man plaats die zich voorstelt als El Chile, een commandant van de FMLN. Bertens houdt zijn cassetterecorder dicht bij het roostertje. Ook El Chile weet zeker dat Koster quemado was. ‘Het staat voor mij vast dat Koster en wellicht in mindere mate zijn compañeros onder voortdurende controle stonden,’ zegt El Chile. ‘Maar ondanks onze bedenkingen bleef hij voet bij stuk houden.’

El Chile had op 13 en 16 maart met Koster gesproken. Ze hadden de praktische details van de tocht doorgenomen. Een commandant van de generale staf van het verzet in Chalatenango genaamd Oscar moest terug naar het gebied. Hij sprak vloeiend Engels en zou als tolk fungeren. Er zou ook een jonge koerier meereizen, die als enige wist waar de filmploeg werd opgewacht door de rebellen uit het bevrijde gebied.

Over deze piepjonge koeriers spreekt El Chile met revolutionaire passie. ‘Zij zijn de ware helden,’ zegt hij in de biechtstoel. ‘Een van dit leger van toekomstige leiders van ons land heeft een keer meer dan tien uur met een bloedende hoofdwond in een ravijn gelegen, ternauwernood ontsnapt aan een patrouille. Hij heeft zijn missie voltooid! Soms dragen ze vijftig kilo voedsel, medicijnen of munitie in hun schooltassen. Wij aan deze kant weten nooit waar de ontmoetingsplaats is. Natuurlijk wisselen we wachtwoorden uit met de koeriers. Hoe minder men weet, hoe beter.’

Over Koos Koster zegt El Chile aan het slot van het gesprek: ‘Hij was een held, net als zijn compañeros. Ik heb grote bewondering voor het Nederlandse volk en zijn regering.’

Bertens’ derde gesprekspartner, een FMLN-commandant genaamd Ayala, vertelt min of meer hetzelfde verhaal. Koster was gewaarschuwd, maar hij trok zich niets aan van de adviezen. ‘Hij voelde dat hij een bijzondere taak had in dit land.’ En de laatste betrokkene die Bertens spreekt, de jezuïet Jon Cortina: ‘Toen Koos doorging en niet begreep dat hij quemado was, kon ik nog maar een ding zeggen: “Moge God je beschermen met zijn zegen.”’

jan willem bertens
De vermoorde journalisten en rebellen in het mortuarium in El Salvador. Foto: Iwan Montesinos

De verklaringen van de rebellen en de jezuïeten zijn destijds niet opgenomen in het rapport dat Max van der Stoel naar het parlement stuurde. Wel werd in algemene bewoordingen gemeld dat er twijfels bestonden binnen de verzetsbeweging. Daaraan werd toegevoegd dat het ‘ongetwijfeld aan hun journalistieke plichtsbesef en bewogenheid met het lot van de verdrukten toe te schrijven is dat de leden van het Ikon-team – en in het bijzonder de heer Koster – besloten in het land te blijven en hun werk op de voorgenomen wijze af te maken’. De gevoelens van de nabestaanden van de vier vermoorde journalisten werden zoveel mogelijk gespaard.

Bertens nu: ‘We hebben nooit tegen de familieleden gezegd: het was hun eigen schuld. Maar dat dácht ik wel. Ik heb altijd geleerd dat je moet luisteren naar de mensen die uit het land zelf komen. Dat deed Koos niet. Hij dacht dat hij het centrum van de wereld was. Dat alles om hem draaide. En Koos heeft de anderen ervan weten te overtuigen dat ze juist die route op die dag moesten nemen ondanks dat in die dagen een offensief ophanden was. Op welke wijze hij dat heeft gedaan, weet ik nog steeds niet.’

Groene Toyota-bus

Op 17 maart vertrokken de vier om twee uur ’s middags in de van Schmeitz geleende groene Toyota-bus. Op de zijkant stond ‘prensa’ en ‘tv’. Achter het stuur zat de Duitse journalist Armin Wertz, achterin zaten de vier Ikon-journalisten.

Het verhaal van de trip is in de Nederlandse kranten uitgebreid beschreven, omdat de getuigenis van Wertz vrijwel integraal is opgenomen in het onderzoeksrapport dat naar het parlement werd gestuurd. Maar wat ontbreekt, is een opmerking die Jan Kuiper maakte toen Koster even de auto uit was om commandante Oscar op te halen. Kuiper tegen Wertz: ‘Ik weet niet waar we naar toe gaan, ik heb alleen maar de technische zaken geregeld, zoals het ruilen van de auto.’ Deze opmerking duidt op de spanningen die leefden tussen Koster en Kuiper, iets wat later werd bevestigd door artikelen en televisie-uitzendingen waarin familieleden van de overledenen hun verhaal deden.

Koster had alle beslissingen zelf genomen. Bertens nu: ‘Als hij eerlijk in de groep had besproken wat de rebellencommandanten tegen hem hadden gezegd, waren ze denk ik niet gegaan. Of via een andere weg.’

Toen na een minuut of tien de jonge koerier Ruben opdook, was de groep compleet. Onderweg stopte de bus nog een paar keer om suiker, sigaretten en batterijen te kopen. Om drie uur reden ze de stad uit via de provinciale weg naar Chalatenango. Om vier uur stopten ze bij een klein cafeetje. Koster raakte – hij kon het niet laten risico’s op te zoeken – verwikkeld in een geanimeerd gesprek met een agent in burger van de Policia Nacional, die de bushalte naast het café in de gaten hield.

De groep vervolgde de tocht.

Een paar kilometer voor de militaire basis El Paraíso dook er een Cherokee met zwarte zonwerende ruiten achter het busje op. Toen Wertz langzamer ging rijden, deed de bestuurder van de Cherokee dat ook. Dat leidde tot enige onrust, maar Koster zei dat het niets betekende. De Cherokee draaide bij Santa Rita, een halve kilometer voor de ontmoetingsplaats, van de weg af. Om twee minuten over vijf kwamen Koster en zijn team aan op de afgesproken plek. Er leek niemand te zijn en ze reden door. Toen kwamen alsnog de vier afhalers uit de bosjes te voorschijn. De spullen werden uitgeladen en acht minuten later reed Wertz weg. Er was afgesproken dat hij op zondag 21 maart weer naar dezelfde plek zou komen.

Niet veel later liep de groep in een hinderlaag. De vier journalisten kwamen om het leven, net als Oscar en drie van de vier afhalers. De koerier Ruben en een rebel wisten te ontkomen.

Jan Willem Bertens in El Salvador. Foto: Privéarchief
Terug naar de plek

Bertens gaat vlak na de moord en ook nog een keer begin mei 1982 terug naar de plek van de aanslag. De tweede keer heeft hij een medewerker van de Centrale Recherche Inlichtingendienst bij zich. Ze vinden op een heuveltje hulzen die afkomstig zijn van een mitrailleur. Patholoog-anatoom J. Zeldenrust verricht sectie op de lijken, en komt tot de conclusie dat de kogels niet van dichtbij zijn afgevuurd.

De grote vraag was lange tijd of de militairen toevallig op de groep rebellen en journalisten stuitten of dat er een hinderlaag was gelegd. In 1993 kwam definitief antwoord op die vraag, toen na het einde van de burgeroorlog een waarheidscommissie van de Verenigde Naties onderzoek deed naar de moordpartij.

Kolonel Francisco Moran van de geheime politie bleek informatie over de komst van de groep te hebben doorgegeven aan luitenant-kolonel Mario Reyes Mena van legerkamp El Paraíso. Ze hadden vervolgens besloten een hinderlaag te leggen onder leiding van sergeant Mario Canizales Espinoza. Die verklaarde voor de waarheidscommissie dat hij dacht dat er alleen rebellen zouden komen. Hij zou nooit hebben geweten dat er journalisten bij waren.

‘Ik herinner mij zes lichamen te hebben gezien, waarvan vier qua fysiek, gelaatstrekken en huidskleur niet leken op Salvadoranen. De overige twee wel.’

Maar hoe wisten de militairen dat de groep vanaf de kruising bij het dorp Santa Rita naar bevrijd gebied wilde gaan? Luisterden de militairen met hun geavanceerde Amerikaanse apparatuur het radioverkeer van de rebellen af? Of hadden ze een tip gekregen van de geheime dienst, die de telefoon van Jan Schmeitz of een van de jezuïeten had afgeluisterd? Of werd Oscar gevolgd? Of was koerier Ruben de verrader? Ruben blijft het grote mysterie. Er is nooit meer iets van hem vernomen. Na de moordpartij is zijn lijk niet gevonden en ook na de oorlog is hij niet opgedoken. De andere overlevende, de afhaler genaamd Martin, zou vlak voor het einde van de oorlog tijdens gevechten zijn gesneuveld.

In september 1987 – als Bertens al jaren ambassadeur is – kijkt hij met Salvador Samayoa, de politieke leider van de FMLN, terug op de moord op de vier Ikon-journalisten.‘Hij was er niet van overtuigd dat het tragische treffen een tegen de vier Nederlanders georganiseerde actie was,’ schrijft Bertens aan Den Haag. ‘Destijds was in verzetskringen wel geconcludeerd dat er grove tactische fouten zijn gemaakt. Samayoa verzoekt met deze uitspraak voorzichtig om te gaan omdat hij “door de verkeerde mensen verkeerd kan worden geïnterpreteerd”.’

Instructeurs

Dan blijft er nog één kwestie over, waarover in Nederland veel is gespeculeerd. Bertens en ook Speyart van Woerden wisten dat er in El Paraiso Amerikaanse adviseurs aanwezig waren. Daarvan hebben zij ook melding gemaakt in Den Haag. Maar in het uiteindelijke rapport is daarover niets te lezen. Bertens: ‘Die instructeurs mochten volgens het Amerikaanse leger niet gewapend buiten het kamp komen. In het Congres waren vragen gesteld over een foto van een gewapende Amerikaan in burger tussen allemaal Salvadoraanse militairen die in The New York Times had gestaan. De Amerikanen wilden niet dat hun operaties in gevaar kwamen en vroegen ons of wij ze uit de wind konden houden. Zo lagen destijds de verhoudingen en zo liggen ze nu nog.’

In het voorjaar van 1987 komt Jan Schmeitz, die inmiddels is overgestapt naar de Ikon-televisie, op het spoor van de Amerikaanse instructeur die in El Paraiso zat. In een herdenkingsuitzending op 17 maart is zijn stem te horen, maar het enige wat de man kwijt wil, is ‘geen commentaar’.

Rond die periode wordt Bertens benaderd door de Amerikaanse ambassadeur in San Salvador. Om de onderlinge verhoudingen goed te houden en elke verdenking van Amerikaanse betrokkenheid bij de moord op de journalisten weg te nemen, nodigt hij Bertens uit voor een gesprek met de bewuste instructeur. Die is inmiddels voor de tweede keer in El Salvador gestationeerd.

De adviseur, wiens naam nog steeds niet kan worden genoemd, geeft een ooggetuigenverslag van wat er in het legerkamp gebeurde tijdens de eerste vierentwintig uur na de moord op Koster, Kuiper, Willemse en Ter Laag. Bertens laat de cassetterecorder lopen:

‘Op zeventien maart zat ik met enkele collega’s op de stoep van onze barak toen een aantal Salvadoraanse officieren ons opgewonden toeriep: “Eindelijk succes, een complete guerrillapatrouille is vanuit een hinderlaag neergelegd, dat moet gevierd worden. De lijken liggen in een truck buiten het kamp. Ga maar kijken.”

Uit louter nieuwsgierigheid ging ik hun succes bekijken. Het was aardedonker. Bij de truck stond een wacht. Met een zaklantaarn bescheen ik de naakte lijken ­– dat was een standaard praktijk. Ik herinner mij zes lichamen te hebben gezien, waarvan vier qua fysiek, gelaatstrekken en huidskleur niet leken op Salvadoranen. De overige twee wel. Hun dodelijke verwondingen waren naar mijn stellige indruk ­– en ik weet waarover ik praat – niet veroorzaakt door close range shooting.

Terug in het kamp maakte ik bij de officier van de commandancia melding van mijn twijfel dat het allemaal muchachos waren. Hierop werden mij de spullen getoond die de patrouille had meegenomen. De kleren had men ter plaatse achtergelaten. Men toonde mij rugzakken, fotocamera’s, een tv-camera, filmrollen, medicijnen (waaronder doosjes met anti-malariapillen, volgens het etiket gekocht in Amsterdam), een tv-batterij, identiteitskaarten (ik las de namen niet) en een M16-geweer. Ik raakte ervan overtuigd dat tenminste een aantal journalisten gedood waren. Het etiket uit Amsterdam deed mij vermoeden dat het Nederlanders konden zijn.

Inmiddels verscheen kampcommandant Reyes Mena ten tonele, vergezeld van een aantal officieren. Hij stak de identiteitsbewijzen (wat perskaarten bleken te zijn, de paspoorten waren in hotel in San Salvador achtergebleven) bij zich en verdween naar zijn kantoor, iets zeggend als: we zullen een en ander onderzoeken.

Vervolgens ben ik naar mijn barak gegaan, omdat ik de volgende dag vroege dienst had en een zwaar trainingsprogramma. Mijn collega’s heb ik vagelijk iets verteld waarbij ik het woord stupidity heb laten vallen.

De volgende dag was in het kamp te merken dat het tot velen – zeker de officieren – was doorgedrongen wat voor een vergissing er was begaan. De bewuste sergeant (die leiding had gegeven aan het peloton dat Koster c.s. had doodgeschoten) en een aantal van zijn manschappen zouden zijn uitgelachen. Ook hoorde ik dat de commandancia ze had uitgefoeterd.’

Bertens is er tot op de dag van vandaag van overtuigd dat de Amerikaan de waarheid sprak. ‘De diplomaten die mij uitnodigden voor dit gesprek kende ik heel goed en ik als diplomaat kan je verzekeren dat ze te vertrouwen waren. Daarbij, als je logisch nadenkt had niemand in El Salvador er zo vlak voor de verkiezingen belang bij dat er journalisten werden doodgeschoten. Die Amerikanen hadden helemaal geen belangstelling voor vier Nederlandse journalisten. Dat is echt flauwekul.’

Maar in het Nederland van 1982, waar de hollanditis op zijn hoogtepunt was en de Amerikanen per definitie als slechteriken werden gezien, wist men zeker dat Koster en de zijnen met medeweten van de Amerikanen waren vermoord. ‘Ik kreeg brieven van mensen die schreven dat het niet anders kon. De Amerikanen moesten er van geweten hebben. De vier journalisten moesten een heldhaftige dood zijn gestorven. De vijand moest kwade bedoelingen hebben gehad. Je moest tegen een overmacht hebben gestaan,’ zegt Bertens. ‘Maar als je eerst alle waarschuwingen in de wind slaat en dan mogelijk verraden bent door iemand uit het verzet en als dan ook nog eens blijkt dat de Amerikanen nergens vanaf wisten… dat was een boodschap die niemand graag hoorde.’