Een was er die het allemaal gezien had, al in 1967. Die ene sprak wijze woorden aan het intieme familiedejeuner op Huis ten Bosch, de dag van het huwelijk. ‘Beste Pieter,’ zei die ervaren man, ‘er zullen misschien nogal wat mensen zijn die denken dat je door je huwelijk met Margriet in een combinatie van paradijs en luilekkerland bent terecht gekomen. Je staat nog aan het begin van je carrière. Voor het vinden van je weg in de toekomst zal je huwelijk eigenlijk enigszins een handicap zijn bij het scheppen van een eigen arbeidssfeer, die past bij je aanleg en capaciteiten en die je werk moet geven dat zowel nuttig is als je zelf bevredigt. Voor een zuivere keuze zullen de “faciliteiten” en de bekendheid die je door je huwelijk hebt gekregen eerder remmend dan bevorderend werken.’

De spreker kon het weten, hij kon immers zelf bogen op een zeer lange wachttijd op weg naar werk dat nuttig was en hem zelf bevredigde. En Pieter van Vollenhoven zal ongetwijfeld heel vaak gedacht hebben aan de woorden van zijn schoonvader, die middag, toen alles nog zo onbewolkt leek.

Het heeft er alle schijn van dat mr. Van Vollenhoven, echtgenoot van prinses Margriet, vader van vier prinsen, reserve eerste luitenant van de luchtmacht, adjudant in buitengewone dienst van Hare Majesteit de Koningin, lid van het curatorium van de Nederlandse Politie- Academie, intermittent consultant van de OECD, voorzitter van de werkgroep humanitair oorlogsrecht, lid van het algemeen bestuur van Veilig Verkeer Nederland, voorzitter van de Commissie van Deskundigen Rijonderricht, bestuurslid van de Stichting Nationaal Fonds Sport Gehandicapten, bestuurslid van de stichting volkssterrenwacht ‘Simon Stevin’, enzovoort enzovoort, in het voorjaar van 1980, dertien jaar na zijn huwelijk zijn eerste echte baan krijgt.

Drie weken geleden kondigde een geheel andere jongeman, die het zónder academische opleiding te Leiden en zonder huwelijk met een prinses toch een eind heeft geschopt, dat heuglijke feit aan. Hans Wiegel, waarnemend minister-president van het Koninkrijk, deelde mee dat de Raad voor de Verkeersveiligheid via een in te dienen wetsontwerp na aanneming daarvan door de Tweede Kamer definitief zou worden. Pieter van Vollenhoven is voorzitter van die raad, een voorlopige voorzitter dus, maar hij wordt definitief. Leden van het Koninklijk Huis vlaggen niet voor zich zelf, anders zou die dag van een van de daken die samen de bungalow achter paleis Het Loo afdekken ongetwijfeld de driekleur zijn uitgestoken.

Als alles anders was gelopen, had mr. Van Vollenhoven al eerder een echte baan gehad, net als de meeste andere Leienaren die in 1965 afstudeerden.

Rechtszekerheid wordt ook in kringen waar wij het misschien niet direct verwachten op prijs gesteld. Of, zoals de heer Van Vollenhoven het zelf tegenover mij uitdrukt: ‘Het is altijd wel mijn streven geweest in mijn eigen onderhoud te voorzien.’

Dat deed hij overigens al eerder, gedurende een korte periode als referendaris der tweede klasse bij de Raad van State, als medewerker bij de Nederlandse Heidemaatschappij, en als stagiair bij de Akzo en de KLM, waarvoor hij een tegemoetkoming ontving. Sinds mei 1977, toen bij Koninklijk Besluit de voorlopige raad werd ingesteld, genoot mr. Van Vollenhoven al een vaste wedde. Niet als ambtenaar — adviesorganen worden niet door ambtenaren gerund — maar wel ingeschaald volgens ambtelijke normen in schaal 150. Intussen is de voorzitter opgeklommen tot schaal 152, die der laagste directeuren, neerkomend op een jaarinkomen van rond een ton. Pieter krijgt daarvan tachtig procent: hij wordt geacht viervijfde van de werkweek aan de raad te besteden. Twee dagen per week is hij op kantoor, de andere twee dagen onttrekken zich goeddeels aan onze waarneming, maar waarom zou hij dan niet met de verkeersveiligheid bezig zijn?

(Zelf draagt hij, na een aantal geslaagde pogingen de maximumsnelheid op hoofd- en B-wegen te overtreden, alsmede een aantal opvallende inhaalmanoeuvres via de vluchtstrook, zelf in niet geringe mate bij tot de veiligheid op de weg. De overbekende kolonel Vogel van de Verkeerscentrale der Rijkspolitie gaf hem jaren geleden een aantal wat in hofkringen kies en met weggedraaide blik ‘mentaliteitslessen’ worden genoemd. Voor alle zekerheid rijdt Van Vollenhoven ook nog maar zelden zelf; dat doet meestal een veiligheidsman/chauffeur.)

Als alles anders was gelopen, had mr. Van Vollenhoven al eerder een echte baan gehad, net als de meeste andere Leienaren die in 1965 afstudeerden. Op 18 maart 1974 werd hij directeur van de Stichting Periodieke Veiligheidskeuringen Motorrijtuigen (PVM), een stichting — de naam zegt het al een beetje — die op genoemde keuringen moest toezien en bovendien een goed systeem voor de toekomst moest ontwerpen. Daarna zou de stichting ook de controle op die keuringen moeten uitvoeren en de minister moeten adviseren over hoe het verder moest.

Geen bloemen

Niet lang na zijn benoeming vond Pieter een kantoorruimte, in de Haagse Parkstraat, die hij geheel naar eigen inzicht kon inrichten. In zijn eigen woorden, tegen de Haagsche Courant: ‘Alles was nog kaal. Geen medewerkers, geen meubels en geen bloemen. De inrichting van het kantoor en het aantrekken van mensen, dat was mijn eerste zorg. Om aan de slag te kunnen zijn we met uitzendkrachten begonnen.’

Die woorden sprak de directeur een jaar na zijn benoeming, in een terugblik: de Tweede Kamer verwierp in haast ongekende eendracht tussen PvdA en VVD het wetsontwerp waarbij de Stichting en de keuringen aan de slag zouden kunnen gaan. Details over de redenen zouden te ver voeren, feit is dat de stichting per 15 oktober ontbonden werd, waardoor Van Vollenhoven op straat kwam te staan.

Pieter op straat, dat was geen gezicht. Vooral de koningin moet dat heel treurig hebben gevonden.

Nog altijd een tikkeltje onder de indruk zegt hij nu: ‘Er zijn nóg mensen die zeggen dat dat met die stichting toen allemaal mislukt is, omdat ik er als directeur zat, maar dat geloof ik niet.’ Dat gelooft ook eigenlijk niemand, veel meer voor de hand ligt de verklaring van Pieters vriend en latere medewerker, jonkheer Reuchlin, organisatiedeskundige te Rotterdam; en onder meer ex-directeur van het familiebedrijf van de Van Vollenhovens: ‘De opzet beviel vooral de Bovag niet, en die hebben toen alle zeilen bijgezet. Ze hebben de WD en de publieke opinie toen heel handig bespeeld. Bij de PvdA lag het ingewikkelder.’

Pieter op straat, dat was geen gezicht. Vooral de koningin moet dat heel treurig hebben gevonden, in ieder geval dook plotseling dr. Marinus Ruppert, vice-voorzitter van de Raad van State, maar vooral ontwerper van een rechtzekerheidssysteem voor het Soestdijkpersoneel, in de Haagse coulissen op. Kort daarna was ‘mr. Pieter van Vollenhoven’, zoals het opschrift op zijn deur zou luiden, adviseur van drs. Tjerk Westerterp, minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Den Uyl.

De benoeming zal misschien wel in de annalen voortleven als een van de zeer weinige gebeurtenissen waar de premier zelf, zeker in eerste instantie, niet de hand in had gehad. Op de vraag van wie het idee afkomstig was, antwoordt Westerterp zonder aarzelen: ‘Van mij’, om daaraan toe te voegen dat dat allemaal nog niet zo eenvoudig lag. Diplomatiek zegt hij: ‘Niet iedereen was even enthousiast. Als het misgaat, zit je toch aan zo iemand. vast. Al moet ik er onmiddellijk bij zeggen dat Van Vollenhoven heel goed wist te luisteren en te kijken en dat ik onder de indruk ben geraakt van de charme waarmee hij met mensen omging. Daarom vond ik het ook zo jammer voor hem dat die stichting niet doorging. Ik weet het ook daarom nog zo goed omdat het het enige door mij ingediende wetsontwerp was dat er niet doorkwam. Ik heb toen gezegd: ik durf het echt wel aan en hij heeft zijn werk dacht ik heel goed gedaan.’

(De eerste opdracht resulteerde in ieder geval in een 2,3 centimeter dik rapport over een op het eerste gezicht gezien het tijdstip wat wonderlijk onderwerp: de wijze waarop in het buitenland autobedrijven worden ingeschakeld bij de uitvoering van verplichte keuringen.)

Niet iedereen was even enthousiast, zegt Westerterp nu. Dat is mild uitgedrukt. De ambtelijke top van Verkeer en Waterstaat vond het in overgrote meerderheid onzin dat er nu een nieuwe functie voor Van Vollenhoven gecreëerd moest worden. En dan nog wel als adviseur van de minister: ongrijpbaar, zonder duidelijke verantwoordingsplicht, en vooral: zéér moeilijk in te schalen. Dat laatste probleem werd opgelost door Van Vollenhoven op contractbasis aan te stellen, zo lang het nodig was telkens voor zes maanden.

De woorden van zijn schoonvader moeten Van Vollenhoven in die dagen herhaaldelijk te binnen zijn geschoten. Vooral omdat hij niet wist wie er allemaal voor hem bezig waren: de heer Ruppert kan om een boodschap gestuurd worden.

Griezelig

Een waarnemer uit die dagen vertelt het zo: ‘Toen dat met die stichting misliep, is Westerterp letterlijk rondgegaan op een aantal afdelingen wie Van Vollenhoven wilde hebben. Niemand wilde. Iedereen vond het griezelig, om allerlei typisch ambtelijke redenen, maar ook omdat hij lang niet altijd wist wat hij wel en niet kon zeggen. En voordat je het wist zou je als chef door hem besproken kunnen worden tijdens een of ander diner met een minister of zo. Daar houden topambtenaren niet zo van. En die dingen zijn voorgekomen. Bovendien waarschuwden mensen van de Heidemaatschappij en van de KLM dat ze Pieter niet moesten nemen. Daar had hij alleen maar oude dossiers zitten doorwerken. Van Vollenhoven werd er moedeloos van, zei wel eens tegen een van ons: ik wil werken, maar als kennelijk niemand dat nodig vindt, zal ik wel alleen de echtgenoot van prinses Margriet zijn.’

Een kras verhaal? De hoofdfiguur van het verhaal bevestigt het zonder aarzelen, vraagt dan welke indruk aan deze kant van de lijn is gevormd omtrent die ongelukkige periode. Wanneer ik zeg dat het er aardig op lijkt dat hij tussen allerlei ambtelijke en hiërarchische molenstenen is fijngemalen, antwoordt Van Vollenhoven: ‘Dat valt niet te ontkennen. Ik heb natuurlijk nooit kunnen bepalen hoe anderen in die dagen over mij dachten, dat kan ik nóg niet altijd. Het hangt ervan af hoe hun computer staat afgesteld. Ik geloof inderdaad dat velen op Verkeer en Waterstaat moeite hebben gehad met mijn positie als adviseur en dat kan ik me wel voorstellen.’

Toen het plan voor de Raad voor de Verkeersveiligheid ontstond, viel opnieuw Pieters naam. Als secretaris, want voorzitter van het zes man (in part-timedienst) tellende orgaan zou mr. J.I. van Dijke worden, een kantonrechter te Leiden. Wederom kwam Ruppert, die Pieter op verzoek van de koningin al sinds diens Raad van State-periode op afstand volgde, in actie. De medestichter van het kabinet-Den Uyl zocht contact met de ‘verkeers- en veiligheidsdriehoek’ in het kabinet, de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat, toevallig, evenals Ruppert zelf drie christen-democraten met wie snel zaken te doen vielen.

Onder leiding van Ruppert kwamen de heren Van Agt, De Gaay Fortman en Westerterp tot de conclusie dat Pieter maar (bezoldigd) voorzitter moest worden. Het lijkt onnodig te vermelden dat het slachtoffer zelf van deze reddingspogingen tot deze week onkundig is gebleven. Van Dijke werd secretaris. Hoogstens ging hem een licht op toen in de eerste bijeenkomst van de Raad het lid ir. F.H. van der Linde van Sprankhuizen het woord nam en tegen de voorzitter zei: ‘Mijnheer Van Vollenhoven, wij allen zoals we hier zitten hebben met het vraagstuk van de verkeersveiligheid een jarenlange ervaring, we hebben onze sporen verdiend. Het is duidelijk dat uw uw functie niet aan uw bijzondere gaven op dit gebied, maar veeleer aan uw door uw huwelijk verworven positie te danken hebt. Het lijkt mij het beste dat we dit gegeven gewoon onder ogen zien, dat zal u het goed functioneren vergemakkelijken.’

‘Pieter blijft een beetje een studentikoze jongen. Ik ging indertijd voor het eerst naar hem toe met het gevoel van: dat is een showman, maar dat viel ontzettend mee.’

De ban was gebroken, en van die dag af schijnt Pieter binnen de Raad die eens per maand bijeenkomt geheel zich zelf te zijn. Volgens de daar aanwezigen werkt hij hard, kent zijn zaken, heeft zich redelijk aardig in de materie vastgebeten. Zijn kennis van het terrein wordt door ter zake deskundige Kamerleden erkend. Door Ed. van Thijn bijvoorbeeld, verkeersdeskundige van de PvdA, die jarenlang voor een dergelijke raad heeft gepleit, maar dan met voldoende bevoegdheden om de minister te sturen, te corrigeren, en eventueel in de hand te houden. ‘Dat Van Vollenhoven daar nu zit met één man en een secretaresse, is natuurlijk een giller. Op die manier kan er ook nauwelijks iets uitkomen. Pieter zelf heeft zich aardig in de materie verdiept, al blijft het een beetje een studentikoze jongen. Ik ging indertijd voor het eerst naar hem toe met het gevoel van: dat is een showman, maar dat viel ontzettend mee.’

Zo ongeveer denken ook andere Kamerleden erover — ze zijn alleen verbaasd dat er blijkens een recent gesprek in Trouw met Van Vollenhoven aanzienlijk méér adviezen door de Raad zijn uitgebracht dan tot de Kamer is doorgedrongen. De reden van die vertraging kent ook Van Vollenhoven niet, al rijst het vage vermoeden dat Verkeer en Waterstaat alleen maar persberichten rondstuurt omdat de waarde van de Raad binnen die burcht nog steeds niet vaststaat.

Van Vollenhoven weet letterlijk niet waar zijn adviezen blijven. Hij komt niet verder dan: ‘Tja, ze móéten volgens de wet openbaar worden gemaakt. Ik zou het inderdaad wel plezierig vinden als ze dan ook naar alle betrokkenen werden gestuurd.’

De wereld van glitter en klatergoud

De enige vraag die in verband met onze hoofdpersoon niet meer gesteld hoeft te worden is de beroemdste slotvraag uit de journalistiek: ‘Heeft u ook hobby’s?’ Sinds een aantal jaren kan geen showpagina meer buiten hem, hij is een vaste figuur in de wereld van glitter en klatergoud, Anita Kerr en Harry van Hooff worden in één adem met mr. Pieter genoemd. Want Van Vollenhoven kan pianospelen. Niet zo goed, vindt hij zelf en anderen zeggen het hem na, maar dat is geen echt onoverkomelijk bezwaar. Hij doet het graag en heeft in de Stichting Nationaal Fonds Sport Gehandicapten een schitterend, velen aansprekend goed doel gevonden.

Musici en andere artiesten lopen met hem weg, en al het Haagse voorbehoud (‘Geen onaardige jongen, maar hij mót zo nodig’) smelt weg zodra de eerste villa’s van het Gooi in zicht komen. Tony Eyck, orkestleider en componist, is het kortst: ‘Kijk, die man had volgens mij gewoon pianist willen worden. Maar hij heeft zo’n studentikoze opvoeding gehad, die is nog nooit een beetje Amsterdam in geweest. Ik vind hem ontzaglijk aardig, een van de aardigsten die ik die hele wereld heb ontmoet. Het woord zielig zal ik niet gauw gebruiken, maar de hele Koninklijke Familie, dat zijn eigenlijk gevangenen.’

Eyck vertelt hoe Van Vollenhoven op een avond de studio binnenkwam toen Koot en Bie een plaat aan het opnemen waren. Het was enige tijd nadat Bie, met gigantische feestoren uit de feestwinkel en een bril op, het onsterfelijke nummer I wanna fuck you in the kitchen, ondertiteld met Ik wil je helpen afwassen in de keuken ten beste had gegeven. Pieter van Vollenhoven herkende de pianist, en riep Wim de Bie al van verre toe: ‘Ah, met u heb ik een appeltje te schillen! Uw oren mogen er trouwens ook zijn!’

Kees van Kooten: ‘Hij blijkt het wel dóór te hebben, wat we doen. Hij stelde onmiddellijk een nieuw nummer voor, waarin we hem zouden nadoen, maar dan nóg verder.’

Het werd waarachtig een lange leuke avond, tot lichte verbazing aanvankelijk van de Simplisties-Verbondsdirectie. Kees van Kooten: ‘Hij blijkt het wel dóór te hebben, wat we doen. Hij stelde onmiddellijk een nieuw nummer voor, waarin we hem zouden nadoen, maar dan nóg verder. “Dat is van de gekke, heren,” riep hij, “dan zet het orkest een nummer in, en ik kan dat niet spelen, en dan roep ik: hoho, stop, dat kan ik niet! Dat is te moeilijk! En dan gaat het nummer dus niet door.” Dat soort dingen had ‘ie. En een idee voor een televisieserie, die Go man go! moest heten. Enfin, het werd lachen. Ja, hij houdt van dat wereldje. En wat dat andere betreft: ik geloof dat op de Bescheurkalender van 1976 al stond: Pieter van Vollenhoven is voorzitter geworden van een werkgroep die moet zoeken naar een baan voor Pieter van Vollenhoven.’

Will Hoebee, producer van Phonogram, die samen met dirigent Harry van Hooff de bungalow in Apeldoorn geregeld bezoekt, heeft het allemaal van het begin af aan meegemaakt. Hij vertelt hoe Van Vollenhoven zich steeds als ‘amateur’ heeft voorgesteld, en vindt dat ook wel terecht. Dat de amateur toch steeds serieuzer is gaan studeren wordt algemeen gewaardeerd. En als hij gewoon mr. Pieter van Vollenhoven te Apeldoorn zou zijn, zou hij dan in aanmerking komen om een plaat met Anita Kerr te maken? Hoebee, eerlijk als alle musici ter wereld: ‘Nee, absoluut niet. Maar we zijn blij dat we hem hebben, vergeet niet dat die opbrengst naar de stichting gaat. Als we morgen Willem Ruis als pianist kunnen krijgen, doen we dat ook.’

En weer, net als in Den Haag, wordt het als een deugd beschouwd dat mr. Pieter van Vollenhoven zijn beperkingen kent. Hoebee: ‘Hij leest bij voorbeeld slecht muziek. Ik moet het allemaal spelen op die grote flaporen van me, zegt hij altijd. Natuurlijk, hij speelt niet beter dan de buurman. Maar omdat hij niét de buurman is, verkoopt hij meer platen. Nee, het is gewoon Pieter hoor. Na de eerste studiodag indertijd belde hij me ’s avonds op en zei: “We moeten maar gewoon Will en Pieter zeggen, anders komt het er nooit op.” Ja, hij zal wel eens moeilijkheden aan het thuisfront hebben, dat geloof ik best. Maar die jongen heeft hier nu voor gekozen. We hebben ook van tevoren tegen hem gezegd: je moet wel beschikbaar zijn voor de promotion van die plaat. Dus niet even die plaat maken en dan verder niets van je laten horen. Nou, dat begreep hij wel, maar hij heeft natuurlijk wel het laatste woord. En hij zal het ook wel thuis moeten bespreken.’

‘Ja, die jongen heeft nog steeds van die bevliegingen, nu is die showbusiness weer zijn ziel en zaligheid, en ik weet echt niet of dat nou zo goed is voor de monarchie.’

Dat laatste schijnt in toenemende mate het geval te zijn. Thuis is dan niet zozeer de bungalow in Apeldoorn, al is Henk van der Meyden natuurlijk nooit te beroerd om te stoken in een prinselijk huwelijk. (‘Als part-time pianist voelt hij zich thuis in deze wereld van roem en succes. En als die wereld dan nog vertegenwoordigd wordt door mooie vrouwen, vindt Pieter altijd wel tijd met hen over zijn vak te praten. (…) Prinses Margriet was niet aanwezig op dit bal. Pieter ziet men trouwens toch op showbusinessmanifestaties meestal alleen zonder zijn echtgenote, die blijkbaar het huiselijk leven op het kleine Loo prefereert.’)

Thuis, dat is het Hof in de ruimste zin des woords, waar men genoeg begint te krijgen van wat daar gezien wordt als het afglijden van een lid van het Koninklijk Huis in de poel van ontucht en verderf die de showbizz moet wezen. Een veteraan onder de dignitarissen brengt zijn ongerustheid scherp onder woorden. ‘Ja, die jongen heeft nog steeds van die bevliegingen, nu is die showbusiness weer zijn ziel en zaligheid, en ik weet echt niet of dat nou zo goed is voor de monarchie.’

Zwemmen zonder diploma

Dat die monarchie door een avond dikke pret met valse noten niet onmiddellijk zal wankelen wil mijn gesprekspartner wel toegeven, maar er blijft iets zorgelijks in de kamer hangen. Hij vervolgt: ‘De koningin, die in dit soort zaken in de eerste plaats moeder is, heeft hem te veel laten zwemmen terwijl hij nog geen diploma heeft. Er zitten gevaarlijke kanten aan die platenwereld. Maar dat is het niet alleen. Die Pieter is ook een beetje een oppervlakkig heer. Hij neemt de onbelangrijkste uitnodigingen aan, om iets te openen, of uit te reiken, veel te plaatselijke dingen, te weinig nationale.’

Dat al die uitnodigingen overigens doorgeschoven worden, hetzij door Soestdijk, hetzij door Drakesteyn, wil mijn zegsman wel toegeven — nostalgisch peinzend over de tijd dat er maandelijks bijeenkomsten waren van de verschillende secretariaten waar uitnodigingen werden doorgesproken, verdeeld en weggeworpen. Al zal Pieter dus eerder aangetroffen worden bij een opname van Telebingo, een gala van Andy Williams of bij de prijsuitreiking van de Europacupfinale rolstoelbasketbal dan bij een Schilleravond in het Goethe-instituut, de grenzen der welvoeglijkheid worden daarmee niet overschreden.

‘Het is een showbusiness-figuur, maar ja, als je eerlijk bent, moet je toegeven dat dit hele instituut natuurlijk een showbusiness- instelling is.’

Evenmin kan erg goed worden volgehouden dat de rest van ons Vorstenhuis bij iedere culturele gebeurtenis stralend aanwezig is. Luns vertelde jarenlang aan ieder die het wilde horen hoe wijlen koningin Wilhelmina hem bij het ten gehore brengen van het Wilhelmus door het Residentie Orkest bij de aanvang van een Kurhausconcert aanstootte met de vraag wat die bekende melodie toch ook weer was.

‘Het is een showbusiness-figuur,’ zegt een andere Hofadviseur, ‘maar ja, als je eerlijk bent, moet je toegeven dat dit hele instituut natuurlijk een showbusiness- instelling is. De lezertjes van de pulppers en de klanten van Simon de Wit hebben daar kennelijk aardigheid in. De koningin is dat allemaal wezensvreemd, maar de prins, Bernhard, had daar ook heel sterk behoefte aan: marschmuziek, uniformen, fanfares. Die man was daarmee geboren, vader officier in het keizerlijke Duitse leger.

Die Pieter was eerst wat jongehonderig, maar dat is er wel afgegaan. Hij zegt geen echt domme dingen meer, maar hij heeft wat puberachtigs en dat zal hij zijn hele leven wel blijven houden. Dat maakt hem wel een frisse knul, eh… plezierig, joviaal, maar goed, hij komt ook uit een doorsneegezin. Hij heeft niet dat wat koningskinderen van nature hebben. Hij heeft meer dat Haagse, dat kakineuze, van de betere kringen, dat je ook op Buitenlandse Zaken aantreft.

Hij was ook iets te snel, iets te vrij indertijd, daar heeft Margrietje wel een beetje een stokje voor gestoken. Zij is de dominerende figuur als u het mij vraagt, een sterke persoonlijkheid, sterk gelijkend op moeder, in vele opzichten. Koninklijk. Ze is zelfs een beetje sexy, dunkt me. Ja. Ja, geen stoeipoes. En dat huwelijk is goed, dat is al heel wat. Alleen: wat moeten we nou met zo’n jongen doen? Vroeger kon je ze naar de koloniën sturen, maar die hebben we niet meer. De Denen hebben van die aangewaaide prinsen wel in de diplomatieke dienst gezet, maar dat wilden ze niet. Ze wilden hier blijven, maar ja, met al die zoons op Drakesteyn is daar niet zoveel reden meer voor, lijkt me.’

Uitglijers op het discovlak

De showbusiness blijft de omgeving zorgen baren, althans wat wordt gezien als Pieters aandeel daarin (‘die man is met een natte vinger te lijmen’). De enigszins aan die van Joseph Luns herinnerende ranzige hoffelijkheid (‘Mijn líéve mevrouw,’ al of niet vergezeld van een zwevende handkus) wordt tijdens mijn beperkte rondgang langs het blauwe boekje als nevenverschijnsel licht beknord, maar hoofdzaak blijft de kennelijk uitvoerig besproken vrees voor uitglijers op het discovlak.

Wat speelt zich daar allemaal af, in welk wespennest zou het Hof zich nu weer steken? In ieder geval worden er nu op beperkte schaal maatregelen genomen. Op zeer korte termijn zal aan het jonge paar op het Loo een secretaris worden toegevoegd. Mejuffrouw Prinsen, Marva-officier tweede klasse (‘was niet tegen Pieter opgewassen’) verdwijnt, gewoon omdat haar tijd — in dienst van Soestdijk, uitgeleend aan het Loo, dat immers van de overheid niets krijgt — om is.

Voor het eerst komt er nu een man op het secretariaat, en aan dat biologische feit wordt in bovengenoemde kringen grote betekenis gehecht. De nieuwe secretaris, die vooral een adviseursopdracht van Soestdijk meekrijgt is de binnenkort gepensioneerde kapitein ter zee L.J.H. Willinge, nu nog adjudant van de koningin. Van hem wordt door mijn zegslieden erg veel verwacht: ‘Een echte zeeofficier, aparte klasse, goudeerlijk en met organisatorische kwaliteiten.’ Op hem rust de eervolle taak Pieter van Vollenhoven van gevaarlijke escapades met achtergrondkoortjes af te houden en drastische besnoeiingen in het sociale programma aan te brengen. Er wordt op gerekend dat hij Pieter in toom houdt en lijn brengt in diens leven.

‘Ik weet het, er zijn de laatste tijd mensen om ons heen geweest die zich zorgelijk hebben uitgelaten over mijn contacten in die wereld.’

Op mijn herhaalde vraag of kapitein ter zee Willinge mr. Van Vollenhoven min of meer onder curatele komt stellen, is het antwoord, soms monkelend, bevestigend. ‘Belangrijk is dat het een man is, dat hij op Soestdijk goed ligt, en dat hij zijn rang mee heeft. Er moet daar orde op zaken worden gesteld.’ Pieter van Vollenhoven schrikt een beetje als ik hem de lichte paniek in zijn aangetrouwde familie en derzelver entourage overbreng.

Bedachtzaam zegt hij: ‘Ik weet het, er zijn de laatste tijd mensen om ons heen geweest die zich zorgelijk hebben uitgelaten over mijn contacten in die wereld. Ik heb wat tamtamgeroffel opgevangen. Maar ik heb mijn antenne natuurlijk niet altijd zorgvuldig afgesteld op dat soort ongerustheid. Ik ken die bezorgdheid, wéét dat die overdreven is. Maar ik heb toch niet zo’n zin om mijn houding zó aan te passen dat ik helemaal niets meer kan.’ Haast ongemerkt gaat hij vervolgens over op de verleden tijd. ‘Ik heb er geen spijt van,’ zegt hij ferm, ‘ik heb een uitermate goede tijd gehad.’

Gehad? Afgelopen, dus? Pieter van Vollenhoven: ‘Ik ben geen artiest, hoef er dus niet van te leven. Maar als zo’n plaat als die laatste (zijn tweede, voor de eerste componeerde hij de Apeldoorn Blues, waarschijnlijk omdat Loo Blues niet kon) niet loopt, is het afgelopen. Maar als u in mijn hart kijkt is het geen bezwaar om het nog eens te doen. Zo’n fonds voor gehandicapte sportlieden is een goede zaak. Maar het valt natuurlijk niet te ontkennen: ik moet een beetje oppassen met wat ik doe. Als het mis mocht gaan, eh… als mijn bedoelingen verkeerd worden begrepen, dan moet er een stop op komen.’ Sommige mensen lijken daarop te hopen. Pieter van Vollenhoven: ‘Laten we maar eens zien of die hoop in vervulling gaat.’