‘Armoede is als een bijtend zuur dat overal doorheen vreet. Het tast lichaam en geest aan, vertroebelt gedrag en relaties, berooft mensen van hun maatschappelijke functie en betekenis.’ Dat schrijft bioloog en filosoof Geerdt Magiels in zijn boek De kinderen van de rekening. Daarin betoogt hij – onder heel veel meer – dat kinderarmoede de hele samenleving ondermijnt.

Magiels wil ‘een inkijkje geven in de effecten van chronische schaarste op de fysiologische, cognitieve en emotionele processen in lichaam en geest’. ‘Wie met een achterstand begint, loopt die maar al te dikwijls niet meer in. Deze kinderen beginnen aan hun schoolloopbaan met een achterstand in taal- en cognitieve ontwikkeling, waardoor de verschillen in leerprestaties en later hun kansen op de arbeidsmarkt alleen maar groter worden.’

Als ik Magiels spreek in een etablissement vlak bij het Centraal Station van Antwerpen, is die ochtend net een studie verschenen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daaruit zou blijken dat negen van de tien kinderen die in 1995 in armoede opgroeiden, zich daar vijfentwintig jaar later aan hadden ontworsteld; een vijfde van die groep kinderen had zich zelfs opgewerkt tot de 20 procent in de hoogste inkomensgroep. ‘Als je als dubbeltje geboren wordt, dan heb je nog best wel kans om een gulden te worden,’ aldus een wat anachronistische typering van CBS-hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen (Het Parool, 16 maart 2023).

Magiels toont zich niet verrast door de uitkomsten van de studie. ‘Er is niet één massief blok van mensen die voor altijd en eeuwig zijn veroordeeld tot armoede, er stromen voortdurend mensen in en uit. Dat er mensen zijn die zich onttrekken aan de armoede, laat zien dat het mogelijk is. Dat er steeds weer mensen instromen, illustreert dat de armoedefuik er nog steeds is. De populatie van mensen die leven en opgroeien in armoede is de laatste veertig jaar tamelijk constant. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (CPB) voorspelde overigens zeer onlangs dat in 2024 in Nederland meer dan een miljoen mensen in armoede zullen leven.’

Geerdt Machiels

Om hoeveel mensen gaat het?

‘In België om zo’n 15 procent van de bevolking, in Nederland groeit een op de twaalf, dertien kinderen op in armoede. En in beide landen zie je uitschieters in de grote steden, terwijl veel armoede op het platteland onzichtbaar blijft.’

Wat verklaart die constante cijfers?

‘Er is geen sluitende verklaring, dat is een spijtige vaststelling. Veel beleidsmakers hebben wellicht het idee dat ze hun best doen. Maar helaas leiden hun initiatieven niet tot lagere armoedecijfers. Politici die begaan zijn met armoede stuiten op de wickedness van het probleem. Er bestaat niet één oplossing voor. Sinds 2020 heeft Vlaanderen een actieplan voor armoedebestrijding met een brede aanpak verspreid over diverse ministeries. Benjamin Dalle, sinds een klein jaar minister van Armoedebestrijding, ziet in, zoals hij in een aanbeveling voor mijn boek schrijft, dat we kinderarmoede alleen de wereld uit kunnen helpen door breed naar de omgeving en de context van het kind te kijken. Dus naar het gezin, de school, de vrijetijdsbesteding, de publieke ruimte. Kinderen die in kansarmoede zijn opgegroeid, kunnen die overkomen als ze in goede omstandigheden terechtkomen, met voldoende mogelijkheden, zorg, tederheid en liefde. Hersenen van kinderen zijn verbazingwekkend plastisch, passen zich aan, zelfs als er in de vroege jeugd schade is opgetreden door ontberingen en schaarste.’

‘Mensen met een krap budget hebben geen ontsnappingsroutes.’

U stelt in uw boek dat armoede nadrukkelijk gaat om verhoudingen tussen mensen, om schaarste. Velen zullen armoede toch allereerst en vooral associëren met te weinig of geen geld hebben.

‘Dat is een deel van het probleem. Gebrek aan financiële middelen hangt samen met een versterkte schaarste op vele vlakken. Denk aan tijd en aandacht voor een kind, aan kennis, aan woorden. Kinderen die opgroeien in armoede beschikken over een drie keer zo kleine woordenschat als ze naar school gaan in vergelijking tot leeftijdgenootjes die relatief onbekommerd worden grootgebracht, zo wijst onderzoek uit. Vierhonderd om twaalfhonderd woorden! Dat kan komen doordat er thuis weinig of geen boeken zijn, doordat ouders minder communiceren of slechter de taal beheersen. Maar al te vaak is stress de oorzaak. Mensen in armoede komen in een overlevingsmodus waarbij chronische stress zijn tol gaat eisen. Die chronische stress wordt dan toxisch. En dat heeft negatieve invloed op je lichamelijke én geestelijke gezondheid.’

Situaties van schaarste kunnen zich vermoedelijk ook voordoen bij mensen die niet in armoede opgroeien. Moeten zij ook beducht zijn op toxische stress?

‘Zulke situaties kunnen we ons allemaal indenken. Als je een overvolle agenda hebt, ervaar je een gebrek aan tijd. Als je slecht slaapt, heb je een tekort aan rust. Als je een nacht niet slaapt, functioneer je minder, neem je minder effectieve beslissingen, denk je minder goed na over de gevolgen op lange termijn. En stel je voor dat dit elke nacht gebeurt door de zorgen en onrust, dan wordt het een zichzelf versterkend proces. En dat terwijl je voortdurend probeert je hoofd boven water te houden en vooral je kinderen te beschermen, met alle liefde die je hebt. Wat de stress nog verhoogt als dat niet lukt. Als je dan uiteindelijk bijvoorbeeld ziek wordt, zit je nog meer te piekeren of dit wel goed zal aflopen. En als je dan te lang ziek blijft, verlies je je werk en wordt het nog erger. Ondertussen zijn er de kinderen die ’s avonds willen eten en die je het liefst zou willen helpen met huiswerk, maar je komt er door alle stress niet aan toe. Het verschil met wie genoeg geld heeft, is dat wie niet in armoede leeft, de middelen bezit daar wat aan te doen om de schaarste af te kopen. Om stress te verminderen kun je bijvoorbeeld even op vakantie gaan, je kinderen op bijles doen, of een poetshulp inhuren om de chaos thuis op te ruimen. Die ontsnappingsroutes hebben mensen met een krap budget niet.’

Stressvol opgroeien in armoede heeft ingrijpende gevolgen op de (groei van de) hersenen. Besteedt u in uw boek daarom zoveel aandacht aan de eerste duizend dagen waarin de fundering van de rest van ons leven wordt gelegd?

‘Er is de laatste jaren steeds meer wetenschappelijke aandacht voor de effecten van de omgeving gedurende die eerste duizend dagen, rekenend vanaf de conceptie, op het zich ontwikkelende kind. Onze hersenen ontwikkelen zich tot ongeveer ons 25ste, maar diverse vitale organen ontwikkelen zich in die eerste duizend dagen en zijn dan af. Zijn bijvoorbeeld je nieren door precaire omstandigheden niet volgroeid, dan houd je daar de rest van je leven problemen mee. De stresshormonen van de moeder stromen ook door het zich ontwikkelende embryo. Leeft een zwangere moeder in stresserende omstandigheden, dan is de kans groot dat een kind ter wereld komt met een overgevoelig afgesteld stress- en immuunsysteem. Dat is later bijvoorbeeld terug te zien in verhoogde niveaus van het hormoon cortisol. Dat hormoon zorg voor extra stimulatie van het brein. Maar bij te veel cortisol, of als de verhoogde niveaus te lang aanhouden, functioneer je juist slechter. Dat heeft weer gevolgen voor de hersenen, waar concentratievermogen, emotieregulatie en geheugen verzwakt worden en gevoeligheid voor angst en depressie wordt verhoogd. De wetenschappelijke kennis over die eerste duizend dagen bondig samengevat: goed begonnen is half gewonnen.’

Waarom zetten beleidsmakers niet vol in op taalbeheersing als dat zo cruciaal is?

‘Dat gebeurt inderdaad nauwelijks, terwijl er wel bewijzen zijn dat het twee kanten opwerkt als gezinnen bijvoorbeeld boeken en leesbegeleiding krijgen. Jonge gemotiveerde kinderen kunnen hun ouders ook weer meeslepen in het leren lezen en hun taalontwikkeling. Onderzoek wijst bovendien uit dat kinderen met een beter taalaanbod hun taalachterstand snel kunnen inlopen. Een rijke woordenschat is bovendien belangrijk om gevoelens te herkennen en benoemen. Daarnaast is ook prenatale begeleiding belangrijk. Er is nu in Vlaanderen een detectiesysteem om mogelijk kwetsbare vrouwen die in armoede leven en zwanger worden op te vangen door arts en thuiszorg. Die signaleren of een aanstaande moeder wel gezond genoeg eet en genoeg rust krijgt. Ook kunnen ze indien nodig mensen inschakelen uit het netwerk van welzijnszorg, om te zorgen dat de situatie voor die moeders in elk geval niet verder verslechtert.

‘Als iets duidelijk moet zijn voor beleidsmakers, dan is het dat het contraproductief werkt als je iets doet over de hoofden van mensen in armoede heen.’

Een aantal proefprojecten heeft uitgewezen dat het effectief is om één hulpverlener op een kwetsbaar gezin te zetten die zich hun lot aantrekt en helpt met het coördineren van diverse zorgbehoeften. Vaak zijn mensen zo bezig met overleven dat ze nauwelijks meer overzien welke formulieren ze moeten invullen of welke diensten ze kunnen inschakelen voor hulp. Hoe eerder moeilijke thuissituaties opgemerkt worden, hoe sneller ondersteuning kan worden geboden.’

Dreigt dan niet ook het gevaar van paternalisme? Iedereen moet toch ook leren wat het betekent om eigen verantwoordelijkheid te hebben en wat je ervoor moet doen en laten? Hoelang moet zo’n gezinscoördinator betrokken blijven?

‘Als iets duidelijk moet zijn voor beleidsmakers, dan is het dat het contraproductief werkt als je iets doet over de hoofden van mensen in armoede heen. Je moet niet over hen maar met hen praten. Deze mensen hebben al geen grote stem in de samenleving. Betrek hen, leer van hun ervaringsdeskundigheid, kondig niet zomaar een maatregel af. Het belangrijkste criterium is dat mensen in armoede zich door hulpverleners gehoord en gesteund voelen in wat zij zelf nodig hebben, zodat ze op maat van hun eigen sterktes en zwaktes gepaste hulp krijgen. En hulpverleners moeten met hen ook bespreken hoe dat te evalueren. Dat maakt de kans op beleidskwakzalverij kleiner. Daarnaast zullen we als maatschappij moeten leren accepteren dat een aantal mensen altijd kwetsbaar zal blijven. Die mensen mogen er ook gewoon zijn.’

Geerdt Machiels

Zorgt armoede bij kinderen ook echt voor hersenschade?

‘Het gaat niet om beschadiging zoals bij een hersenschudding of beroerte, het is eerder een aanpassing aan specifieke omstandigheden. Een brein stelt zich optimaal af op de omgeving waarin het moet leven. Dankzij ons brein kunnen we ook in moeilijke of bedreigende omstandigheden overleven, stress is dus zeker noodzakelijk als aanjager. Maar ons brein is niet ontwikkeld om in een constante staat van alertheid te verkeren. Dat gaat ten koste van de executieve functies. Ons lichaam houdt dat ook biologisch niet vol, toxische stress vergroot bijvoorbeeld de kans op obesitas en suikerziekte. Van de rijkste kinderen blijkt bijna een op de tien overgewicht te hebben, bij de armste kinderen is dat ongeveer een op vier. Mensen in armoede hebben een vijf tot tien jaar lagere levensverwachting.’

In uw boek noemt u armoede een ecologisch probleem. Wat bedoelt u daarmee?

‘Elk levend individu kan alleen maar blijven bestaan dankzij een veellagig systeem om hem of haar heen. Ieders levensloop is een complex samenspel van factoren: leren, groeien, fysieke en geestelijke gezondheid, ontwikkeling, voeding, opvoeding, sociale interactie, economie, taal, kennis. Al die factoren beïnvloeden elkaar en die complexe interacties hebben invloed op je functioneren in de maatschappij.’

Toont u zich daarom bijvoorbeeld zo enthousiast over de door Harvard University wetenschappelijk ondersteunde interventie Economic Mobility Pathways?

‘Ja, dat is een multifactoriële benadering die recht doet aan de ingewikkeldheid van het armoedeprobleem. In Nederland zijn nu op dit Amerikaanse interventiemodel geïnspireerde pilotprojecten begonnen, en er zijn schuchtere aanzetten in België. Je moet deze aanpak zien als een brug met vijf pijlers die allemaal stevig moeten staan voordat er een brugdek op gelegd kan worden zodat iemand van de “armoedekant” naar de kant van “een leven op eigen benen” kan oversteken. Die pijlers zijn een stabiele gezinssituatie, lichamelijke en geestelijke welvaart, financiële leefbaarheid, succes in opleiding, en vruchtbaar werk. Staat een van de pijlers niet stevig, dan is de brug wankel. Uiteindelijk moet die brug zo goed staan dat die tegen de onvermijdelijke tegenwind kan die nu eenmaal bij het leven hoort. Deze vijf pijlers kunnen beleidsmatig versterkt worden.’

‘Mensen in armoede de schuld geven van hun situatie en hun gedrag veroordelen getuigt dan ook van onwetendheid en onrechtvaardigheid.’

Armoede gaat veelal gepaard met gevoelens van schaamte, minderwaardigheid en verlies aan zelfvertrouwen. Hoe zou empathie voor kinderen in armoede kunnen worden verhoogd bij diegenen die wellicht denken dat die armoede de eigen schuld van de ouders is?

‘Er rust onmiskenbaar een maatschappelijk stigma op armoede. Maar niemand kiest ervoor, armoede is doorgaans het gevolg van ongelukkige samenlopen van omstandigheden. Mensen in armoede de schuld geven van hun situatie en hun gedrag veroordelen getuigt dan ook van onwetendheid en onrechtvaardigheid. Hoe je daarvoor meer empathie kunt opbrengen? Beeld je in dat je geen klasgenoten kunt uitnodigen voor een verjaardagsfeestje. Of dat je niet mee kunt op schoolreis. Stel je voor hoe het moet zijn als je niet bij je sportclub kunt blijven omdat er geen geld is voor de contributie. Met zulke problemen worstelen arme mensen en hun kinderen elke dag van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Kan een kind weer in dezelfde trainingsbroek naar school? Die kan immers makkelijk uitgewassen worden ’s avonds en is snel droog. En die schoenen die al kapot zijn, kunnen die nog wel? Kinderen in armoede worden erop aangekeken dat ze anders zijn. Als hun ouders al werk hebben, is het vaak om nog enigszins overeind te blijven, niet om zich te ontplooien. Er zijn moeders die zelf soms niet eten zodat hun kinderen wel te eten hebben. Denk je die constante stress maar eens in, als je je als ouder voortdurend mislukt voelt.’

Is armoede een politiek probleem?

‘Armoede is het gevolg van politieke keuzes. Of van het niet maken ervan, maar dat is ook een keuze. Ja, ik denk dat armoede heel duidelijk een politiek probleem is. De gevolgen van armoede en sociale ongelijkheid treffen de hele samenleving, dus ook de rijken. Hoe ongelijker een samenleving, zo wijst onderzoek uit, hoe lager onder meer de levensverwachting, hoe meer chronische ziekten, hoe meer psychische problemen, hoe meer tienerzwangerschappen, hoe meer obesitas, hoe meer zelfdoding, hoe meer criminaliteit en geweldsdelicten, zowel bij arm als bij rijk. Mensen uit de armoede halen vermindert niet alleen sociale ongelijkheid en potentiële polarisatie, de samenleving als geheel wordt rijker omdat er minder gemeenschapsgeld uitgegeven hoeft te worden aan ziekte en ziekteverzuim, werkloosheid, misdaadbestrijding, jeugdzorg en gevangeniswezen, zodat onbenutte talenten kunnen floreren. Investeren in armoede betaalt zich op termijn maatschappelijk dubbel en dwars terug.’

Geerdt Magiels, De kinderen van de rekening, Manteau / Standaard Uitgeverij, 192 p.