‘Wij hebben orders gekregen u rechtstreeks naar het vliegveld te brengen,’ zei een van de mannen in camouflagepak zonder insignes. Het was donderdag 5 maart, zes uur ’s avonds. Robert Serry, de Nederlandse gezant van de Verenigde Naties, monsterde de mannen. Hij zag dat sommigen goed bewapend waren. Ze spraken Russisch. Serry was op zijn hoede. Hij wist dat overal op de Krim burgermilities en militairen, waarschijnlijk Russen, actief waren. Hij kwam net van een afspraak in het marine-hoofdkwartier in het centrum van de stad Simferopol waar Oekraïense officieren hem hadden bezworen dat ze, wat er ook gebeurde, hun orders uit de hoofdstad Kiev zouden blijven volgen.

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon had de ervaren diplomaat en kenner van de regio eind januari op een ‘missie van goede wil’ naar Oekraïne gestuurd. Serry ging er drie keer heen. De laatste keer slaagde hij er ook in de Krim te bezoeken. Het was zijn taak met alle partijen te spreken,...