De eerste dode zag ik ontspannen op een zonnig terras zitten. Ze dronk een kop koffie en bevond zich in een gezelschap waarvan ik verder niemand kende. Haar kende ik wel, maar niet erg goed. Ze was de zus van een schrijver met wie ik bevriend was.

Bij hem kwam ik weleens thuis, maar daar had ik haar nooit gezien; ik zag haar bij gelegenheden als boekpresentaties van hem. Dat waren altijd grote gebeurtenissen met veel mensen, voorlezen, mijn vriend liet zich interviewen, iedereen kreeg een boek cadeau, en daarna signeerde hij ze. Stond je niet meer in de rij voor een handtekening, dan ging je aan de drank. Het eindigde steevast in een dronkenmansbende.

Bij zo’n gelegenheid moet ik haar voor het laatst in levenden lijve hebben gezien. Ik meende dat me zelfs precies te herinneren. Ze had een nieuwe geliefde, die stond een tikkeltje sukkelig naast haar. Dat was een terugkerend iets, die geliefden: ze had geloof ik een wat ingewikkeld liefdesleven. En ze rookte veel, heel veel.

Ik was...