Het was zaterdagavond, zo’n acht, negen jaar geleden. Mijn ouders en zusje waren niet thuis. Ik zat alleen op de bank in de woonkamer voor de tv. Ik speelde destijds tophockey, in de jeugdselecties van Oranje en hockeyclub Bloemendaal. Eerder die dag had ik een wedstrijd gespeeld. Nu zat ik onderuitgezakt met een kop thee in mijn linkerhand, de afstandsbediening in mijn rechter. Ik zapte langs wat talentenjachten, daarna keek ik op Netflix. Ik zag een filmposter van een jongen die op een groen met witte schoolbus zit. Nummer 142 van het Fairbanks City Transit System. Er was geen trailer.

Ik wist toen nog niet dat die film mijn perspectief op het leven voorgoed zou veranderen. Het ging mentaal niet goed met me, dat hadden een sportarts en verschillende psychologen vastgesteld. Ik wilde niet hockeyen, maar deed het toch. Om mijn ouders trots te maken, omdat ik naar de Olympische Spelen wilde. Al wist ik diep van binnen dat dat nooit zou lukken. Ik worstelde met mijn seksuele...