Prikt de linkse hoofdredacteur in restaurant Paardenburg te Ouderkerk aan de Amstel zijn favoriete zeevrucht weg, wordt hij vanaf een belendend tafeltje toegesproken door een dikke man met een rood hoofd. ‘Nou nou, meneer Ferdinandusse. U durft wel hè. Oesters zijn  vreselijk rechts, wist u dat?’ De hoofdredacteur kijkt niet op van zijn bord, maar antwoordt met hetzelfde volume: ‘Zeker. Daarom vreet ik ze ook op.’

Als hij een paar dagen later in een café zijn jas van de kapstok wil pakken, dondert dat ding om. ‘Verdomme!’, roept hij – waarop een cafégast hem toeblaft: ‘Inderdaad, de hele wereld gaat naar de verdommenis, en daar ben jij mee begonnen.’

Rinus Ferdinandusse, die zaterdag 23 juli op negentigjarige leeftijd in Amsterdam overleed, werd vanuit de conservatief-rechtse achterhoede langdurig verantwoordelijk gehouden voor het succesvol slopen van bestaande machts- en gezagsverhoudingen. De reden daarvoor was dat onder zijn leiding het ingedutte oud-verzetsblad Vrij Nederland was uitgegroeid tot een spraakmakende weekkrant (op broadsheet-formaat) met in haar gloriejaren (1970-1985) tot wel 80.000 abonnees. Daarnaast werden er in de jaren tachtig gemiddeld 40.000 losse nummers verkocht.

‘Mensen spuwden op de grond als ze me op straat tegenkwamen.’

Niet onbelangrijk: in de carrière van Ferdinandusse was aan de populariteit van Vrij Nederland het satirische Zo is het toevallig ook nog eens een keer voorafgegaan. In 2000 werd het nog uitgeroepen tot het beste Nederlandse tv-programma aller tijden. De grensverleggende sketches en commentaren gingen uiteindelijk zelfs de ruimdenkende VARA te ver, met als gevolg dat dit kijkcijferkanon na twee seizoenen voortijdig het zwijgen werd opgelegd. Met zijn veelbeschreven ‘kraaloogjes’ blikte tekstschrijver en presentator Ferdinandusse blijmoedig de camera in.

‘Het was geen hard programma, al werd het als hard ervaren,’ zou hij er later over zeggen. ‘Mensen spuwden op de grond als ze me op straat tegenkwamen, mensen liepen tegen me aan.’

de juiste man op de juiste plaats

De echo van het dwarse Zo is het toevallig ook nog eens een keer dreunde na in de kolommen van Vrij Nederland waar ‘RF’ – zoals hij zijn artikelen in de eerste jaren vaak ondertekende – in 1965 als adjunct aantrad en in 1969 hoofdredacteur werd – met zijn 37 jaar de jongste in een dergelijke functie bij een Nederlands medium.

Bij artikelen in andere kranten stond zelden een naam van de auteur, terwijl Vrij Nederland de krant van Ferdinandusse was, van Van Amerongen, Van Tijn en Cornelissen.

Vrijwel onmiddellijk bleek hij de juiste man op de juiste plaats. Terwijl de reguliere pers vanuit de optiek van de gevestigde orde verslag deed van de roerige jaren zestig wierp VN zich op als spreekbuis van nieuwlichters die vonden dat alles anders moest.

Het ‘kerkblad voor de linkse gemeente’ (volgens De Telegraaf) viel op door interviews en reportages waar andere media zich niet aan waagden, domweg omdat die niet op het idee kwamen om controversiële uitingen van de tijdgeest serieus te nemen.

Zo mocht de malle fractieleider Koekoek van de Boerenpartij (‘cijfers zeggen me niks, bewijzen wil ik zien’) in VN pontificaal uitleggen wat hem bewoog en werd het vettige fenomeen de automatiek (‘bericht uit de muur’) paginagroot opgediend. Bij artikelen in andere kranten stond zelden een naam van de auteur, terwijl Vrij Nederland de krant van Ferdinandusse was, van Van Amerongen, Van Tijn en Cornelissen. De lezers lazen het blad vanwege een bepaalde auteur. Alleen de bijdragen in de rubriek Bij ons in Holland waren niet ondertekend.

In de gouden jaren mocht Ferdinandusse zijn dream team graag vergelijken met een ‘gideonsbende’ waar de geestverwanten elkaar al begrepen voordat er een woord was gesproken. Met de columnisten Renate Rubinstein en Hugo Brandt Corstius schreef Ferdinandusse tussen 1958 en 1961 al reputaties aan flarden bij studentenblad Propria Cures, met redacteur Joop van Tijn schreef en presenteerde hij bij Zo is het.

‘Als je in de jaren zeventig links was, dan vond je thrillers, detectives en Hollywoodfilms per definitie slecht. Het was een van de verdiensten van Rinus dat hij die wist toe te voegen aan de belangstelling van intellectuelen.’

Theo Bouwman, tussen 1981 en 1994 als directeur van de Weekbladpers (nu WPG) verantwoordelijk uitgever van VN, prijst de ruime blik van de hoofdredacteur met wie hij al die jaren ‘een buitengewoon plezierig contact’ onderhield. ‘Hij kwam elke ochtend een praatje maken; één keer per week hadden we min of meer officieel werkoverleg. Rinus was een generalist die ongelooflijk veel wist en die over alles een mening over had. Hij had een fijne neus voor nieuws. De Volkskrant was zijn favoriete dagblad; Trouw en het Algemeen Dagblad roken niet naar nieuws, vond hij. Later vond hij ook de NRC erg goed. Door zijn brede oriëntatie was hij briljant in het bedenken van originele invalshoeken. Ook in het gesprek wist hij me voortdurend op een ander been te zetten en me naar dingen te laten kijken vanuit een perspectief dat nog niet bij me was opgekomen. Op zondagochtend kocht hij de Sunday Times. Hoofdredacteur Harold Evans was zijn held. Die krant was in die jaren ontzettend goed, beter dan de Washington Post of de New York Times. Dus onder invloed van Rinus ben ik de Sunday Times toen ook gaan lezen.’

Het meest geïmponeerd was Bouwman van de destijds revolutionaire visie van waaruit Ferdinandusse de zogenaamd hogere cultuur aan meer volks vermaak wist te koppelen. ‘Als je in de jaren zeventig links was, dan vond je thrillers, detectives en Hollywoodfilms per definitie slecht, maar het was een van de verdiensten van Rinus dat hij die wist toe te voegen aan de belangstelling van intellectuelen. Hij hield niet van sport, maar toch trok hij het duo Frits Barend en Henk van Dorp aan als sportredacteuren omdat hij vond dat de krant dat nodig had. Lang voordat ik aan de Raamgracht werkte, hield ik al van de boeken van Raymond Chandler en Mickey Spillane. Het was echt een bevrijding voor me toen bleek dat ik die lectuur van een links opinieblad mocht lezen. Rinus was de bedenker van de jaarlijkse thriller- en detectivegids.’

oubollig

In de ziel van Ferdinandusse konden de schrijver, de cabaretier en de hoofdredacteur samen uitstekend overweg. Die hoedanigheden vloeiden regelmatig in elkaar over. Zo was zijn traditionele nieuwjaarstoespraak elke keer een uitvoerige conference waar hij maanden tevoren al grappen voor begon te verzamelen. In 1959 was hij als jongste bediende annex samensteller van de humoristische rubriek Geknipt voor u – samengesteld uit hilarische krantenberichten van het kaliber: ‘wethouder gaat hondenpoep aanpakken’ – bij Vrij Nederland in dienst gekomen en het was het laatste hoekje dat hij tot 2001, vijf jaar na zijn pensionering, wekelijks bleef vullen. Hij moest daarmee stoppen omdat zijn hoofdredactionele opvolger de rubriek ‘oubollig’ vond, waarop hij waardig riposteerde: ‘Ik bén ook oubollig.’

Als hoofdredacteur was hij wekelijks bovendien verantwoordelijk voor de samenstelling van de langgerekte kolom actuele aforismen in Terzijde. Hij schreef jarenlang simultaan vrolijke kronieken onder de titels Douwe Trant en Notities aan de tap. De selectie die hij wekelijks uit door lezers ingestuurde woordspelingen maakte voor de minirubriek De Zetter op de voorpagina sterkte hem in de overtuiging dat niets zo moeilijk is als lollig uit de hoek komen. Nadat prins Bernhard in opspraak was geraakt vanwege het aannemen van steekpenningen in de Lockheed-affaire, ontving de redactie 63 keer de naamgrap ‘Prins Benard’ en 193 keer ‘Van Lippe Bietserveld’. Dat kwam niet in de krant, want als zoveel de mensen de moeite nemen om dat in te zenden, heeft de woordspeling al een baard.

Zijn grappen – minimaal vier per pagina – zou hij parkeren in de vierentwintig boeken die hij schreef.

In de jaren vijftig, toen hij als Amsterdamse student nog deel uitmaakte van het door hem opgerichte Haags Studenten Cabaret – nog vóór het doek opging was de eerste grap al gemaakt – werd er nog hard gelachen om geestige combinaties als ‘vuile streekroman’, maar daar kon je dertig jaar later niet meer mee aankomen. Hij maakte zich kwaad toen Het Parool in het overlijdensbericht van Wim Kan diens naam tot ‘Wim Kon’ verbasterde.

Hij had, zo vertelde hij in interviews, kortstondig overwogen om van kleinkunstbeoefening zijn beroep te maken. Hij zag ervan af omdat hij niet kon zingen, geen instrument bespeelde, geen gevoel voor ritme had.

Zijn grappen – minimaal vier per pagina – zou hij parkeren in de vierentwintig boeken (inclusief zes bundels met Notities aan de tap) die hij schreef. Zijn succesvolste ‘srillers’ – voor minder dan 60.000 exemplaren deed hij het niet – rolden in de jaren zestig achter elkaar van de pers: Naakt over de schutting (1966), Zij droeg die nacht een paars corset (1967), De brede rug van de Nederlandse maagd (1968), Het hoofd werd op de tafel gezet (1970), De bloedkoralen van de bastaard (1971).

In de ‘srillers’ was een hoofdrol weggelegd voor de freelance-journalist Rutger Lemming. ‘Er zit veel van mij zelf in dat personage,’ beaamde de auteur. ‘Hij blijft op een afstand. Hij is cynisch. Maar hij heeft een hart van goud.’ In Naakt over de schutting figureert een anonieme man die in een café stiekem aantekeningen maakt op een bierviltje. ‘Ik kende hem wel, ik had zijn benepen gezichtje al meer gezien in kroegen en broodjeswinkels. Hij werkte voor een weekblad met de opdracht in drankhuizen oude mannen af te luisteren en hun gezwets grappig en cursief weer te geven.’ De verwijzing naar de schrijver van Notities aan de tap was onmiskenbaar.

Hoe hij erin slaagde om deze verbluffende productie te combineren met het hoofdredacteurschap blijft een raadsel. Het lag in zijn aard om daar relativerend over te doen: ‘Ach, als je elke avond voor het slapen gaan een uurtje aan zo’n boek werkt, kom je een heel eind.’ De werkelijkheid was natuurlijk dat hij zeven dagen per week en vele avonden voor zijn vak in touw was; een energiek werktempo dat niet iedereen kon bijbenen. Redacteuren klaagden dat hun chef het onmogelijke van hen verlangde. Hij belde bijvoorbeeld doodleuk op zondagochtend op om een reportage over de opstand in een bejaardentehuis te Rosmalen te bestellen; die moest dan dinsdagochtend worden ingeleverd. Zelf zou hij daar de hand niet voor omdraaien, al liet hij zich makkelijk overtuigen als een redacteur sputterde dat de hoge eisen die de baas aan zichzelf stelde voor menigeen te hoog gegrepen waren.

De hoofdredacteur verzoop zowat in de hoeveelheid werk die hij verzette.

Vanaf halverwege de jaren zeventig was het niet langer vanzelfsprekend dat jaarlijks een nieuwe ‘Ferdinandusse’ in de winkel lag. Hij had zijn bijdrage aan het genre geleverd, een prestatie waar het Genootschap van Nederlandse Misdaadauteurs hem in 2000 met het erelidmaatschap voor beloonde.

Hij vertelde dat hij destijds had rondgelopen met het plot rond een paar Molukkers die het plan hadden paleis Soestdijk te bezetten. ‘Toen ik dat allemaal opgeschreven had, werden een paar Molukse jongens gearresteerd die een plattegrond van paleis Soestdijk op zak hadden. De werkelijkheid had me zo snel ingehaald dat ik er maar mee opgehouden ben.’

Zou het waar zijn? De hoofdredacteur verzoop zowat in de hoeveelheid werk die hij verzette. Daar kwam bij dat hij begin jaren zeventig twee keer vader was geworden van een dochter.

luide plof

Vanaf 1977 werd bovendien een wekelijks magazine, ‘kleurenbijlage’ genoemd, aan het weekblad, ‘de krant’, toegevoegd. De krant scoorde met opzienbarende interviews van de legendarische Bibeb en grossierde in onthullingen (‘Als het een stuk van Rudie van Meurs is / gaat het over een toestand die beurs is’, rijmde de Bescheurkalender van Koot en Bie), het magazine pakte uit met lange sociologische reportages van grootmeesters als Gerard van Westerloo en anderen. Abonnees schrokken voortaan op donderdag op van een luide plof op de deurmat, helemáál toen vanaf 1981 een wekelijkse boekenbijlage aan het leespakket werd toegevoegd.

‘Rinus zei altijd dat je niet voor een organisatie of een product werkt, maar voor een persoon; iemand die kans ziet om het beste uit jou naar boven te halen,’ memoreert Theo Bouwman. ‘Hij was de ideale hoofdredacteur, maar ik vond hem niet erg charismatisch. Ik heb maar één keer een conflict met hem gehad en dat was kunstmatig. In 1990 waren we het erover eens dat een krant, een magazine en een boekenbijlage niet langer een rendabel trio waren. Hoe jammer we het ook vonden, we moesten van die drie compartimenten weer één blad maken. In zijn hart was Rinus dat wel met me eens, maar omdat hij deze samenvoeging niet aan zijn redactie kon verkopen, vond hij dat een arbitragecommissie zich over de plannen moest buigen. Dat is toen gebeurd. Joop van Tijn was inmiddels adjunct-hoofdredacteur. Samen hebben ze zich met hart en ziel gekweten van de opdracht om van VN een magazine op groot formaat te maken.’

Ferdinandusse nam voor iedereen de tijd. Vaak schoot hij in de rol van een Zenmeester die zijn discipelen aanspoort om zélf het antwoord te vinden.

Na de vette jaren lagen onmiskenbaar magere jaren voor het weekblad in het verschiet. De gideonsbende van gelijkgestemden die elkaar in de jaren zestig feilloos aanvoelden was uitgedijd tot een gezelschap van dertig redacteuren. Ze waren allemaal even briljant, maar verschilden heftig van mening over de koers die het blad zou moeten volgen; de clubgeest had de fles verlaten en het team dat tientallen jaren met het meest democratische redactiestatuut van de Benelux bij elkaar was gehouden, viel ten prooi aan fractievorming. De advertentiebezetting en het aantal abonnees holden achteruit, gedwongen ontslagen waren onvermijdelijk. Geen leuke tijd, zeker niet toen redacteuren anonieme post ontvingen met details over hun privéleven. Ferdinandusse werd ervan verdacht dat hij de afzender was, hetgeen hij verontwaardigd ontkende. Wettig bewijs in deze cold case werd nimmer geleverd.

probleempjes en problemen

Primair leeft hij in de herinnering voort als de hoofdredacteur die de deur van zijn kamer altijd had openstaan. Binnen zonder kloppen. Zijn bezigheden onderbrak hij om probleempjes en problemen op te lossen. Dat kon een passage zijn in een artikel dat volgens de schrijver niet lekker liep, of dat een prikkelende invalshoek ontbeerde of dit of dat. Hij nam voor iedereen de tijd. Vaak schoot hij in de rol van een Zenmeester die zijn discipelen aanspoort om zélf het antwoord te vinden. ‘Waarom vraag je dat?’ ‘Wat vind je er zélf van?’ ‘Hoe bedoel je?’ Wijze raad: ‘Je beschrijft nu één geval, maar als je zou kunnen aantonen dat dit niet op zichzelf staat, heb je een schokkend verhaal.’ Of hij tikte een redacteur in het voorbijgaan op de schouder: ‘Waarom schrijf je geen bijlage over de opkomst en ondergang van het Chinese restaurant in Nederland?’

Toen hij in 1996 met pensioen ging, verzuchtte hij dat hij de genoeglijke etentjes op dinsdagavond zou gaan missen: met de eindredactie en een paar redacteuren in een prettig restaurant uitblazen en vieren dat het wéér was gelukt om de krant die week tijdig af te leveren bij de drukker. Dat is inmiddels alweer 26 jaar geleden, maar dit selecte gezelschap met Rinus Ferdinandusse als middelpunt zou al die tijd op de eerste dinsdagavond van de maand in een Amsterdams etablissement het nuttigen met het aangename blijven verenigen.

De laatste bijeenkomst op 7 december vorig jaar werd overschaduwd door de broze gezondheid van onze kompaan Kees Schaepman die in maart dit jaar zou overlijden. Ook Rinus was aan het eind van zijn krachten en verminderd aanspreekbaar. Zijn vrouw Else zei dat hij verguld was met het bloemetje dat ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag bij hem werd bezorgd, vooral vanwege de tekst op het begeleidende kaartje: ‘Van harte gefeliciteerd Rinus! Je was, bent en blijft onze hoofdredacteur!’

Zijn laatste interview gaf hij in 2013, daarin zei hij: ‘Het klopt dat ik destijds de beste redactie van Nederland heb geleid. Af en toe treffen grote talenten elkaar die samen gigantische journalistieke successen boeken. Daarmee was ik nog geen goede journalist. Ik was een goede organisator.’