Hoofdredacteur Ward Wijndelts heeft dit verhaal voor je ingesproken.

‘Erg, hè.’ Daniël (niet zijn echte naam) kijkt me schuldbewust aan. ‘Het is echt zo erg.’

Ik zeg dat ik het niet erg vind.

‘Ik wel.’ Daniël slaat zijn hand voor zijn ogen en kijkt me aan door zijn vingers – als een kind dat niet gevonden wil worden tijdens verstoppertje. ‘Het sloop er in. Ik weet niet eens meer precies wanneer ik er weer mee begonnen ben.’ Nu strijkt hij een beetje agressief door zijn blonde haar en schudt zijn hoofd. ‘God, het is echt vreselijk.’

Voor wie nu denkt dat Daniël een serieuze delinquent is: dat is niet zo. Hij is ook niet mijn vriend die voor de zoveelste keer is vreemdgegaan. En hij is niet voor de zoveelste keer weer begonnen met roken. Daniël is zelfverklaard Twitterverslaafde, en hij heeft net een terugval gehad.

Een paar weken geleden zat dezelfde Daniël me nog heel overtuigd te vertellen dat hij met Twitter was gestopt. Hoofdreden was het onevenredig grote aandeel van zijn tijd dat eraan opging. Dat constant nadenken over leuke dingen om te posten, nagaan wie er reageren, daar dan weer een reactie onder plaatsen – hij was er klaar mee.

‘Super,’ antwoordde hij meteen toen ik vroeg hoe het leven zonder Twitter beviel. ‘Ik beslis nu gewoon zelf wat ik doe met mijn tijd. Zit niet meer als een halve slaaf de hele tijd door mijn telefoon te scrollen.’

Hij merkte dat hij socialer werd, spontaner, vaker leuke dingen ondernam. En ja, hij had ineens zo belachelijk veel tijd – zijn werk was doorgaans binnen een paar uur alweer klaar voor de dag, zonder het constante oponthoud van sociale media.

Egostrelend

Inmiddels zit Daniël er heel anders bij. Als ik vraag waarom hij eigenlijk weer op Twitter is gegaan – hij was toch zo blij met het leven zonder? – moet hij lang nadenken. ‘Verveling of zo? Het was koud buiten, ik had niets te doen. God, ik weet het niet eens. Er is geen reden, natuurlijk.’

Hoewel Daniël zichzelf zonder aarzeling verslaafd noemt, voldoet hij vermoedelijk niet aan het stereotype van de digitaal verslaafde zoals de meeste mensen dat voor zich zullen zien. Dat is eerder de gamer met de capuchon diep over zijn hoofd getrokken; de pornoverslaafde achter zijn pc, omringd door tissues. Of misschien de influencer die zichzelf uitgebreid staat te fotograferen op een pittoreske brug en haar gezicht vervolgens tot in de puntjes bewerkt met FaceTune – verslaafd aan haar eigen digitale spiegelbeeld. Daniël is een vlotte gast uit Amsterdam, die zijn geld verdient met copywriting en ervan droomt ooit een boek te schrijven. We videobellen met elkaar vanuit het pand van een uitgeverij waar hij net een gesprek heeft gehad over zijn romanidee. Tot zo ver alles goed dus, met Daniël.

Dat romanidee gaf voor Daniël de doorslag om nu écht eens met Twitter te kappen. Hij had dat wel vaker overwogen en ook geprobeerd. ‘Maar juist doordat mijn werk zo overloopt in Twitter, kon ik goed naar mezelf verantwoorden dat ik er zo veel mee bezig was,’ legt hij uit. Daniël bedenkt grappige tekstjes als baan. Catchy titels; goeie zinnen. Zijn tweets slaan geregeld flink aan – hij heeft een kleine tienduizend volgers, krijgt wel eens meer dan duizend retweets. ‘Op een festival komen er wel eens groepjes jongens naar mij toe, zo van: jij bent toch die geinige gast van Twitter?’ Best egostrelend. ‘Mijn tweets worden ook wel eens gedeeld op de Beste Social-pagina en zo.’ Dan gaat het ook hard met de likes.

‘Digitale verslaving is veel vaker een vorm van ‘coping’, een manier om om te gaan met een deel van het leven dat je lastig vindt.’

Maar wat Daniël eigenlijk wilde zeggen, is dat er door Twitter vaak een hele dag niets uit je handen komt, terwijl je wel constant het gevoel hebt dat je ergens mee bezig bent. ‘Ik maak dan ’s ochtends een grap naar aanleiding van een nieuwsbericht of zo.’ Iets over, noem eens wat, de nieuwe voorzitter van de Tweede Kamer. ‘Daar denk ik dan een minuut of acht over na, ik post het nog voor ik ontbeten heb, en vervolgens neemt zo’n onbenullige grap mijn hele dag over.’ Om de zoveel minuten krijgt hij een melding: een nieuwe like, een nieuwe retweet. Mensen appen: kan je dit niet uitwerken voor een artikel? Voor een boek? Even sporten, daarna meteen weer kijken. ‘Dan zie ik tijdens het koken dat Sander Schimmelpenninck erop heeft gereageerd, wat weer een heel blik aan nieuwe aandacht opentrekt.’ Vervolgens wordt het avondeten en eigenlijk de volledige avond ook nog ingenomen door Twitter, en is Daniël totdat hij in slaap valt bezig met het monitoren van de reacties op zijn eigen grap.

Bij elke Twitter-melding krijgt Daniël het idee dat hij iets goed gedaan heeft, vertelt hij. ‘Maar ondertussen blijven de dromen die je hebt, de dingen die je echt wilt doen, gewoon liggen.’ Dat boek, bijvoorbeeld. ‘Je kunt je creatieve energie maar één keer gebruiken,’ weet Daniël inmiddels. En hij wil die van hem niet meer gebruiken voor grappige reacties onder artikelen van Wierd Duk.

Niet dat Daniël niet geprobeerd heeft om boeken schrijven en Twitter te combineren – sterker nog, juist daardoor merkte hij hoe verslaafd hij eigenlijk is. ‘Kijk, ik heb echt zin om dat boek te gaan schrijven,’ legt hij uit. ‘De uitgever is overtuigd en ik geloof echt in dit project.’ Maar toch was Daniël na het schrijven van de eerste twee hoofdstukken teleurgesteld in zichzelf. ‘Ik las het door en dacht: ik heb dit gewoon even snel opgeschreven. Zonder diep na te denken, zonder echte aandacht.’ Het probleem, filosofeert hij verder, was natuurlijk dat een Word-bestand niet zo direct terugcommuniceert als een Twitterpost. ‘Bij schrijven krijg je geen likes en retweets, geen instant gratification. Daardoor wordt het saai en ga je het afraffelen. Althans, ik doe dat.’

Een vorm van ‘coping’

Toen hoogleraar psychopathologie Reinout Wiers, die ik sprak voor de eerste aflevering van deze reeks, mij vertelde dat het overgrote deel van de mensen op een bepaald punt in hun leven wel ergens aan verslaafd raakt, kon ik me dat moeilijk voorstellen. Iedereen? Ik ook? Wanneer dan? Hoe?

Na maanden onderzoek naar digitale verslaving, en naar verslaving in het algemeen, kijk ik heel anders naar dit idee. Zoals ik in de eerste aflevering al schreef, is verslaving vaak niet zozeer iets waar je je uit verveling of baldadigheid in verliest; veel vaker is het een vorm van ‘coping’, een manier om om te gaan met een deel van het leven dat je lastig vindt. Althans, zo wordt het vaak benaderd binnen de psychologie.

Tijdens mijn onderzoek ontmoette ik inderdaad mensen die uit onprettige situaties probeerden te ‘ontsnappen’ via hun digitale gedrag. Zoals Jeffrey uit aflevering twee, die zijn handicap en moeilijke jeugd compenseerde door obsessief te gamen. En Ismail uit aflevering drie, die het feit dat hij zijn homoseksualiteit voor zijn islamitische ouders verborgen moest houden ‘goedmaakte’ door eindeloos te chatten op Grindr.

Maar ik ontmoette net zoveel mensen die ogenschijnlijk niets hadden om van weg te vluchten – jongens die ‘uit het niets’ een pornoverslaving ontwikkelden, meisjes die zonder duidelijke aanleiding geobsedeerd raakten door Instagram of TikTok. Mensen als Daniël, die eigenlijk alles op orde hadden en ogenschijnlijk leuke levens leidden, maar zich toch constant verloren in digitaal gedrag waar ze eigenlijk van baalden – van walgden, zelfs.

Het overgrote deel van de mensen raakt op een bepaald punt in zijn leven ergens aan verslaafd. Maar als verslaving vluchten is, waar vluchten al die mensen dan voor?

Laag zelfbeeld

Daniël had als kind al snel door dat grapjes maken hem een fijn gevoel gaf, vertelt hij. ‘Ik kon het in de klas nooit laten een leraar voor lul te zetten. Daarom werd ik altijd geschorst.’ Hij was best zoekend in zijn jeugd, zegt Daniël, had moeite met intimiteit. ‘Nog steeds vind ik het moeilijk om mensen recht aan te kijken.’

Dat was me inderdaad al opgevallen: hoewel we elkaar via Zoom spreken, kijkt Daniël constant naar het toetsenbord van zijn laptop, naar de tafel voor hem, de wand achter de computer – vrijwel nooit richting het scherm of de camera. ‘Ik vind dat te intiem of zo. Te intens.’ Mensen vinden hem daardoor wel eens asociaal overkomen. Soms vragen ze of hij ADHD heeft. ‘Binnenkort ga ik me daar dan eindelijk voor laten testen. Op mijn 33ste.’

Daniël was een beetje een apart geval op school: hij scoorde 550 voor zijn CITO, won op zijn twaalfde een landelijke schrijfwedstrijd, maar haalde altijd slechte cijfers. Hij had gewoon de aandachtsspanne niet om echt te leren. Met sporten was het hetzelfde verhaal: Daniël was dol op hockey, maar had niet de focus om een hele wedstrijd uit te spelen. ‘Mijn broertje werd al snel tophockeyer, en ik was dan de lompe oudere broer die er zo’n beetje bijhing.’ Een laag zelfbeeld, ja, daar was bij Daniël wel sprake van, denkt hij.

Daniël denkt dat hij zichzelf door dat voortdurende grapjes maken een manier heeft aangeleerd om met ongemakkelijke situaties om te gaan. ‘Als ik een grap had gemaakt in de klas, voelde het even alsof ik de situatie controleerde.’ Tijdens de middelbare school was hij eigenlijk al constant bezig met het bedenken van tweets – ook al bestond Twitter toen nog niet. Uren gingen op aan geinige teksten schrijven op Hyves, woordgrapjes formuleren, dagdromen over wat hij de volgende dag in de klas zou kunnen uithalen.

Een trucje

De laatste jaren heeft Daniël steeds vaker gemerkt dat die grapjes een trucje zijn geworden, een manier om om te gaan met ongemak. ‘Als ik me op een borrel of verjaardag even niet senang voel, ga ik meteen grappen maken,’ zegt hij. ‘Dat klinkt misschien leuk, maar dat is het niet altijd.’ Grappen gaan vaak ten koste van anderen, legt hij uit. ‘Het kan onaardig overkomen, en mensen maken daardoor ook minder makkelijk contact met mij, denk ik.’

Gelukkig kreeg Daniël op Twitter wel applaus voor zijn grappen. Hij merkt inmiddels dat zijn hoofd min of meer geprogrammeerd is door het algoritme van de app. ‘Als ik het nieuws lees – de krant of NOS-app – scan ik op koppen waarover ik snel iets kan posten.’ En hij zit gewoon veel te veel op zijn telefoon, vindt hij. ‘Altijd als ik in een gesprek zit, heb ik de neiging om toch even te checken hoe dat ene tweetje het doet. Als ik ergens heen fiets – zeg, twintig minuten – stop ik halverwege om te checken of er nog iemand heeft gereageerd.’ Daniël heeft zijn telefoon er wel eens bij gepakt tijdens een eerste date. ‘Niet heel sympathiek.’

Hij vindt het zelf ook raar gedrag. ‘Was ik laatst bij mijn ouders, vertelde mijn moeder over de operatie aan haar been, zat ik ondertussen nog een ruzietje uit te vechten met Sywert van Lienden.’

En eigenlijk zit die Twitter-dynamiek overal in, zegt Daniël. Als hij gaat hardlopen zet hij altijd Strava aan, en zit hij achteraf toch weer te vergelijken met de rondjes van vrienden. ‘Ik zit ook op Instagram, en daar vind ik het dan helemaal te gek als een knap meisje een hartje stuurt onder mijn story.’ Triest, vindt hij, maar zo werkt zijn brein nou eenmaal: steeds maar op zoek naar de volgende dopaminekick. Laatst had Daniël bitcoin gekocht – zat hij de hele tijd op zijn telefoon naar die koersen te kijken. Wat het ook is op die smartphone, wil hij maar zeggen – het zorgt er alsmaar voor dat je niet in het ‘hier en nu’ bent. ‘Onze generatie is eigenlijk een soort crack gegeven, zonder de waarschuwing dat het verslavend is.’

Daniëls laatste tweet was de aankondiging dat hij ging stoppen met Twitter. ‘Ik heb in van die verslavingsboeken gelezen dat dat een goeie stok achter de deur is,’ legt hij uit. Hij heeft het zo vaak gezien: mensen die aankondigen van Twitter af te gaan, en na een paar weken gewoon weer mee komen doen. ‘Dan reageert iedereen zo van: nu al weer terug?’ Gênant, vindt hij – dat wil hij niet. Hij heeft goeie hoop dat het hem niet gaat overkomen. ‘Ik wil gewoon niet meer de hele tijd afgeleid zijn. Ik wil niet mijn telefoon in mijn zak voelen branden als ik met mijn vriendin op de bank zit. Ik wil straks een mooi boek schrijven waarvan de uitgever zegt: goed gedaan. Dat is me veel meer waard dan een paar van die domme tweets.’

Enorm boos

Maar nu zitten we daar weer, Daniël en ik, tegenover elkaar – via Zoom, dan. Verveling was het dus, zei hij eerder, wat hem weer terugvoerde naar Twitter. ‘Er was een grote rel gaande rond Rutte, over de toeslagenaffaire. Ik was klaar met het eerste hoofdstuk van mijn boek, had ineens veel vrije tijd, maar de sportschool was nog steeds dicht door de coronamaatregelen. Voetballen kon ook niet. Dus ja, toen ging ik toch meedoen.’

‘Ik luister de hele dag naar Radio 1 en denk aan de lopende band: Jezus Christus, wat een bizar land is dit toch, wat een onbenullen die het besturen.’ En dan wil hij dus ook weer twitteren.

Ging het echt zo makkelijk?

Oké, zegt Daniël, er waren ‘ook wel een paar andere dingetjes’ aan de hand. Zijn oude hockeycoach overleed. Van jongs af aan had hij les van hem gehad, en nog steeds speelden ze regelmatig samen. O, en er was nog een ander ‘dingetje’. Daniëls baas stuurde hem een boze mail – hij had klachten over hem gekregen van een klant, en liet hem weten dat zijn werk de laatste tijd van ‘amateuristisch niveau’ was. Daniël over de zeik, natuurlijk. ‘Ik werd gewoon even heel boos op de wereld,’ zegt hij. ‘Mijn werk amateuristisch? Doe even normaal. Ik kreeg zin om dingen te schoppen.’

Nou ja, van het een kwam zeg maar het ander, en voor Daniël het wist zat hij weer boze comments te plaatsen onder een tweet van Sylvia Witteman, en weer uren per dag te kijken wie er allemaal wat aan het zeggen was en hoe mensen reageerden op zijn opmerkingen. ‘Ik word ook steeds weer enorm boos van het nieuws,’ zegt hij. ‘Ik luister de hele dag naar Radio 1 en denk aan de lopende band: Jezus Christus, wat een bizar land is dit toch, wat een onbenullen die het besturen.’ En dan wil hij dus ook weer twitteren.

Kwetsbare baby’s

Onlangs las ik een interview in NRC met psychoanalyticus Adam Philips. Philips gebruikt geen internet – helemaal niet, nooit. Als hij dat aan mensen vertelt, zegt hij in het interview, antwoorden ze altijd hetzelfde: ‘Wát een geluk heb jij.’ Het internet is een beetje onze gezamenlijke veeleisende schoonmoeder geworden, analyseert Philips: je móét er steeds weer aandacht aan besteden, maar krijgt voor die aandacht eigenlijk niks terug. ‘Internet draagt de illusie in zich dat we allemaal onderling verbonden zijn,’ zegt hij. Door het te gebruiken, voelen we ons even minder alleen, maar ondertussen raken we juist meer van elkaar geïsoleerd. ‘Er is contact, maar er is geen contact.’

Toen ik me naar aanleiding van dat interview verdiepte in het werk van Philips, zag ik dat hij misschien wel de beste definitie van verslaving geeft die er is. In zijn boek On Balance schrijft hij dat overmatig en dwangmatig gedrag eigenlijk altijd een manier is om onze eigenlijke condition humaine te maskeren. Die condition is wat Philips betreft erbarmelijk: we zijn als mensen in essentie helpless – hulpeloos, hopeloos. We worden geboren als kwetsbare baby’s; mormeltjes die een moeder nodig hebben, die verzorgd moeten worden, gekoesterd, gerustgesteld. En eigenlijk, schrijft Philips, komen we nooit van die behoeften af – het is de samenleving die ons vervolgens vertelt dat we geen aandacht mogen besteden aan dat soort verlangens. Toegeven dat je andere mensen nodig hebt, is toegeven dat je het leven niet alleen aankan – een idee waar we in de huidige neoliberale maatschappij allemaal doodsbang voor zijn.

Wat wij mensen vervolgens doen, schrijft Philips, is een wereld voor onszelf creëren waarin we ogenschijnlijk niet hulpeloos zijn: een wereld die we zelf controleren. Die wereld kan uit van alles bestaan: gamen, twitteren, maar ook hardlopen, werken, extreem sociaal zijn, heel veel relaties aangaan, of juist geen enkele relatie. Elke vorm van overdaad is een ontkenning van je fundamentele menselijke staat, zegt Philips – een ontkenning van het feit dat je alleen bent, onzeker, hulpbehoevend, kwetsbaar. Dat je dingen nodig hebt die je onmogelijk aan jezelf kan geven – liefde, affectie, vertrouwen. Met overdaad beschermen we ons tegen het idee van onze eigen machteloosheid – in plaats van ons ertoe te verhouden, ons erbij neer te leggen.

Doodsdrift

Als ik naar Daniël kijk, die weer zo met zijn handen voor zijn ogen zit, komt er een vraag in me op die ik eigenlijk al maanden aan iemand wil stellen. ‘Daniël,’ zeg ik, ‘waarom gaan we toch altijd door met dingen die ons ongelukkig maken?’

Toen ik begon aan dit onderzoek, had ik verslaving vooral in mijn hoofd als iets hedonistisch: je sluit je af van de wereld om je heen door je over te geven aan iets wat je leuk vindt en lekker, en van dat leuke en lekkere wil je vervolgens constant meer. Maar eigenlijk niemand die ik in mijn onderzoek gesproken heb, leek zijn of haar digitale verslaving echt als leuk te ervaren. Ja, er was sprake van vluchten voor gevoelens van ongemak of onbehagen; angst of eenzaamheid. Maar het was doorgaans niet zo dat hun digitale oplossing voor dat gevoel ze gevoelsmatig naar een betere situatie bracht. Eigenlijk voelde iedereen zich min of meer zoals Daniël: ze deden iets wat ze eigenlijk niet wilden, om redenen die ze niet echt begrepen, maar konden er ondanks verwoede pogingen toch niet mee ophouden.

In zijn boek The Twittering Machine merkt Richard Seymour op dat sociale media – in welke vorm dan ook – niet de oorzaak zijn van de toename in ‘sociale armoede’ die we om ons heen zien: het constant verminderende vermogen elkaar op te zoeken, elkaar te helpen in onze eigen helplessness. Natuurlijk, sociale media zijn verslavend, schrijft Seymour, maar ze dwingen ons niet ze te gebruiken – onze ultieme afhankelijkheid van digitale platforms ontstaat door een element dat we zelf meenemen naar het online speelveld. En om dat element te onderzoeken, moeten we onze blik volgens Seymour richten op wat Freud het ‘realiteitsprincipe’ noemt. Omineus merkt hij alvast op dat er een naam bestaat voor het najagen van datgene wat je ongelukkig maakt: doodsdrift.

In zijn essay Onbehagen komt Bas Heijne uit op eenzelfde soort conclusie. De mens wordt gedreven door wat Freud het ‘lustprincipe’ noemt: het verlangen een zo groot mogelijk genot en geluk te beleven. Maar dat lustprincipe wordt geconditioneerd door het realiteitsprincipe – de omheiningen van de samenleving om ons heen, met alle normen en waarden die daarbij horen. ‘Niet alles wat we willen is ook mogelijk,’ schrijft Heijne. ‘Of in elk geval niet meteen.’

Woede en geweld – de behoefte aan destructie en zelfvernietiging; doodsdrift – vormen de gewelddadige tegenhangers van wat Freud het ‘oceanisch verlangen’ noemt: het gevoel van eenworden met de wereld; samenvallen met alles om je heen. Heijne omschrijft eigenlijk elke vorm van destructie – van online haat tot terrorisme – als een ‘radicale poging die vervloekte begrenzing weg te vagen’: die begrenzing tussen jou en je omgeving. ‘De wereld past zich niet aan je verlangens aan, dus moet die wereld (symbolisch) worden vernietigd.’ Niet voor niets is swipen zo’n populair gebaar op de smartphone, schrijft Heijne. ‘Het realiteitsprincipe moet ongedaan worden gemaakt.’ Je swipet steeds weer door naar een nieuwe status quo, in de hoop dat deze wél voldoet aan je verwachtingen.

Vervelende disbalans

Als Daniël boos wordt over het nieuws, krijgt hij behoefte om te twitteren. Heel abstract gebeurt er dit: hij hoort iets waar hij geen controle over heeft, en richt zich op iets wat hij wél kan controleren, om dat machteloze gevoel weg te poetsen. Terwijl de likes en retweets binnenkomen, begint de wereld weer een beetje beheersbaar en overzichtelijk aan te voelen. Tot het volgende nieuwsbericht zich aandient, of de volgende boze mail van zijn baas.

Verslavingen – aan drank, drugs, gokken, maar evengoed aan gamen, porno, sociale media, aan de stappenteller of de smartwatch – zou je kunnen zien als een manier van balans zoeken tussen je verwachtingen en de realiteit. We proberen uit alle macht samen te vallen met onze omgeving – te voldoen aan de normen, idealen en eisen die ons van buitenaf én van binnenuit worden opgedragen. Als dat niet lukt, komen we in een interne disbalans terecht, die we proberen op te lossen met destructie of zelfdestructie. Je voldoet niet aan je eigen verwachtingen en gaat op zoek naar een manier om die ‘schuld’ in te lossen. De wereld om je heen is niet zoals die volgens jou zou moeten zijn, en daarom probeer je via een omweg een ander decor voor jezelf te forceren.

Ook in een hypermoderne wereld, waar het ons op papier aan helemaal niets ontbreekt, worden we nog altijd geconfronteerd met dat Freudiaanse ‘realiteitsprincipe’. Alleen hebben we nu veel meer manieren om die vervelende disbalans te lijf te gaan.

Een poging tot een oplossing

Daniël en ik zitten op een terras in de Amsterdamse binnenstad. Om ons heen is de sfeer uitgelaten, vakantie-achtig. Mensen omhelzen elkaar alsof de anderhalve-meterregel nooit bestaan heeft; nergens meer mondkapjes te bekennen.

Daniël heeft de afgelopen weken een nieuwe visie op Twitter ontwikkeld, vertelt hij. Hij probeert op te houden met zichzelf zo te haten om het feit dat hij steeds weer teruggrijpt naar het platform als hij zich niet goed voelt. Het punt is dat de wereld af en toe gewoon geen heel fijne plek is, vindt Daniël. Als hij bijvoorbeeld een vergadering heeft gehad op zijn werk, voelt hij zich altijd behoorlijk slecht. ‘Ik ben niet goed in die groepsdynamiek,’ zegt hij. Op Twitter kan Daniël vervolgens op een bepaalde manier even zichzelf zijn: daar hoeft hij niet mee te doen met opgedrongen sociale conventies, kan hij simpelweg zijn gedachten in het rond spuien en kijken wat mensen er van vinden.

Daniël heeft – zoals wij allemaal, misschien – geleerd dat focus en doelgerichtheid nastrevenswaardig zijn, en constante afleiding absoluut niet. ‘Daardoor krijg ik er zo’n schuldgevoel van als ik weer een half uur op Twitter heb gekeken.’ Maar inmiddels vraagt hij zich sterk af waarom hij zichzelf die comfortzone zou ontzeggen. ‘Ik ben gewoon heel goed in tweets schrijven, in snel reageren op anderen, reacties uitlokken. Ik vind het leuk als andere mensen mij op die manier zien. Waarom zou ik dat dan helemaal niet meer doen?’
Ja, waarom eigenlijk niet?

De situatie is nu zo, schrijft Heijne, dat het 21ste-eeuwse individu enerzijds ‘van alle kanten autonomie krijgt aangepraat’ – in de vorm van digitale apparaten, maar ook in de vorm van het maakbaarheidsideaal, het idee van zelf je carrière en privéleven vormgeven, verantwoordelijkheid voor je eigen geluk – terwijl hij ondertussen ‘in zijn eigen leven juist vooral een verlies van autonomie ervaart’.

Terwijl de wereld aan ons wordt verkocht als iets wat we zelf kunnen besturen via onze computer en telefoon, spat diezelfde wereld voor onze ogen uiteen in een totaal oncontroleerbare puinzooi. Klimaatrampen, toeslagenaffaires, woningcrises, pandemieën – de ene na de andere ramp wordt op ons afgevuurd, en wij kunnen in reactie alleen maar een boze tweet versturen, nog eens een kritisch artikel delen in de groepsapp of anders nog maar een rondje lopen of fietsen om het zoveelste frustrerende nieuwsbericht te compenseren met een rustgevend getal op Strava.

Misschien moeten we niet naar digitale verslaving kijken als een hardnekkig virus, maar meer als een online placebo. Als een collectieve poging onze gevoelens van onbehagen van ons af te schudden. Wat als sociale media, gamen, porno, Strava of de Fitbit niet per se het probleem zijn, maar eerder een poging tot een oplossing? Een treurige, eenzame, doodlopende oplossing – dat wel.

Dit was de laatste aflevering van een vijfdelige serie over digitale verslavingen, tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.
Met dank aan Marijne Beijen.