In The Villages in de Amerikaanse staat Florida brengen 115.000 ouderen hun tijd door met tennissen, golfen en drinken. Hun huidskleur is uitsluitend wit, en met stevige slagbomen wordt de boze buitenwereld weggehouden. Hier is het happy hour, all day every day.

Naast het dorpsplein waakt een vuurtoren aan een kunstmatige plas over schepen die nooit zullen komen. De half gezonken sleepboot lijkt een afdankertje uit Disney World, dat hier niet ver vandaan ligt. Uit luidsprekers zingen The Mamas and the Papas over jonge meisjes die naar de canyons komen. ‘It’s another beautiful day in The Villages,’ klinkt een oudemannenstem, waarna het tijd is voor ‘Sweet Caroline’.

Het door palmen omzoomde dorpsplein lijkt zo uit de film The Truman Show te komen, met zijn pastelkleurige gebouwen in nautische stijl, met witte balkons en veranda’s. Aan gevels die nauwelijks tien jaar oud zijn, hangen bordjes met verhaaltjes uit een historie die nimmer plaatsvond. Disneyland voor bejaarden – alleen de lange bars met luidruchtige ouderen op hoge krukken zijn niet precies waar Walt Disney van droomde. Happy hour – all day every day, staat er in rode letters boven hun hoofden. De vijf is nog lang niet in de klok, maar dat is bijzaak – de clientèle ziet het toch al niet meer zo scherp. Een vrouw komt aanlopen met boodschappentassen. ‘Eens kijken hoeveel glazen mijn man intussen heeft geleegd,’ lacht ze.

Op het terras van de bar R.J. Gators zwoegt een muzikaal duo. De zangeres vertolkt ‘Living next door to Alice’ bepaald gloedvol, maar het drama van de man die zijn jeugdliefde na 24 jaar ziet verhuizen, roept hier weinig meegevoel op. Na elk gezongen ‘Alice’ brullen tientallen bejaarden achter felgekleurde cocktails en witte wijn: ‘Alice, Alice, who the hell is Alice?’ De zangeres laat haar oog op ons vallen en probeert ons, zingend, als een sirene binnen te wuiven. Maar daar zijn we nog niet aan toe.

Dantes Hel

‘Wat dapper van jullie,’ prees schrijver Carl Hiaasen ons vanochtend, toen hij hoorde dat we ons een maand in The Villages gingen begraven. En dan cynisch: ‘Ik weet zeker dat ze daar wat mooie meren in elkaar hebben geflanst.’ De succesvolle auteur van fictie en non-fictieboeken, en van een column in de Miami Herald waarmee hij iedere hotemetoot in Florida de gordijnen in joeg, was zelf nooit in The Villages, maar dat weerhoudt hem er niet van het als Dantes Hel neer te zetten.

Als hij van ons hoort dat er 115.000 ouderen wonen (hij had de 60.000 van een paar jaar geleden nog in het hoofd) lacht hij ongelovig. ‘Bizar. Het ligt zo ver van de kust en het is daar gloeiend heet in de zomer. En dan het kunstmatige van die plek! Omringd te zijn door al die leeftijdgenoten, it would depress the hell out of me.’ Maar dan lachend: ‘Ze rijden daar toch in golfkarretjes rond? Toen ík dat ging doen, was ik verplicht een paar lessen te volgen, en daar kruipen die eikels zonder ervaring, en vaak met drank op, in zo’n kar en rijden dan op elkaar in.’ Gelaten: ‘Alleen in Florida kan zo’n gemeenschap uit de grond worden gestampt.’

De bijl aan hun wortels

The Villages ligt in wat Hiaasen in zijn jeugd als horse country kende. Een land van glooiende heuvels, met wilgen en eiken die druipen van Spaans mos. Meren vol vis ook, en moerassige gronden met insecten en vogels. Alligator-terrein en vee op weids grasland.

In dat landschap lag in de jaren zeventig een klein park met trailers in bezit van een handige investeerder uit Michigan. Deze Harold Schwartz had gezien hoe gepensioneerden verleid konden worden om in the middle of nowhere een huis aan te schaffen. Tienduizenden ouderen uit koudere streken vestigden zich in die tijd in het woestijnzand rond Phoenix om een actief leven te leiden op golfbanen en in zwembaden. Veilig achter een slagboom, onder leeftijdgenoten, want onder de 55 jaar kwam je er niet in. Velen dachten dat dit project van ene Del Webb een deceptie zou worden. Dat gepensioneerden bereid zouden zijn de bijl aan hun wortels te slaan om ver van huis met generatiegenoten lol te gaan trappen, leek onbestaanbaar. Maar al in de eerste week kwamen honderdduizend kooplustigen op vijf modelwoningen af.

Dat kunstje heeft Schwarz met zijn zoon Gary Morse van Del Webb afgekeken. En zoals wel vaker werd de nabootsing grootser dan het origineel. Geholpen door zijn talent als marketeer en het zakeninstinct van zoon Gary bouwde hij hectare voor hectare aan wat de Villages vandaag zijn: een agglomeratie van 78 ‘dorpen’ met elk een recreatiecentrum en een zwembad. Elk ‘dorp’ ligt achter een slagboom en om die te kunnen passeren, moet je huiseigenaar of huurder zijn, of met een gastenkaart kunnen zwaaien.

De founding father van The Villages stond een ideaal voor ogen, zeggen ze hier: ‘Hij wilde 55-plussers de levensstijl van een miljonair offreren voor een prijs die uit een eenvoudig pensioen kan worden betaald.’

Nu Harold en Gary dood zijn, zetten de kinderen Morse hun beleid voort. Ze runnen de stad als een bedrijf, dat bewoners nauwelijks democratische rechten gunt. De Morses zijn eigenaar van alle grond, én van de bank, het nutsbedrijf, bouwbedrijven, plaatselijke uitbaters, de radiozender en de niets-aan-de-hand-krant. Ze hebben nauwe banden met grote ondernemers en bekende politici. De Republikeinse partij van Florida ontving een cheque van 500.000 dollar van de familie, de grootste donatie ooit. Zelf wonen de Morses middenin The Villages in een kolossaal gebied waar geen bewoner komt en dat op geen enkele kaart staat.

‘De natuur is zo keurig,’ zegt onze buurman, ‘en de tegels op straat sluiten goed op elkaar aan.’

‘Kijk hoe netjes’

In een autorit langs golfbanen en door monotone lanen zoeken we het huis dat we hebben gehuurd. The Villages benadert de omvang van Den Haag, dus dat duurt wel even. De ‘dorpen’ zelf blijken niet veel meer dan wijken en de huizen hebben de fantasieloze stijl die je vroeger met je Legostenen bedacht: één etage met rechthoekige ramen en raamloze daken. De gevels suggereren hout, maar bij de goedkopere huizen zijn ze van kunststof dat meegeeft als je erop drukt, merken we later.

Vader en zoon Morse moeten met grof geweld door het land zijn gebulldozerd, want van het inheemse landschap is weinig meer heel. Her en der lieten ze een groep oude wilgen staan en een paar plassen liggen. Waar de heuvels voor golfers van nut konden zijn, zijn ze gered van de sloop. De rest van horse country ligt bedolven onder asfalt, 50.000 huizen, 48 golfbanen, 80 zwembaden, 100 restaurants, een ziekenhuis en tientallen klinieken en winkelcomplexen.

Mensen zullen ons later vertellen dat ze gek zijn op de plaatselijke natuur. ‘De natuur is zo keurig,’ zegt onze buurman, ‘en de tegels op straat sluiten goed op elkaar aan, onkruid groeit er niet tussen.’ Een man wijst ons tijdens een rondleiding op de golfbaan aan de andere kant van het meer: ‘Kijk hoe netjes die erbij ligt. De natuur is hier prachtig.’

We vinden ons huis aan een surrealistisch stil en smetteloos laantje waarin al het groen strak geschoren of teruggesnoeid is. Binnen springen vier tegen elkaar leunende boeken op een verder lege plank in het oog. De in goud gedrukte auteursnamen zijn die van oerconservatieve diehards: Glenn Beck, Bill O’Reilly, oud Bush-adviseur Karl Rove en Herman Cain, een pizza-magnaat die zegt dat hij ooit president zal worden. Zijn we in het huis van een Boze Blanke Man terechtgekomen? Zit hij vanuit deze zwart-lederen leunstoel verbitterd naar zijn televisietoestel te schreeuwen? In The Villages, die voor tweederde uit Republikeinen bestaat en die een actieve Tea Party herbergt, is dat niet onwaarschijnlijk.

Een paar uur later, in restaurant The Red Sauce, vertelt ober Richard dat hij zich grote zorgen maakt over de toekomst van zijn land, en dus over die van zijn kinderen. ‘De hele politiek is corrupt, de dynastieën van (Jeb) Bush en (Hillary) Clinton zijn corrupt, en de Clintons kopen stemmen.’ Hij maakt een ontredderde indruk.

Er rijden 50.000 golfkarretjes rond | Foto: Theo van Steegeren
Dwergcabriolets

In de garage staat een golfkarretje dat we mogen gebruiken. Al snel rollen we door een Teletubby-land van glooiende golfbanen, storten we ons in speciaal voor golfkarretjes gegraven tunneltjes en duiken we aan de andere kant van de weg weer op. Vrolijk zwaaien we met onze resident card om wéér een slagboom geopend te krijgen: ‘Good morning Bob,’ ‘Have a nice day, Jim.’

De poortwachters doen weinig meer dan vriendelijk wuiven; alleen mensen met een gastenkaart moeten vertellen wat ze komen doen. Een balorige journalist schijnt eens ‘Verwoesten en plunderen’ te hebben geroepen, waarna een opgewekt ‘Okiedokie’ uit de intercom klonk en de slagboom omhoog ging.

Er rijden hier 50.000 golfkarretjes rond. Huiseigenaren mogen aan hun huis niets verspijkeren, maar voor de golfkarretjes zijn er geen regels. Dus gaan de eigenaren daarop los. We zien miniatuur Rolls Royces, dwergcabriolets van dure automerken en hot rods met roodgelakte vlammen op een knalgele carrosserie. Veel karretjes rijden rond met Amerikaanse vlaggen en bumperstickers als Honk for Trump en Make America great again. Op de bijrijderstoel zit meestal een partner, maar vaak ook een hond, vooral van het pluizige soort dat in Jim Carrey-films onder stroom komt te staan. Ook katten mogen als passagier mee – een bewoner zal ons later vertellen dat hij zijn kat in de Starbucks elke dag op twee lattes trakteert.

Het rijden is hier inderdaad niet gevaarloos: in de Villages News lezen we dat de laatste acht jaar zestien bestuurders het leven verloren.

Whitopia’s

Muziek is hier overal en smelt heden en verleden geruststellend samen. Op de drie dorpspleinen spelen elke avond, 365 dagen per jaar, live bands muziek uit de tijd waarin de vrijheid groot en de liefde zoet was. Daar komen bij fris weer zeker duizend mensen op af, als het warm is meer. Linedance lijkt bij de inburgeringscursus te horen; honderden mensen tegelijk bewegen synchroon op ‘Sugar Pie Honey Bunch’ of ‘Mustang Sally’. Dat houden ze lang vol, want je wordt er niet moe van en het drankje in de hand klotst nooit over de rand. Kleinkinderen die bij opa en oma logeren dansen gezellig met hun grootouders mee. Maar stevig gerock-’n’-rolld wordt er ook.

Ze kwamen met drommen naar dit speelparadijs, vooral uit het koude noordoosten en middenwesten, geholpen door een aangenaam belastingklimaat. Onder de bijna altijd aanwezige zon halen ze huiverend herinneringen aan sneeuwschuiven op. ‘Daar zijn we vanaf,’ horen we ze steeds weer vergenoegd zeggen. Hun oude omgeving missen ze niet: ‘Hier voel ik me jong en daar uitgerangeerd.’

Maar hun komst past ook in een andere trend. Miljoenen blanke Amerikanen, onder wie veel ouderen, hunkeren naar een onbestemd ‘vroeger’. Alles hebben ze in hun dorp of suburb teloor zien gaan: het aanbod van banen, het verenigingsleven, het contact met de buren. Wat groeit, is het aantal Latino’s, Aziaten en zwarten. Willen we hier oud worden of onze kinderen groot brengen, twijfelen ze. Steden als Los Angeles, San Francisco en Miami zagen in de jaren negentig honderdduizenden blanken uit de suburbs vertrekken, vaak naar witte ‘exurbs’, die ook wel Whitopia’s heten. Daar herscheppen ze het ‘oude Amerika’ en ontdoen ze zich en passant van hun pessimisme.

De Verenigde Staten tellen vele honderden grote en kleine Whitopia’s, achter slagbomen of vrij toegankelijk. Het leven is er zoals in de jaren vijftig: men groet elkaar, geeft beleefd voorrang en weet de kans groot dat die zwarte man aan de overkant hier is om de tuin om te spitten. Carl Hiaasen hield het ons voor: ‘Deze mensen komen uit steden waar de meeste zwarten nog aan de andere kant van de spoorrails wonen. De veranderende wereld jaagt ze angst aan en doet ze verlangen naar veiliger oorden.’

Zo is The Villages seniorenwalhalla én blankenreservaat tegelijk: een betaalbare pretstad, waarin het aantal zwarten te verwaarlozen is – 0,6 procent van de bevolking. Als we er met Villagers over spreken, zegt een van hen onbewogen: ‘Yeah, it’s all vanilla here.’ Zijn golfmaat vult haastig aan: ‘Ik geloof in de melting pot, iedereen zijn religie en cultuur, maar altijd gericht op de Amerikaanse waarden. Dat zwarten hier niet wonen, ligt aan henzelf.’

Foto: Darryl Kenyon / CC / Flickr
Beatlemaniacs

It’s another beautiful day in The Villages,’ roept een reporter via de autoradio, en na een interviewtje met een paar golfers: ‘Loving the lifestyle.’ Deze kreten horen we elke dag, elk uur. Maar vrolijk kunnen ze ons niet krijgen: de gezapigheid en het burgerfatsoen vliegen ons naar de keel. Om lucht te krijgen, rijden we naar buiten, naar het toeristenstadje Mount Dora, een klein uurtje van hier. Daar spreken we een zakenman die pendelt tussen Florida en New York. In een historisch etablissement is hij snel klaar met zijn oordeel: ‘The Villages! Ik zou het er nog geen minuut uithouden. Typisch een plaats voor mensen zonder kloten. Als ze mij gaan vertellen of ik mijn was buiten mag drogen, hang ik ze aan hun eigen waslijn op.’

Terug in The Villages proberen we onze somberte met nieuwsgierigheid te verdrijven. We rijden naar een van de recreatiecentra, grote houten gebouwen in frisse kleuren, met schommelstoelen op veranda’s, de centrale hal weelderig ingericht en vaak van verscheidene open haarden voorzien. Met hun indoor en outdoor faciliteiten, die 2.300 clubs onderdak bieden, zorgen ze voor het sociale weefsel dat van The Villages de friendliest hometown of Florida’ moet maken. Niet alleen bedaagde sporten krijgen hier ruimte, op softbalvelden en tennisbanen wordt op respectabel niveau gespeeld. We zien zeventigers een homerun lopen. Veel inwoners noemen die duizenden clubs dé attractie van hun verblijf hier: ze maken er vrienden, er zijn dagelijks ontelbare activiteiten en ‘als je met jouw hobby nergens terecht kunt, richt je er zelf een op. Wie zich verveelt, moet aan zelfonderzoek doen’. Nóg zo’n eindeloos herhaalde kreet; mensen lijken hier in bezweringsformules te spreken.

Ons intrigeert de club die zich Beatlemaniacs noemt. Een Beatles-fanclub in The Villages: kan die om iets spannenders dan ‘Yesterday’ draaien?

We leven hier met zijn allen in een grote bubbel. De rest van de wereld bestaat bijna niet.

In een zaaltje zitten ruim honderd mannen en vrouwen, sommigen in T-shirts met de opdruk The most fun club in The Villages. Ze luisteren naar een man met grijs, halflang haar die herinneringen ophaalt aan een tournee van de groep in de Verenigde Staten. Iets over een podium dat maar niet wilde draaien en waaraan Ringo nog heeft staan sjorren.‘Hey Mike, long time, no see,’ ontdekt hij dan een bekende. Was je de laatste keer niet groter?’ Gelach in de zaal, Lennon had het eruit kunnen flappen. Na een kennisquiz voor de fanaten en een snelle filmmontage van Beatles-optredens, mogen de vijfentwintig muzikanten los. Er zijn twee drummers en een toetsenist; wat resteert, is een overmacht aan gitaristen. De grijzende rockers krijgen de zaal om elf uur in de ochtend aan het swingen, al is het dan op de stoelzittingen en voor de zekerheid in een denk-aan-je-hart-tempo. Bij ‘Baby you can drive my car’ zien we een langharige man fanatiek claxonneerbewegingen maken, waarom vooral zijn vrouw erg moet lachen. Vanaf de voorste rij duiken de ‘Beatlettes’ op, drie cheerleaders die de band op blaastoetertjes begeleiden. Dansend op gympen met glinsterende pompoenen en zwaaiend met pompoms gaan ze door het gangpad. Los in de heupen, rond de zeventig en toch meisjesachtig; met dikke plastic opplaklippen lachend om zichzelf.

Het ‘When I’m 64’ – op deze leeftijd omineuzer dan vroeger – klinkt sloom, maar het complexe ‘Lucy in the Sky with Diamonds’ weer verrassend goed. Dit is overduidelijk een andere generatie dan die in het bejaardenhuis met Willeke Alberti meedeint, al woont ze dan braafjes achter de slagboom. We zagen een man met z’n rollator ons zwembad binnenschuiven op de klanken van ‘Street Fighting Men’. Nu brengt het nummer ‘Revolution’ het besef dat zich toen ook aan ons opdrong: dit zijn de wereldverbeteraars over wie de liedteksten gaan.

Na afloop vragen we de oprichter van de club, Jim Fraser, wat er in The Villages met de rebellie van toen is gebeurd, maar hij is op zijn hoede en veinst de vraag niet te begrijpen. ‘Er zijn hier ook Democraten,’ zegt hij defensief. We vragen het ook aan Bruce Miller, ooit drummer bij The Mamas and the Papas en nu bij de Beatlemaniacs. ‘We leven hier met zijn allen in een grote bubbel,’ zegt hij dolenthousiast, ‘de rest van de wereld bestaat bijna niet.’

De plaatselijke Tea Party

Minder vrolijk is de bijeenkomst van de plaatselijke Tea Party. Die is zo sterk dat veel Republikeinse presidentskandidaten hier hun gezicht lieten zien. We treffen er ruim tweehonderd mensen, de meesten boven de zeventig jaar. Voorzitter Aileen Milton begroet de zaal. Ze is rond en blond, maar haar kleding verhindert meteen al dat we haar gezellig gaan vinden. Het zwarte overhemd is hooggesloten en in een nauwsluitende zwarte broek gestoken. Op haar zwarte broeksriem blinkt een grote zilverkleurige gesp. Ze vraagt aandacht voor een toekomstige lezing over de Mad Mad world of Climatism. ‘U weet wel, over mensen die beweren dat er een klimaatprobleem is met als enige reden jou geld af te troggelen.’

Dan geeft ze het woord aan een ‘zeer religieus man uit The Villages’, die zegt dat hij ‘deze vlag hier’ – de zilveren zeearend hoog op de stok – het liefst zou willen omhelzen. ‘Maar dat geeft geen pas,’ vindt hij zelf, en dus gaat hij maar voor in gebed.

Evangelical Tom Trento vormt het hoofdgerecht van de avond. Volgens de flyers op onze stoelen heeft hij ‘een graad in wetshandhaving, filosofie en theologie’. Ook heeft hij een medaille gekregen omdat hij een man uit een brandende auto heeft gered. Trento is een van de negentien schrijvers van het boek Shariah. The Threat to America. Zijn verhaal van vanavond komt erop neer dat de autoriteiten zich wel afvragen wát de vijand gaat doen, maar niet waaróm hij dat doet. Dat vraagt alleen Tom Trento zich af. Er volgt een exposé over de eindstrijd die IS in Noord-Syrië tegen de christelijke krachten wil voeren. Al snel blijkt hij een tegenstander van álle moslims en legt hij de zaal wat aansprekende ‘feiten’ voor: ‘Obama is technisch gesproken een moslim omdat zijn vader dat was, joden zijn immers ook joods omdat hun moeder dat is’; ‘de assistente van Hillary Clinton – haar minnares (de zaal lacht besmuikt), of nee, een vriendin – is een moslima met banden in de moslimbroederschap.’ En ‘John Kerry’s dochter is getrouwd met een Iraanse arts, die familie is van de toponderhandelaar van Iran.’ De zaal veert op: o, zit het zo!

‘Moslims kúnnen geen goede Amerikanen zijn,’ vervolgt Trento, ‘want ze mogen van hun godsdienst geen eed van trouw aan de Amerikaanse vlag zweren. Ze hebben bovendien banden met linkse progressieven, socialisten en communisten. Ook hebben ze banden met de zwarte bevolking. Die groepen gaan elkaar straks helemaal vinden en dan zullen de Amerikaanse binnensteden exploderen. Iedereen zal hier naartoe willen komen en ze zullen met zovelen zijn dat er muren met wachttorens rond The Villages moeten verrijzen.’ Trento’s stem klinkt onheilspellend. Om ons heen zoeken een paar vrouwen instinctief naar de beschermende arm van hun man. Als we naar links kijken, ontdekken we een Beatlemaniac tussen het geschokte publiek. Trento weet hoe hij angst moet zaaien, maar grapt ook over de ‘72-jarige maagden’ die de zelfmoordterroristen in het paradijs worden beloofd. Bij de dames klinkt voorzichtig gegiechel.

En dan brengt hij iets ter tafel waarvan we niet eerder hadden gehoord: de ex uterus abortus. ‘In liberale kringen en op universiteiten is de opvatting gangbaar dat je een baby de eerste paar dagen na de geboorte mag doden als die je niet aanstaat.’ Kreten van afschuw in de zaal. Ook van ons, maar dan om zoveel leugenachtigheid. Trento eindigt in mineur: ‘Ik denk dat we al te laat zijn.’ Hierna stappen de aanwezigen de duisternis in.

Swingers herkennen elkaar aan de ronde douchesponsjes die in hun golf car bungelen.

SOA-problemen

In een wereld vol gevaar mag een veilige plek wat kosten. Het goedkoopste huis kost hier 180.000 dollar: veel geld voor een lichtgewicht bouwwerk dat een tornado gemakkelijk aan flarden blaast, zoals negen jaar geleden in onze village gebeurde. Maar er zijn ook huizen van anderhalf miljoen dollar. In ruil voor de royale koopprijs ontvangt men een veiligheid zonder weerga. Toen we onze garagedeur ’s nachts een keer vergaten te sluiten – een doodzonde – had de patrouillerende buurtwacht dat in een oogwenk gespot. Het verkeer is er hoffelijk, er wordt weinig gestolen en niemand vermoord. De hulpdiensten rukken hier zo vlug uit dat de kans om een hartaanval te overleven dertig procent hoger ligt dan in de rest van het land. Net als in Disney’s Magic Kingdom kan er in The Villages niets fout gaan omdat er met geen mogelijkheid iets kan gebeuren. Bijna alle Villagers lijken in hun stad zo zorgeloos en blij als een kind. Het doet denken aan de futuristische samenleving uit het boek This Perfect Day van Ira Levin, waarin reusachtige computers het leven zo regelen dat iedereen een tevreden lid van ‘The Family’ is. Om dat zo te houden, staan mensen onder stringent toezicht en krijgen ze regelmatig een sederend spuitje. Zou dit type gemeenschap een opmaat naar zo’n dystopie kunnen zijn?

Vooralsnog valt de menselijke natuur lastig te beteugelen. Die les hebben de Morses op rauwe wijze geleerd. Heel het land las vorig jaar over de 68-jarige Peggy Klemm, die op een zomeravond naakt op het dorpsplein werd betrapt, waar ze in het muziekpaviljoen met een jongere man copuleerde. Ze verdween voor zes maanden achter de tralies, haar half verlamde echtgenoot bleef ontredderd achter. De pers berichtte uitvoerig over de losse zeden in The Villages, waar in de late uurtjes menig ritmisch bewegend golfkarretje zou zijn gespot. In die tijd werd ook bekend dat de stad een van de grootste soa-problemen van het land heeft.

Als we op een van de dorpspleinen naar de dansenden kijken, vertelt een licht aangeschoten vrouw uit Buffalo die hier vaak bij haar ouders logeert: ‘Swingers herkennen elkaar aan de ronde douchesponsjes die in hun golf car bungelen. Mannen met lichtblauw shirt en opstaande kraag geven aan dat ze “beschikbaar” zijn; vrouwen doen dat met goudkleurige schoentjes.’
Verschrikt inspecteren we elkaars outfit.

Foto: Darryl Kenyon / CC / Flickr
Vicieuze cirkel

De 55-plus- gemeenschappen zijn tot groei veroordeeld om te voorkomen dat ze één groot sterfhuis worden. Continu moeten nieuwe cohorten van ‘jonge’ 55-plussers worden gelokt. Dat zal wel lukken, want de meeste babyboomers moeten nog met pensioen. Maar wat doet zo’n verhevigde expansie van gesegregeerd leven – er wonen nu al zestien miljoen mensen achter een slagboom – met de samenleving als geheel? In zijn boek Whitopia beschrijft Rich Benjamin hoe zulke gemeenschappen een vicieuze cirkel creëren: ze trekken gelijkgestemden aan die tegen buitenstaanders bescherming zoeken, en die het paranoïde groepsdenken versterken. In Fortress America signaleert auteur Edward Blakely hoe de actieve betrokkenheid van burgers in dit soort leefomgevingen verschrompelt: de bewoners worden er als het ware ontslagen van hun burgerlijke verantwoordelijkheid.

Dat dat de Villagers een zorg is, hebben we in deze maand niet waargenomen.