Wereldwijd staan zalm, tonijn en kabeljauw altijd bovenin de top-10. Jaar in, jaar uit. Terwijl er toch 32.000 verschillende soorten vissen in de oceanen zwemmen. Ondertussen is 29 procent van de commercieel beviste bestanden overbevist, volgens de Wereldvoedselorganisatie FAO. Nog eens ruim 60 procent wordt ‘maximaal bevist’.

In de afgelopen halve eeuw zijn de vangsten in de interterritoriale wateren met 700 procent gestegen. Voor een groot deel betreft dat tonijn. In 2015 kopte The Guardian dat tonijn- en makreelpopulaties een rampzalige 74 procent achteruitgang lieten zien. Maar ja, cijfers en procenten zijn abstract. Het is lastig om daar heel veel bij te voelen. En daarbij: we houden gewoon heel erg van tonijn. En van zalm.

Zo veel dat er in heel de Atlantische Oceaan amper nog wilde zalm is. In elk geval niet genoeg om op te vissen. Kijk maar op de verpakking: wilde zalm komt altijd uit de Grote Oceaan, Noorse en Schotse zalm is áltijd kweekzalm. Nu vangen we massaal kleine visjes om die kweekzalm mee te voeren. We houden nu eenmaal heel erg van zalm. Eigenlijk zijn we een soort kleuter die alleen pasta met rode saus wil.

Snotolf en tepelhoedje – dat klinkt niet lekker. Doe maar gewoon pasta.

Vaak is het niet eens een kwestie van smaak. Er zwemt genoeg lekkers rond. In het Deense restaurant Noma, vaak uitgeroepen tot beste ter wereld, serveren ze de lekkerste kuit van de snotolf. In het wereldberoemde Central in Lima at ik gastronomische bereidingen van tepelhoedjes. Maar snotolf en tepelhoedje – dat klinkt niet lekker. Dus weet je, doe maar gewoon pasta. Met rode saus.

Een mooi voorbeeld is de patagonian toothfish (Antarctische diepzeeheek in het Nederlands, klinkt evenmin appetijtelijk). Hij ziet er ook totaal onsmakelijk uit met zijn ijzige, doodse blik en enorme rij grillige scherpe tanden. Nee, dat lusten de mensen niet. Totdat een slimme Amerikaanse visboer in 1977 bedacht om dat beest ‘Chileense zeebaars’ te noemen. Toen konden we er opeens geen genoeg van krijgen.

Helemaal niet nieuw

Veel van onze culinaire voorkeuren zijn volkomen arbitrair. Dus denk ik soms: als we wat avontuurlijker zouden eten, zouden we daar het overbevissingsprobleem niet in één klap mee kunnen oplossen? Die 90 miljoen ton vis die we wereldwijd jaarlijks uit de zee halen, is uiteindelijk maar een klein deel van de totale biomassa in de oceanen. Dus stel dat we een veel breder spectrum aan soorten zouden eten, dat zou de druk op die ‘commercieel beviste bestanden’ enorm moeten kunnen verlichten. Er zijn vast wel meer Antarctische diepzeeheken.

Helaas. ‘Vissers zijn over het algemeen behoorlijk vindingrijke en commerciële ondernemers,’ zegt Bram Couperus, die als onderzoeker van Wageningen Marine Research betrokken is bij de inventarisatie van bijvangsten van commerciële trawlers. ‘Als vissers iets tegenkomen waarvan ze denken dat het te eten is, dan proberen ze daar heus wel een markt voor te vinden.’

Het is heel treurig: we zijn er gewoon doorheen, door de grote vissen.

Het probleem is dat de ‘nieuwe’ soorten die groot genoeg zijn om commercieel aantrekkelijk te zijn (en ook nog eens met de bestaande uitrusting bevisbaar) vaak helemaal niet nieuw zijn. Couperus noemt de Portugese bandvis, de orange roughy en de grote zilversmelt. ‘Allemaal soorten die veertig, vijftig jaar geleden ook al eens “ontdekt” zijn en toen vrij snel door overbevissing zijn gedecimeerd. Vaak omdat het soorten betreft die een heel lage reproductiegraad hebben, omdat ze bijvoorbeeld pas na vele jaren vruchtbaar zijn en de overleving van de larven laag is.’ Dat geldt overigens ook voor die diepzeeheek.

Kwallen eten

Het is heel treurig: we zijn er gewoon doorheen, door de grote vissen. Toch blijft de hoeveelheid biomassa in de oceaan gelijk. Dat wil zeggen: we hebben de top van de piramide eraf gegeten. De ecologische niches worden nu ingenomen door kleinere vissen – kleinere soorten of kleinere exemplaren van soorten die vroeger veel groter waren, legt Couperus uit. Maar nóg meer kleinere zeebaarsjes of nóg meer haring en sardientjes vangen, gaat ons ook niet verder helpen.

Kwallen tieren intussen welig. Misschien moeten we die gaan eten. Dat hoeft geen straf te zijn. Ik eet regelmatig pittige kwalsalade bij mijn Chinees (dat staat daar op een geheime kaart die alleen in het Chinees te krijgen is).

Kwal is misschien een verfrissend voorgerechtje, maar erg voedzaam is het niet. Kwallen bestaan voor 95 procent uit water, zegt Amanda Schadeberg, promovenda aan Wageningen University & Research. ‘Om serieus mensen met kwal te voeden, zou je enorme hoeveelheden moeten vangen. Dat betekent dat je een heel grote boot nodig hebt met een heel groot net. En dat je koelruimte binnen de kortste keren vol zit. Met voornamelijk zeewater. Dat is onmogelijk rendabel te maken.’

Schadeberg onderzoekt of er mogelijk een toekomst zit in de commerciële vangst van lantaarnvis. Ha, lantaarnvis! Daar heeft u ongetwijfeld nog nooit van gehoord, en u heeft het zeker nog nooit gegeten. Op dit moment zwemt er in volume vier tot zeven keer meer lantaarnvis in de oceaan dan wij per jaar in totaal aan vis uit de zee halen. Is de lantaarnvis dan onze diepzeusheek ex machina?

Misschien. Japanse wetenschappers onderzochten drie (van de 245) soorten lantaarnvis en toonden aan dat ze meer essentiële, gezonde visolie bevatten dan de skipjacktonijn. Goed voor de planeet én goed voor ons dus, lantaarnvis eten. Maar ook hier zijn hordes te nemen. Schadeberg somt op. Allereerst zwemmen ze veel dieper dan we normaal vissen.

Diepere netten vragen om sterkere lieren en dus grotere boten en meer brandstof. En veel geavanceerdere akoestische apparatuur om die vissen op te sporen. Volgende probleem: ze zwemmen niet in scholen, maar zeer wijdverspreid. Er moet dus dieper én veel wijder worden gevist. ‘Dat levert dan ook weer meer bijvangst op,’ zegt Schadeberg. ‘Op de diepte waarop lantaarnvissen overdag zwemmen, dringt weinig licht door. Het wordt ook wel de twilight zone genoemd. Op die diepte kan geen fytoplankton leven, dat afhankelijk is van fotosynthese. Daarom moeten lantaarnvisjes ’s nachts naar boven komen om te eten. Dan zijn ze makkelijker op te vissen, maar loop je waarschijnlijk weer een grotere kans om ook andere dieren te vangen.’

De volgende vraag is: wat doe je ermee? Lantaarnvisjes zijn heel zacht en vettig en worden hóóguit 5 tot 15 centimeter lang. Die kun je niet fileren. Je zou ze kunnen eten als spiering, gefrituurd in z’n geheel. Dan is het meer een snack. Of zoals ze in Zuidoost-Azië kleine gefermenteerde visjes en garnaaltjes gebruiken als condiment.

Die zijn in kleine hoeveelheden al behoorlijk voedzaam, legt Schadeberg uit, omdat we de koppen en ingewanden mee-eten. Daar zit enorm veel voedingswaarde in. Maar de meest waarschijnlijke toepassing is er vismeel van maken en dat gebruiken om zalm mee te kweken.

In 2014, citeert Schadeberg een studie, omvatte de totale kweekvisproductie 67 miljoen ton. Daarvoor zou 268 miljoen ton aan zogeheten biomassa uit de twilight zone als voer volstaan. Dat is slechts 2,7 procent van alle biomassa in die zone. Als we de helft van alle daar beschikbare biomassa oogsten, zouden we genoeg vis kunnen kweken om ieder van de 7,5 miljard mensen op deze aarde elke dag 4,6 kilo vis te laten eten. ‘Een belachelijk hypothetische berekening,’ zegt Schadeberg. Maar het maakt wel duidelijk wat een enorme potentie er schuilt in zo’n klein afzichtelijk lantaarnvisje.

Een nieuwe diepzeeheek gaan we voorlopig niet vinden. En snotolfkuit en tepelhoedjes zijn vooral leuk voor de gastronomische avonturier. Het is weinig romantisch, maar visvoer van lantaarnvismeel lijkt onze beste kans om nog te redden wat er te redden valt in onze oceanen. Want laten we eerlijk zijn: u wilt toch het liefst gewoon pasta met rode saus.