Het geheim van Remco Campert is zijn onwillige melancholie. Hij wil eigenlijk niet de schrijver zijn van ‘Leven is leven, het moet gebeuren’. Dat is veel te onaardig tegenover het leven, daarvoor is het uiteindelijk toch bij tijd en wijle te verrukkelijk. Maar de dag vanzelfsprekend ingaan met een lachend gezicht, dat is ook weer overdreven.

Proefondervindelijk, heeft zijn vriend Rudy Kousbroek gezegd, wordt de wereld van de ongelukkigen regelmatig verdrongen door aardigheden, maar je moet er wel oog voor willen hebben. En die erkenning moet je ook meteen in twijfel willen trekken, zoals Somberman geneigd is te doen. In Somberman’s actie besluit hij om de tien pagina’s het leven ‘aardig’ te vinden: ‘Nou ja, aardig, dat is eigenlijk niet het juiste woord voor het leven. Hoe vind je het leven? Aardig…nee, dat kan niet. Nog niet zo lang geleden drong het woord ‘gewéldig’ zich op bij zo’n vraag. Er waren toch allerlei mensen die het leven geweldig vonden.’ Het jammerlijke is dat ‘aardig’ de ene dag helemaal precies goed is om het leven mee te typeren, op een andere dag helemaal verkeerd.

Omdat Campert het zo vaak over de aard van het leven heeft, of zijn personages het erover laat hebben, verwacht je onwillekeurig dat er ooit eens zwart op wit zal staan wat die aard nu écht is, hoe het leven nu echt geleefd moet worden. Hij geeft zijn personages allerlei namen die een splinter van die aard vertolken: de vrouw van Somberman heet ‘Bezig’, iemand die in het leven vele lichtpuntjes ziet heet ‘Kreet Vreugde’ (in Wie doet de koningin). Maar hij draait er goed beschouwd altijd om heen, om de hete brei. Dat gaat dan gepaard met ‘piekeren’, maar ook weer niet te veel want dan gaat het je humeur beïnvloeden en wordt het groezelig, en dat moet het niet worden. Wanneer dat het geval is moet het snel weggewerkt worden door ‘een herstellende pils’.

verdwijnen en terugkeren

Remco Campert is voor een bepaalde instelling in het leven gaan staan, ook al valt die niet precies te omschrijven. Om te weten waar Campert voor staat moet je ook kijken waar hij niet voor staat. Woorden als misantropie, cynisme, miserabelisme, allerlei woorden die voor iets negatiefs staan zijn bij Campert niet van toepassing. Ook kom je bij Campert geen moderne kwalen als narcisme of egotisme tegen (wanneer hij eens een gedicht van zichzelf citeert, volgt daar meteen op: ‘Voor vandaag genoeg narcisme’). Het meest in de buurt komt de ironie: de daadkracht die anders uitpakt dan je dacht, die verijdeld wordt. Het ondernemen van actie in de vage wetenschap dat het niet zal helpen. Fantasieën hebben over grote daden en vermoeden dat er niets van terecht zal komen. Het leven monter tegemoet treden en weten dat het door onvermogen of nalatigheid makkelijk in de soep kan lopen. Toch jezelf groter dromen als patent middel om leven in jezelf te wekken. Vooruitlopen, een voorschot nemen als een manier om iets te gaan ondernemen. Walter Mitty en Kees de Jongen zitten als oerdromers in vele personages van Campert. Dat hij zelf het meeste hechtte aan zijn gedicht Lamento is omdat het de teleurstelling vertolkt die volgt op hardnekkig vasthoudende verwachtingen: ‘Dat altijd maar je kreet…dat altijd maar de levende lucht…dat altijd maar je ogen…dat altijd maar in levende lucht.’ Dat die altijd maar verdwijnen en altijd maar weer terugkeren.

Wat blijft aan Campert is de ironische instelling tegenover het leven: dat het in al zijn beknoptheid groots geleefd moet worden, desnoods in de vorm van dromen.

Maar de Walter Mitty’s en de Kees de jongens raakten geleidelijk op de achtergrond en maakten plaats voor de actieradius van de columnist in Mijn eenmanszaak en Vandaag ben ik een lege kartonnen doos. Daarin zit hij dicht op de werkelijkheid, wat bij Campert betekent dat het niet direct de grote werkelijkheid van de politiek en wereldproblemen is. ‘De wereld is mijn muze,’ zei hij eens overmoedig. Hij moest zich meteen tot de orde roepen: ‘Ho nu even, ik besef dat dit allemaal uiterst heilig klinkt. Ik kan u verzekeren dat mijn voeten de grond nauwelijks hebben verlaten en ik alleen bij poëzie enige bevlogenheid toelaat.’

Er is altijd van onderhuids engagement sprake geweest bij Campert. Dat wordt meestal niet in woorden omgezet omdat hij bang is voor gemeenplaatsen en cliché’s. Maar de herinnering aan het verzet van zijn vader Jan Campert heeft zich diep in hem genesteld. ‘Misschien heeft hij me meer gegeven dan ik weet,’ schrijft hij in Over mijn vader, het boekje waarin alles staat wat hij over zijn vader te weten is gekomen over de korte tijd dat ze elkaar gekend hebben. Naarmate hij ouder wordt doemt de oorlog steeds meer op. Die herinneringen vermengen zich met de nieuwe oorlogen, zoals die in Syrië in 2018. Die werd hem als mens en dichter te gortig. De beelden waren zo heftig dat hij zich er niet los van kon maken en gedichten schreef als ‘Notitie’: ‘Ik zag een jongetje zitten/verwezen op een stoeltje/bedekt met bloed/en asgrauw puinstof/onder een huis weggehaald/met bommen bestookt/door Assads moordenaarstroep/dit gedicht helpt hem niet/maar het is genoteerd.’

een onuitwisbare indruk

Je zou het niet zeggen getuige de talloze foto’s die van Campert bestaan waarop hij kalm in de lens kijkt, maar ondertussen werd hij vooral de laatste jaren bestookt door onrust. ‘Het zelf willen schrijven jaagt me op,’ schrijft hij in Vandaag ben ik een lege kartonnen doos, zijn recalcitrante melancholische columns uit 2014 en 2015: ‘Het opgejaagd zijn heeft ook te doen met angst voor de naderend dood. Al kan ik me daar niets van voorstellen, toch ben ik gewikkeld in een race met de dood. Ik wil de dood voorblijven. Zolang ik schrijft leef ik.’ Waarna meteen de relativering (het zal eens niet) van deze ‘jeremiade’ volgt als doemdenken waar hij ver van wil blijven.

Remco Campert heeft met zijn enorme oeuvre een onuitwisbare indruk gemaakt op het leven en de literatuur van de afgelopen zeventig jaar. Menigeen heeft vanaf de jaren zestig met zijn romans en verhalen (Het leven is vurrukkulluk, Een ellendige nietsnut, Tjeempie, James Dean en het verdriet, Hoe ik mijn verjaardag vierde, Liefdesschijnbewegingen, Alle dagen feest) en gedichten meegeleefd. Blijvend is de ironische instelling tegenover het leven: dat het in al zijn beknoptheid groots geleefd moet worden (desnoods in de vorm van dromen), maar dat het leven het zelf zal relativeren, met beide benen op de grond zal zetten, maar toch niet ten koste zal laten gaan van bevlogenheid.