Liever luisteren? Sjors leest zijn verhaal zelf voor.

De kapitalist, het voelt alsof ik die ken. Ik heb me lange tijd als een kapitalist gedragen – dacht zelfs er een te zijn. Want ik begaf me jaren in de wereld van het grote geld. Als ik terugkwam van school vloog ik direct de trap op naar mijn kamer. Dan kroop ik achter de computer en zat uren gehypnotiseerd naar het scherm te kijken. Ik ontwaakte pas uit mijn roes als mijn moeder naar boven riep: ‘Eten!’ Want ik was bezeten door de beurs. Koortsachtig onderzocht ik wat de koersen van aandelen x, y, z, of de prijs van goud en zilver, of de euro/dollarkoers zouden gaan doen. En welke beleggingsinstrumenten – turbo’s, futures, call- of put-opties – ik zou kunnen gebruiken om mijn rendement te maximaliseren.

Mijn zakgeld verdubbelen

Beurskoorts, het is de 21ste-eeuwse variant van de 19de-eeuwse goudkoorts. Voor mij was de katalysator de gewoonte van mijn vader, een zelfstandig boekhouder, die zich dagelijks over het enigmatische financiële katern van de krant boog.

Ik moet 5 of 6 jaar oud zijn geweest toen ik voor het eerst vroeg: waarom doe je dat? Wat is dat dan, de beurs? Kan mijn zakgeld verdubbelen zonder dat ik daar iets voor hoef te doen? Mezelf erin verdiepen kon ik niet – ik kon nog niet lezen – dus hij deed het voor me. Hij spreidde mijn kansen door mijn zakgeld over verschillende beleggingsfondsen van de Postbank (tegenwoordig ING) te verdelen. Het enige beleggingsfonds dat ik me nu nog kan herinneren, had iets met internet te maken.

Met het knappen van de internetzeepbel halveerde mijn zakgeld, voordat het weer verdubbelde tot het originele bedrag – nog niet gecorrigeerd voor inflatie, overigens.

Dit was de start van mijn passieve beleggen. Maar dat telt natuurlijk niet. Ik was er niet bewust mee bezig, wist helemaal niet wat ik aan het doen was – ik deed niet eens iets. Het moet rond 2002 of 2003 zijn geweest toen ik mijn leesvaardigheden genoeg had ontwikkeld om mijn vaders krantje Beleggingsnieuws te lezen. De lage beurskoersen waar ze over schreven, leken mij een mooi instapmoment om zelf actief te gaan beleggen. Om bewust mijn eigen aandelen te kiezen.

Het begon dus pas echt toen ik 11 of 12 jaar was en mijn eerste aandelen kocht: 31 aandelen van het kleine handelshuis Hagemeyer voor 1,96 per stuk, als ik het me goed herinner. Zowel de winst (ongeveer 21 euro) als de kick van ‘gelijk krijgen’ smaakte naar meer. Tientjes werden honderdjes, en later duizenden euro’s.

Er was maar één regel echt van belang, zei mijn vader: beleg nóóit met geleend geld.

Gestaag breidde ik ook mijn terrein van speculatie uit; diversificatie is key, zoals een van de vele vuistregels in de financiële wereld gaat. Ik ging niet alleen meer long – inspelend op een prijsstijging – ik deed ook steeds vaker aan shortselling, in een poging te profiteren van dramatische koersdalingen.

Van aandelen ging ik naar olie. Naar buitenlandse valutaparen – euro/dollar, dollar/yen, yen/euro. Naar goud en zilver. Ik las Beleggingsnieuws, de boeken van de Vereniging van Effectenbezitters, wekelijks kwam The Economist binnen die ik gretig tot me nam.

Dagelijks luisterde ik naar commentatoren op Beursplein 5 van zakennieuwszender RTL Z, die hun complexe verklaringen voor de koersschommelingen van die dag, week, maand hadden klaarliggen. Hoorde ik iets over prijsstijgingen in olie door geopolitieke spanningen tussen Iran en de VS, dan ging ik op onderzoek op Google. Deed de dollar rare dingen, dan keek ik documentaires over het monetair stelsel zoals die van Tegenlicht, ‘De dag dat de dollar valt’. Trok beurscommentator Willem Middelkoop de parallel met de roaring twenties en de daaropvolgende beurskrach van 1929, en goud als beste investering, dan snelde ik naar YouTube op zoek naar meer informatie. Daar waren de kanalen van Bloomberg, CNBC en MSNBC mijn go-to’s.

De eerste keer aandelen kopen verliep via mijn vader. Maar al snel wilde ik een eigen rekening (zelf doen!). Daarvoor had ik meermalen parafen van mijn ouders nodig. Eerst om als minderjarige een eigen beleggersrekening te kunnen openen. Later was toestemming vereist zodat ik met meer risicovolle beleggingsproducten kon speculeren. Er was maar één regel echt van belang, zei mijn vader: beleg nóóit met geleend geld.

Beurskoorts

Flodder in Amerika

Waar deze vreemde interesse vandaan kwam heb ik me lang afgevraagd. Ja, de directe aanleiding was mijn vader, voorovergebogen over de krant. Maar waarom heeft mijn oudere broer zich er dan nooit voor geïnteresseerd? Wat trok mij zo aan tot deze wereld? Mijn vermoeden: de Flodder-films. Vooral door Flodder in Amerika, met de limousines en New Yorkse wolkenkrabbers, beantwoordde ik de vraag wat ik later wilde worden als 11-jarige afwisselend met ‘miljonair’ en ‘slapend rijk’. De beurs was de weg naar mijn dromen.

Met de wijsheid van nu kan ik vaststellen dat mijn fascinatie door meer dan hebzucht werd gedreven. Het was ook een manier om als tiener toe te treden tot de grotemensenwereld. Om een of andere reden wilde ik als 13-jarige niets liever dan 36 zijn en een penthouse hebben. Beurshandel was mijn shortcut naar volwassenheid. En natuurlijk was de beurs ook een verslavend spel, al jaren voordat hippe apps uit Silicon Valley de gamification van de beurs tot de overtreffende trap wisten te brengen. Een spelletje in slimmer zijn dan de markt, iets zien voordat anderen dat doen. Een spel in toekomst voorspellen.

De kick is misschien vergelijkbaar met artiesten ontdekken voordat ze mainstream gaan. Maar dan met meer op het spel: je eigen geld. En een duidelijker tegenstander: ‘de markt’. En vooral: een concreter resultaat: je wint of verliest.

Bovendien is daar nog de magie van de wijde wereld. De beurs voerde me van een woonwijk grenzend aan het Groningse platteland naar de wolkenkrabbers van New York, Tokio en São Paulo. Beleggen was mijn venster op de wereld. Ik waande me een kosmopoliet jaren voordat ik voor het eerst op een vliegtuig stapte. Het was de voedingsbodem voor mijn interesse in de diepere structuren van de wereld. Geopolitieke, technologische en macro-economische ontwikkelingen volgde ik op de voet om mijn beurshandel te informeren.

Mijn eerste tijdschriftabonnement was op The Economist. Daar las ik over hoe monetair beleid uit Amerika onze woningmarkt beïnvloedde. Hoe spanningen in Nigeria leidden tot prijsstijgingen aan de pomp hier. En welke technologische ontwikkelingen de toekomst drastisch zouden beïnvloeden.

In mijn zoektocht naar kennis kwam ik, vooral op YouTube, excentrieke beleggers tegen die zeiden dat de instabiliteit van het kapitalisme kwam door te véél marktinterventie van de overheid, niet te weinig. Zonder overheidsbemoeienis zou de markt vanzelf een natuurlijk evenwicht vinden. Vooral vóór de crash van 2008 was bijna alle berichtgeving over de financiële wereld doordrenkt van marktfundamentalisme.

Mijn kneedbare tienerbrein was compleet overtuigd van de superioriteit van het kapitalisme.

Ik was in mijn jonge jaren dan ook een hartstochtelijk gelover in het kapitalisme. Een luidruchtig pleitbezorger zelfs. Economielessen op de middelbare school verstoorde ik met betweterige pleidooien voor het economisch libertarisme van Milton Friedman, Friedrich Hayek en Ludwig Von Mises.

De leraar nam me apart en verzocht me daarmee op te houden: het gedachtegoed dat ik verspreidde, was gevaarlijk en bovendien in talloze studies empirisch weerlegd. Maar ik was onverstoorbaar in mijn marktfundamentalisme. Mijn kneedbare tienerbrein was compleet overtuigd van de superioriteit van het kapitalisme. De markt was efficiënt. De markt wist het beter. En iedereen die het tegendeel beweerde, verwees ik door naar Cuba en Noord-Korea. Ga jij daar maar wonen – en lever je Nikes, iPhone en Facebook maar in. Hypocriet. Want het verhaal van het kapitalisme stond voor succes, voor vooruitgang. Door te beleggen wilde ik daar deel van uitmaken.

Deelnemen aan verhalen

Maar mensen worden in hun economische handelen door zoveel meer gedreven dan economische factoren, betogen George Akerlof en Robert Shiller, economen en Nobelprijswinnaars (respectievelijk in 2001 en 2013). ‘De economie begrijpen is begrijpen hoe ze wordt gedreven door animal spirits,’ stellen ze in hun gelijknamige boek, dat met uitzonderlijk goede timing in 2009 uitkwam, midden in de financiële crisis.

Er zijn verschillende animal spirits. Zoals het denken in verhalen. ‘De menselijke geest is gebouwd om te denken in termen van verhalen,’ halen Akerlof en Shiller sociaalpsychologische studies aan. Beurshandel is ook deelnemen aan verhalen. Door als tiener op de beurs te speculeren, wilde ik een échte rol spelen in de Grote Verhalen van de economie. Bij de snelle jongens horen. Want dat is beurshandel ook: je als klein individu willen en kunnen meten aan de wereld van het grote geld.

Ik wilde Paul Tudor Jones zijn, de gehaaide Wall Street-handelaar uit de documentaire Trader (1987). Vanuit de wolkenkrabbers van New York en chalets in het Zwitserse Gstaad handelde hij dag en nacht in alles wat los en vast zat. Hij personifieerde de succesvolle kosmopoliet die zijn eigen regels bepaalt.

De verhalen van ‘nieuwe tijdperken’ zijn het aanstekelijkst en staan aan de basis van veel financiële zeepbellen. Ook ik wilde op de beurs een stuk van de toekomst kopen. Bij de volgende klapper was ik van plan een BlackBerry te kopen (toen behoorde de toekomst nog aan BlackBerry). Tussen de lessen door wilde ik dan de beurzen van Frankfurt en Hongkong in de gaten houden. En dan speculeerde ik in banken, want de toekomst was ook aan de banken. Met hun financiële innovatie (dit was rond 2005) toverden ze miljarden uit het niets. Dat was economische vooruitgang, dat was de toekomst.

Waarom sommige van die nieuwetijdperkverhalen viral gaan en andere niet is moeilijk eenduidig te verklaren, er spelen ontzettend veel factoren mee. Maar het begint altijd met technologische innovatie. Het is niet raar dat dat tot bubbels kan leiden. De technologie is nieuw en daarmee is de economische impact ervan moeilijk te voorspellen. Opwinding over de technologie en haar mogelijkheden zorgt daarnaast voor veel media-aandacht, wat vervolgens weer meer investeerders aantrekt. ‘Dit gaat vaak gepaard met de opkomst van een “nieuw tijdperk”-verhaal, waarin de wereldveranderende magie van de nieuwe technologie oude waardebepalingsmethodes overbodig maakt, wat zeer hoge prijzen zou rechtvaardigen,’ aldus financiële historici William Quinn en John Turner in Boom and Bust (2020).

Vaak leidt dat tot irrational exuberance, irrationele uitbundigheid, een term gebruikt door Robert Shiller in zijn gelijknamige boek (maart 2000), een standaardwerk over speculatieve financiële zeepbellen, dat goed getimed de internetzeepbel aankondigde. Dit is een marktoptimisme zonder fundamentele basis. Het optimisme wordt bovenal gedreven door psychologische factoren – animal spirits.

De internetzeepbel aan het eind van de jaren negentig is een goed voorbeeld. Beurzen stegen in een paar jaar tot recordhoogtes, met de rechtvaardiging dat het internet de wereld radicaal zou veranderen. Akerlof en Shiller wijzen erop dat de zichtbaarheid van internet en computers in het dagelijks leven waarschijnlijk sterk heeft bijgedragen aan de hausse. ‘We gebruiken allemaal internet. Het staat op onze desktop, binnen handbereik. De verhalen van jonge mensen die fortuin maakten met het internet waren een hedendaagse heropvoering van de 19de-eeuwse goudkoorts.’

En het internet hééft ook alles veranderd. Maar dat betekent niet dat nieuwe internetondernemingen die geen enkel vooruitzicht op winstgevendheid hadden (sommige hadden niet eens een verdienmodel op papier) miljarden waard waren. Toch deerde dat veel beleggers niet.

Natuurlijk, geld dat over de hele wereld tegen de plinten klotst op zoek naar rendement, historisch lage rente, immens verbeterde toegang tot de financiële markten dankzij apps en smartphones: allemaal dragen ze bij aan speculatieve bubbels. Maar verhalen spelen ook een belangrijke rol. Dat het opwindend is een stukje van de toekomst te kopen, hoeft nog niet te betekenen dat beleggers veel vertrouwen in die toekomst hebben. ‘De hoge verwachtingen tijdens de stijging van een bubbel kunnen meer de vorm hebben van een soort wensdenken dan dat ze een uiting van vertrouwen zijn,’ aldus Shiller in Irrational Exuberance.

Shiller benadrukt dat het woord ‘bubbel’ misleidend is. Het creëert namelijk een mentaal beeld van een opzwellende zeepbel, die voorbestemd is om plotseling en onherroepelijk te knappen. Maar speculatieve bubbels zijn niet zo gemakkelijk te beëindigen; ze kunnen deels leeglopen naarmate het verhaal verandert, en dan weer opzwellen.

Beurskoorts

De Panic/Euphoria index

Is wat we nu zien op de beurzen de volgende opgaande beweging in de digitaliseringsbubbel, die begon met de internetzeepbel? Of zijn de koersen gerechtvaardigd als je kijkt naar de potentie van zowel digitalisering als de heropening van de wereld post-corona? De vraag hangt als het zwaard van Damocles boven de markt. En dus doen mensen in de financiële wereld wat ze het liefste doen: kwantificeren. Banken, investeerders en onderzoekers ontwikkelen indicatoren om antwoord te geven op de vraag of de beurs in een bubbel zit. Sommige zijn simpel, andere complex. Vaak spreken ze elkaar tegen.

Een van de bekendste indicatoren is van Warren Buffett, misschien wel de succesvolste belegger ooit. Hij vergaarde zijn fortuin van 80 miljard euro met een beleggingsstrategie die het makkelijkst te beschrijven is als boerenverstand: koop ondergewaardeerde aandelen en houd ze heel lang vast. Beleggen is een kwestie van lange adem. En Buffett heeft een simpele indicator waarmee hij vaststelt of de aandelenmarkt onder- of overgewaardeerd is. De Buffett Indicator is de verhouding tussen hoeveel de aandelenmarkt waard is ten opzichte van de economie in zijn geheel.

Als we deze indicator in de gaten hadden gehouden, hadden we de crash van 2000 makkelijk zien aankomen, stelt Buffett. De beurzen bevonden zich toen 67 procent boven het historisch gemiddelde van de verhouding tussen de waarde van de aandelenmarkt en de economie in het geheel, voordat de boel instortte. Op het moment dat ik dit schrijf (25 maart 2021) staan de koersen 79 procent boven de trendlijn. De belangrijkste indicator van Buffett knippert roodgloeiend.

Ook politici hebben zo hun verklaringen voor beurskrachs. ‘Wall Street got drunk,’ verklaarde George Bush in 2008 midden in de financiële meltdown. Markten bewegen altijd in extremen. Zoals Akerlof en Shiller stellen: ‘There will be manias. The manias will be followed by panics.’ De financiële geschiedenis van het kapitalisme is een aaneenrijging van booms en busts.

Uiteraard kan ook het optimisme dan wel pessimisme gekwantificeerd worden. Neem bijvoorbeeld de Panic/Euphoria index van de Wall Street-bank Citigroup. Op dit moment bevindt de index zich op een all-time high. Beleggers groot en klein zijn nog euforischer dan tijdens de jubeljaren van de internetzeepbel. En de geschiedenis bewijst: markteuforie is vaak een belofte voor naderend onheil.

In 2008 hield ik dergelijke indicatoren scherp in de gaten. Ik volgde inmiddels de mensen die riepen dat financiële instellingen in de VS op een tikkende tijdbom zaten. De diagnose was correct, de subprime-hypotheken verpakt in allerlei complexe financiële producten bleken inderdaad toxisch. Maar de voorgestelde remedie, investeren in goud en zilver, bood evenmin soelaas.

Robert Shiller is ook aan het kwantificeren geslagen. De CAPE-Shiller index (CAPE staat voor Cyclically Adjusted Price Equity) is een toonaangevende indicator die kijkt naar de verhouding tussen de winst per aandeel en de koers ervan, maar dan iets geavanceerder, omdat het de schommelingen van economische cycli erin verwerkt. Historisch gezien ligt de verhouding van de CAPE-Shiller index rond de 16. Op het hoogtepunt van de internetzeepbel eind 1999 stond de indicator op een recordhoogte van iets meer dan 44, voordat de koersen instortten en de indicator tot 15 terugzakte. Op moment van schrijven staat de index weer in het alarmerende territorium van ruim 34, ruim tweemaal het historisch gemiddelde. Er zijn slechts twee andere perioden waarin de CAPE-ratio in de VS boven de 30 lag: eind jaren twintig en eind jaren negentig. Twee perioden die voorafgingen aan historische ineenstortingen.
Maar er is een verschil, stelde Shiller onlangs nog. Want de huidige situatie is uniek vanwege de historisch lage rente. En rente is het ijkpunt voor alle andere investeringen. Het is de meetlat waarlangs investeerders andere activa leggen. Als de rente rond de nul of zelfs negatief is, kijken investeerders verder dan alleen staatsobligaties, op zoek naar rendement.

Er stroomt daarom al jaren veel geld de aandelenmarkten op en dat stuwt de koersen op. Shiller heeft een index ontwikkeld om deze unieke rentestanden in de beurskoersen te verrekenen, zodat we een eerlijker beeld van de waardebepaling kunnen krijgen. Hij noemt het de Excess CAPE Yield, ofwel ECY index. En als je daarnaar kijkt, zijn aandelenkoersen helemaal niet meer overgewaardeerd, stelt Shiller.

Écht anders

Deze keer is het écht anders. De huidige situatie is werkelijk uniek. Carmen Reinhart (hoofdeconoom bij de Wereldbank) en Kenneth Rogoff (Harvard-hoogleraar economie en voormalig hoofdeconoom van het IMF) onderzoeken deze eeuwige stelling in hun veelgeprezen This Time is Different (2009). Ze analyseren financiële zeepbellen van de afgelopen achthonderd jaar.

In deze uitgebreide historische data-analyse laten Reinhart en Rogoff de sterke overeenkomsten tussen booms en busts zien. Hiermee ontkrachten ze het aloude idee dat het dit keer écht anders is. ‘De essentie van het this-time-is-different-syndroom is simpel. Het is de diepgewortelde overtuiging dat financiële crises dingen zijn die andere mensen in andere landen op andere momenten overkomen; crises gebeuren niet bij ons, hier en nu. Wij doen dingen beter, we zijn slimmer, we hebben geleerd van fouten uit het verleden. De oude regels voor waardebepaling zijn niet meer van toepassing.’

Er is ook geen gebrek aan gehypete financiële innovatie in de markt, kijk naar de exploderende koersen van bitcoin en andere cryptomunten.

Iedereen kan aan dit syndroom lijden. Ook vooraanstaande denkers als Alan Greenspan, van 1987 tot en met 2006 voorzitter van de centrale bank van de VS, de Federal Reserve. Bankiers en economen voorspelden in de jaren twintig dat er nooit meer oorlog zou zijn en dat de toekomst stabiel was. De toonaangevende Yale-econoom Irving Fisher proclameerde aan de vooravond van de crash van 1929 triomfantelijk: ‘Aandelenkoersen lijken een permanent hoog plateau te hebben bereikt.’

Het vaststellen van een bubbel is een complexe aangelegenheid, benadrukken Reinhart en Rogoff. Ik kan dat beamen. Toen ik in 2008 dacht dat de olieprijs van rond de 100 dollar per vat veel te duur was en dus in een bubbel zat, ging ik short. Maar in de maanden daarna steeg de prijs tot 140 dollar – waardoor ik door de risicovolle beleggingsinstrumenten die ik gebruikte 80 tot 90 procent van mijn inleg verloor – voordat ik mijn ‘gelijk’ zou behalen met een ineenstorting van de olieprijs tot 43 dollar, slechts enkele maanden later.

Toch zien Reinhart en Rogoff twee sterke signalen waar een grootschalige bubbel aan herkend kan worden: snel stijgende huizenprijzen en financiële innovatie. Het kan niemand ontgaan zijn dat huizenprijzen de laatste jaren exorbitant zijn gestegen, zelfs tijdens het uitbreken van de pandemie. Centrale banken, het IMF en de Wereldbank houden nerveus de vinger aan de pols, terwijl vastgoedprijzen wereldwijd tot recordhoogtes blijven stijgen.

Er is ook geen gebrek aan gehypete financiële innovatie in de markt, kijk naar de exploderende koersen van bitcoin en andere cryptomunten. Daarnaast is er nog het SPAC-fenomeen. Zakenblad Forbes stelt: ‘De SPAC-boom van 2020 is waarschijnlijk het grootste Wall Street-verhaal van het jaar.’ Er gaan drommen SPACs voor miljarden de beurs op. Waar SPAC voor staat – special purpose acquisition company – zegt minder dan de bijnaam ‘blanco chequebedrijf’.

Bij de beursgang van een SPAC is er in feite nog helemaal niks. Geen bedrijf, geen bedrijfsplan. Enkel een groep managers met een enorme zak geld gevuld door gretige nieuwe aandeelhouders, op jacht naar gouden bergen. Lukt het de oprichters niet om een geschikte investering te vinden, dan krijgen aandeelhouders hun geld terug. Vinden ze wel een object om hun miljarden in te pompen, dan fuseren de SPAC en het bedrijf. Zo kan het overgenomen bedrijf met een stuk minder regulering en boekhoudkundige eisen veel sneller naar de beurs gaan.

Als de SPAC-hype ooit zal gaan liggen, hoeft dat niet per se grote gevolgen te hebben voor de economie. Ook al gaat het om miljarden, de verwevenheid met de reële economie of het financiële systeem lijkt tot nu toe relatief klein. ‘In bubbels stijgen en dalen de prijzen, dat is prima.

Sommige mensen winnen en sommige verliezen geld. De economie gaat verder,’ legt financieel historicus William Quinn uit. ‘Maar als de markt vol met schulden zit, tot het punt waarop mensen die schuld niet meer kunnen betalen en problemen veroorzaken voor andere bedrijven, vooral voor financiële instellingen, dan moet je je echt zorgen maken. Of je nu op de aandelenmarkt belegt of niet.

Het heeft er veel van weg dat het this-time-is-different-syndroom weer heeft toegeslagen op de beurs. Maar er is één manier waarop de huidige situatie wel uniek is: als de crash komt, hebben centrale banken nauwelijks meer instrumenten om de klap op te vangen. Met de rente op nul of negatief hebben ze geen munitie meer voor hun belangrijkste wapen: renteverlagingen. Tenzij ze zich op het monsterexperiment van diep negatieve rentes durven te storten.

Gouden bergen

Het collectieve delirium van de gouden bergen van speculatieve zeepbellen is een van de constanten in de geschiedenis van het kapitalisme. De moeilijkheid bij het constateren ervan zit in de timing. Bij de beursgang van internetbedrijf Netscape op 9 augustus 1995 riepen critici dat de markten in een zeepbel waren beland. Het aandeel verdubbelde op de eerste handelsdag, waarmee het bedrijf aan het eind van de dag een totale waarde van 2,9 miljard dollar had. Een dergelijke waarde voor een bedrijf zonder ooit winst te hebben gemaakt, dat kon niet anders dan een speculatieve manie zijn, constateerden doemdenkers. Het zou niet lang meer duren voordat internetaandelen zoals die van Netscape in zouden storten, concludeerden ze.

Achteraf bezien was de beursgang van Netscape niet de eindstreep, maar juist het startschot van de internetzeepbel. Vijf jaar lang bleven de koersen tot recordhoogtes stijgen. De Nasdaq, de grootste beurs voor tech-aandelen, steeg in die tijd 400 procent.

Jaren heb ik met niemand over mijn tijd op de beurs gesproken. Mijn verleden was mijn geheim, ik schaamde me ervoor.

De toekomst met al zijn spannende technologische vooruitgang, daar wil je deel van uitmaken. De beurs biedt die mogelijkheid. Elektrische zelfrijdende auto’s zijn de toekomst: koop aandelen Tesla. De digitalisering van alles, versneld door het thuiswerken van de pandemie: koop Google, Apple, Microsoft. De commerciële ruimtevaart heeft de toekomst: koop Virgin Galactic.
De techreuzen hebben bijna onuitputtelijke goudmijnen gekoloniseerd: de digitalisering van de hele wereld. Het immense succes van nerds in garages wordt snel opgemerkt en overal worden start-ups uit de grond gestampt om de ‘nieuwe Apple’ te worden, met een waarde van 2400 miljard dollar het duurste bedrijf ooit en daarmee als aandeel de Olympus van de financiële wereld.

Waar bevinden we ons nu? Aan de voet van de piek, met nog een lange weg te gaan? Ergens halverwege de top misschien? Of bevinden we ons al rond het hoogtepunt en is de enige weg omlaag?

Puberale hebzucht

In mijn jongere en meer kwetsbare jaren gaf mijn vader me een advies waar ik me sindsdien helaas weinig van heb aangetrokken. Mijn animal spirits namen bezit van me. Met de financiële crash had ik me in de schulden gewerkt door met – ja hoor – geleend geld te speculeren. Eerst op het instorten van de olieprijs. Later op een prijsexplosie van goud, dat zogenaamd altijd zou stijgen in crisistijd (was niet waar).

Jaren heb ik met niemand over mijn tijd op de beurs gesproken. Mijn verleden was mijn geheim, ik schaamde me ervoor. Voor mijn puberale hebzucht. Voor mijn complete onkunde. Voor de stompzinnigheid om met geleend geld te speculeren. Voor mijn arrogantie dat ik legers professionals slimmer af dacht te kunnen zijn. Maar bovenal schaamde ik me voor mijn vroegere kapitalistische ideologie. Want in de tussentijd had ik mijn ideologische veren afgeschud.

Blijkbaar heb ik hart noch verstand. Want wie jong is en niet links heeft geen hart, wie oud is en niet rechts heeft geen verstand, zo gaat de wijsheid. (Voor het gemak laten we de studies buiten beschouwing die dit devies empirisch hebben getoetst en concluderen dat mensen gedurende hun leven verbazingwekkend consistent zijn in hun ideologische en politieke voorkeuren.)

Radicaal anders

Als tiener was ik een kapitalisme-evangelist. Toen ik na de middelbare school op Cuba Spaans leerde, raakte ik in een verhitte e-maildiscussie met een goede vriend over het socialisme. Het was allemaal inefficiënt en armoedig, schreef ik met puberale bravoure. Hoe het er hier aan toe ging bewees des te meer mijn punt dat het kapitalisme het beste systeem in de geschiedenis van de mensheid was.

Ik had geen oog voor de Cubaanse universele gezondheidszorg, het gratis onderwijs, de levensverwachting die hoger lag dan in de VS, het rijkste land ter wereld nota bene. En zeker niet voor hun succes in armoede- en hongerbestrijding in vergelijking met kapitalistische landen in de regio als Panama. Die hadden het hoe dan ook beter, want zij hadden een ‘vrije markt’ – en wolkenkrabbers! (En politieke vrijheid, want de dictatoriale trekken van het Cubaanse regime werpen nogal een schaduw over haar vermeende successen.)

Toen ik terugkwam, leende die vriend mij wat boeken. Ik las De utopie van de vrije markt (2010) van filosoof Hans Achterhuis, en Ill Fares the Land (2010) van de Britse historicus Tony Judt. Hoe meer ik las, hoe harder ik begon te twijfelen. Het kon toch niet zo zijn dat het intellectuele fundament onder het kapitalisme zo wankel was? Dat het meer op ideologie en fundamentalisme dan op empirisch onderzoek en bewijs berustte? Realiteitszin was toch juist dé kracht van kapitalismedenkers?

Het is niet verwonderlijk dat ik als tiener zo hardgrondig geloofde in het kapitalisme. Het biedt de mogelijkheid om te denken dat je de wereld een grote dienst bewijst met je economisch handelen – voornamelijk: iets bezitten – terwijl je zonder al te veel inspanning je zakken vult.

Maar mijn geloof in het kapitalisme was niet alleen een rechtvaardiging voor mijn financiële escapades. De economische theorieën waarmee het kapitalisme wordt gestut, zijn van een onweerstaanbare elegantie. Kapitalisme doet zich voor als een natuurwet; zo onontkoombaar als zwaartekracht, zo simpel als Newtons appel.

Jammer dat die theoretische elegantie niet echt bestand is tegen empirische studies naar de weerbarstige werkelijkheid. Jaren na mijn kapitalismefundamentalisme kan ik niet anders dan het tegendeel zien. Want ik bleef doorlezen. Joseph Stiglitz en Mariana Mazzucato. Wolfgang Streeck en Kate Raworth. Thomas Piketty en Mark Fisher. Stephanie Kelton en David Graeber. Tomáš Sedlácek en Robert Kuttner. Giacomo Corneo en Ha-Joon Chang. Michael Sandel en Shoshana Zuboff.

Winstmaximalisatie blijkt helaas tegengesteld aan het behoud van een gezonde democratie en planeet, en is ironisch genoeg op de langere termijn ook tegengesteld aan de belangen van kapitaalbezitters.

Doorgaan op de weg van het kapitalisme zal ons naar de klimaat-apocalyps leiden, en daarmee zal het de economieën ontwrichten waar kapitalisten nu van profiteren. Juist omdat ik jaren wél in het kapitalisme geloofde en de redeneringen van haar voorstanders dus begrijp, zie ik nog meer in dat we onze wereld radicaal anders moeten inrichten.