De realiteit van kansenongelijkheid

Over kansenongelijkheid in het onderwijs zijn rapporten volgeschreven. Maar hoe ziet dat krachtenveld er in de werkelijkheid uit? Sinds vorig jaar volgt Marieke Buijs de Huizingaschool in Amsterdam-Nieuw-West, die eind 2019 een week dicht ging vanwege het docententekort. ‘Op het moment dat het lerarentekort de witte boorden in de binnenstad raakt, wordt de urgentie gevoeld, maar een school als de onze kan bijna geruisloos omvallen.’

‘Jij bent poep,’ heeft Eren tegen Moussa gezegd. Pijnlijk, want Moussa is de enige in de klas met een donkerbruine huid. Het is de eerste dag van het schooljaar, juf Karima Absissen is even de klas uitgelopen om een kop thee te halen. In een mum van tijd staan de twee voorhoofd aan voorhoofd, elkaar te duwen. Een aantal kinderen staat er opgewonden omheen, Zaid en Yessin werpen zich ertussen om de vechtersbazen uit elkaar te halen.

‘Wat voor klas willen we zijn? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het voor iedereen fijn is in de klas?’

‘Ik schrik hier heel erg van!’ dondert Absissen als ze bij terugkomst haar klas in chaos treft. ‘Dit kan echt niet meer in de bovenbouw! Zaid, Yessin, heel goed dat jullie ze uit elkaar halen, want het is niet de bedoeling dat jullie elkaar uitschelden, maar al hélémáál niet dat jullie elkaar pijn doen!’

‘We gaan het hier nog uitgebreid over hebben,’ vervolgt Absissen als iedereen weer op zijn plek zit. ‘Wat voor klas willen we zijn? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het voor iedereen fijn is in de klas?’

Basisbehoefte

Op de Huizingaschool, waar leerkrachten überhaupt veel aandacht besteden aan veiligheid in de klas, is Karima Absissen er eentje van de buitencategorie. Menig schooldag gaat eraan op. Dat snoept tijd op van rekenen en taal, maar is de investering helemaal waard, zegt de juf. ‘Je kunt nergens aan beginnen als die basisbehoefte, de relatie, er niet is.’

Onderzoek naar pesten bevestigt dat en laat bovendien zien hoe scholen die veiligheid zouden kunnen creëren. ‘Zouden kunnen’, want in de praktijk schiet het er vaak bij in, aldus hoogleraar Bram Orobio de Castro, die de sociale ontwikkeling van kinderen onderzoekt ‘Het is heel teleurstellend. We weten wat werkt, maar doen niets structureels met die kennis.’

Het is maar al te vaak aan individuele leerkrachten als Absissen om die veiligheid te scheppen. Vrij Nederland kijkt mee hoe ze dat doet.

Akkefietjes

Het opstootje is een heftig begin van ‘de Gouden Weken’, de vormende weken aan de start van het schooljaar. Een paar uur eerder heeft Absissen naamkaartjes op de tafels neergezet om de kinderen te verwelkomen. De groepen 6 zijn opnieuw samengesteld, de helft van haar nieuwe klas kent elkaar nog niet zo goed. ‘Juf zijn dit onze vaste plekken?’ klinkt het. ‘Nee. Die gaan we nog vormen in de komende weken. Daar heb je zelf invloed op, dus denk daarover na: met wie vind ik het fijn? Naast wie kan ik goed werken?’

Als iedereen binnen is, schuiven de kinderen hun stoelen in de kring. Absissen: ‘We gaan zo onze vakantieverhalen vertellen, maar ik wil elke dag beginnen met een check-in, dus dat doen we eerst. Hoe zit je erbij? Hoe voel je je?’

Absissen bijt het spits af: ‘Ik ben een beetje gespannen, maar ik ben vooral hééél erg blij om jullie allemaal weer te zien.’ De leerlingen volgen een voor een. ‘Blij en moe’, is een populaire gemoedstoestand, ‘zenuwachtig en zin’ klinkt het ook. En ‘goed, normaal’.

Dan volgen vakantieverhalen en kennismakingsspelletjes, maar ook akkefietjes en de vechtpartij.

Stilte-bel

In de dagen erna brainstormen de kinderen over gedragsafspraken. Absissen: ‘Ik vind het belangrijk dat jullie daarover meedenken, de afspraken werken alleen als ze van ons allemaal zijn.’

In week twee doet de juf een voorzet om de input van de klas samen te vatten. ‘Wij laten elkaar uitspreken en luisteren naar elkaar,’ luidt het opwarmertje. ‘Eens?’ Alle vingers schieten omhoog. ‘Als de juf de klas uit is, dan… Wat doen we dan?’ ‘Niet schreeuwen!’ suggereert Eren. ‘Niet de klas rommelig maken,’ zegt Sevim. ‘Niet vechten en rennen,’ draagt Zaid aan. Absissen: ‘Heel goed. Kan ik het zo samenvatten: dan blijven we doen wat we al deden?’ De groep knikt instemmend.

Tot slot komt de klas overeen dat kinderen ruzies zelf proberen op te lossen – ‘En dat is niet elkaar in elkaar rossen,’ benadrukt Absissen.

Dan volgen afspraken over stilte op de gang, Nederlands spreken in de klas – ‘Anders spoel je je mond met Nederlands kraanwater.’ ‘Juf, mag ik de andere taal wel spreken in de pauze?’ vraagt Moussa. ‘Nee, alleen thuis’ – en over de stilte-bel, zo’n exemplaar dat in rustige winkels op de toonbank ligt: ‘Bij vijf keer bellen zit je stil op je plek,’ stelt Absissen voor. ‘Nee juf! Dat vind ik niet fijn,’ reageert Moussa verongelijkt. ‘Want als je iets vergeten bent en nog even wilt pakken, dan heb je een probleem.’ ‘Oké, wat stel je dan voor?’ ‘U moet zes keer bellen.’ Er volgt een onderhandeling en uiteindelijk kan Moussa zich vinden in het compromis van vijf keer bellen, mits dat niet te snel gaat en Absissen er duidelijk bij telt. Tot slot komt de klas overeen dat kinderen ruzies zelf proberen op te lossen – ‘En dat is niet elkaar in elkaar rossen,’ benadrukt Absissen. ‘En als je denkt, dit escaleert, dan ga je naar de juf.’

Natuurlijk overwicht

Absissen – ontwapenend gezicht en een energieke manier van doen – interviewen kan alleen tussen de bedrijven door. De vijf lesdagen vloeien moeiteloos over in administratie, voorbereiding voor de volgende dag en vergaderingen. ’s Avonds analyseert ze haar lessen en beantwoordt ze haar mail. Tegelijkertijd brengt ze met haar partner vier kinderen groot, waarvan de twee jongsten op de Huizingaschool zitten.

‘Veel kinderen doen hun schoenen uit bij mij in de klas of noemen me per ongeluk mama. Dat vind ik heerlijk, ze voelen zich blijkbaar thuis.’

‘Ik ben juf vanuit mijn moederhart,’ zegt ze als haar klas tijdens de lunch in beslag wordt genomen door Studio Snugger, een programma dat kinderen moet leren feiten van fabels te onderscheiden. ‘Ik kan er echt van wakker liggen als ik merk dat een kind niet goed in zijn vel zit. Veel kinderen doen hun schoenen uit bij mij in de klas of noemen me per ongeluk mama. Dat vind ik heerlijk, ze voelen zich blijkbaar thuis.’

‘Sorry hoor,’ onderbreekt ze. ‘Ik zit maar steeds naar Issam te kijken.’ Het doorgaans vrolijke gezicht van de jongen ziet vandaag wat grauw, hij wipt zenuwachtig op en neer. ‘Hij is gespannen, zo ken ik hem niet, ik ga even kijken of ik kan achterhalen wat er speelt.’

Zelfvertrouwen

Absissen koos voor het onderwijs omdat ze daar iets dacht te kunnen betekenen. ‘Ik kan me van de basisschool vooral herinneren wat ik niet fijn vond. In de bovenbouw had ik een juf die alleen naar onze prestaties keek en niet naar ons. Ik deed braaf mee, maar voelde me vergeten, onzichtbaar.’

Een gemiste kans, volgens Absissen. ‘Kinderen spenderen zo veel tijd op school. Als ze zich daar veilig en gezien voelen, geeft dat zelfvertrouwen, het idee dat ze kunnen worden wie ze willen zijn. Dat is al helemaal belangrijk voor kinderen bij wie hun echte thuis geen fijne of veilige plek is. Negen van de tien keer zijn dat ook de kinderen met wie ik me als vanzelf verbonden voel.’

Aan het prikbord naast de deur hangt een uitnodiging van een van die kinderen, het jongere broertje van Moussa, die Absissen nooit in de klas heeft gehad. Toch had ze hem uitgenodigd voor haar verjaarsviering op school. ‘Hij had van zijn broer gehoord dat we pannenkoeken gingen eten en een film zouden kijken en wilde er graag bij zijn. Ik kreeg een pakje van hem met allerlei frummels: pennendopjes, een wasknijper, legoblokjes, dichtgeplakt met megaveel plakband. Ik blij, hij trots.’ Het briefje bij de deur is de tegenuitnodiging. ‘Daar ga ik zeker even langs, met een cadeautje.’

Groepsdynamiek

Op de Huizingaschool kon Absissen een steentje bijdragen aan het zelfvertrouwen van de kinderen, zag ze. ‘Ook vanuit mijn multiculturele achtergrond. Veel kinderen met zo’n achtergrond hebben het gevoel op achterstand te beginnen en dat begrijp ik heel goed. Kinderen maken zich het beeld eigen dat media schetsen van hoe ze zullen eindigen.’ De beelden van mensen met een migratieachtergrond die werken als schoonmaker of taxichauffeur, de negatieve berichtgeving over ‘Marokkaanse jongens’. ‘Het beïnvloedt hun zelfbeeld en wat ze denken te kunnen. Ik wil dat beeld wegnemen, ontkrachten. Ze juist alle kansen bieden.’

De energie die ze steekt in het creëren van een veilige, gezellige klas hangt daarmee samen. Pesten en onveiligheid ondermijnen het leerproces, ziet ze. En daarin weet ze zich gesteund door wetenschappelijke inzichten.

‘Als kinderen zich onveilig voelen, zijn ze waakzaam,’ zegt hoogleraar orthopedagogiek Bram Orobio de Castro. ‘Dan kunnen ze zich minder op de inhoud concentreren.’ Of dat nu rekenen is of topografie.

‘Wanneer pesters geen steun meer krijgen van de groep, pesten niet tot aanzien leidt, dan loont het pestgedrag niet meer.’

Hoe dat tegen te gaan? Alleen pesters straffen of slachtoffers naar weerbaarheidstraining sturen, doorbreekt het gedrag niet. Orobio de Castro: ‘Je moet je op de groepsdynamiek richten, als klas tot de conclusie komen dat pesten niet oké is. Wanneer pesters geen steun meer krijgen van de groep, pesten niet tot aanzien leidt, dan loont het pestgedrag niet meer.’

Gedeelde verantwoordelijkheid

Makkelijker gezegd dan gedaan, maar het kan wel. Goede antipestprogramma’s leggen de groepsdynamiek uit aan leerlingen, waardoor die inzien dat veiligheid in de klas een gedeelde verantwoordelijkheid is. Ze laten zien dat pesten niet stoer is, maar juist zwak en ze bieden oefening. Wat doe je als er iemand gepest wordt? Hoe reageer je dan? ‘Als leerlingen vervolgens ervaren dat het fijner is in een klas waar niet wordt gepest, beklijft het,’ aldus Orobio De Castro.

In opdracht van het ministerie van Onderwijs hield de orthopedagoog 63 antipestmethodes die in Nederland worden aangeboden tegen het licht. Twaalf daarvan zijn in ieder geval theoretisch onderbouwd. Kwink, de methode die antipestcoördinator Judith Keus voor de Huizingaschool uitkoos, is daar een van.

Kwink richt zich op meer dan pesten alleen. Het besteedt aandacht aan de brede sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en wil hen helpen zichzelf te leren kennen, emoties te reguleren en zich in een ander te verplaatsen.

Tijdens een van de Kwinklessen buigen de kinderen van groep 6A zich over situaties waarin hun hoofd vol zit en hun hart tekeer gaat. Ze voeren toneelstukjes op waarin kinderen beroofd worden of een bal wordt afgepakt. Situaties waarin ze bang, boos of gefrustreerd raken.
Absissen: ‘En stel je komt vervolgens thuis, je vertelt je moeder wat er is gebeurd en je ploft neer op de bank. Wat doet je hart dan?’
‘Doenk, doenk, doenk.’
‘En hoe kun je dan weer rustig worden? Heeft een van jullie daar een trucje voor?’
‘Op zitkussens springen’, ‘iets leuks doen’, ‘wachten’, suggereren de leerlingen.

Absissen speelt een filmpje af op het digibord. Egel, een van de kwinkdieren, wil met zijn vrienden op vakantie naar Ontspanje, maar komt niet door de veiligheidscontrole omdat hij bang is dat het vliegtuig wegwaait, zijn planten doodgaan en omdat hij zich bezwaard voelt dat hij niet meer bij zijn opa en oma op bezoek is geweest voor vertrek. ‘Met een vol hoofd kan je niet naar Ontspanje,’ zegt de beer van de veiligheidscontrole. Maar gelukkig heeft die een oplossing: de zelfontspanner. Ogen dicht. Je bent hier. Nu is nu. Adem in, adem uit. Komt tot rust.

‘Als je denkt: ik kan hier niets mee,’ richt Absissen zich tot de druktemakers, ‘ga dan even de klas uit als we dit doen. Niet voor straf, maar om de andere kinderen de gelegenheid te bieden wel mee te doen.’

‘Dit trucje kan ons ook helpen als we boos zijn, of bang,’ zegt Absissen. ‘We gaan oefenen.’ Ze toont beelden van aquariumvissen met rustgevende muziek en nodigt de kinderen uit contact te maken met de grond: in kleermakerszit, op een stoel of liggend met een kussentje onder het hoofd. ‘Ogen dicht,’ herhaalt Absissen. ‘Je bent hier. Nu is nu. Adem in, adem uit. Kom tot rust.’

Na wat onwennig gegiechel ontstaat een sereen moment waarin iedereen stil is. Dan begint een jongetje met zijn voet te tikken en smoest een ander met zijn buurman. Het moment is voorbij. ‘Hoe voelde dat?’ informeert Absissen. Sevim vertelt dat ze de stress uit haar benen voelde trekken, een ander merkte niets. ‘Oké. En als je denkt: ik kan hier niets mee,’ richt Absissen zich tot de druktemakers, ‘dat is geen probleem. Ga dan even de klas uit als we dit doen. Niet voor straf, maar om de andere kinderen de gelegenheid te bieden wel mee te doen.’

We gaan dit vaker oefenen, besluit de juf. ‘Misschien kunnen we het wel gebruiken als kinderen boos terugkomen van gym of buitenspelen,’ suggereert Sevim.

Illusie

Lang werd pesten beschouwd als een natuurfenomeen, iets wat er nu eenmaal bij hoort op scholen. Toen een kleine tien jaar geleden de zelfdoding van twee jongeren in verband werd gebracht met pesten, ontstond verontwaardiging. Kinderombudsman Marc Dullaert sprak zich uit, Onderwijsminister Sander Dekker gaf Orobio de Castro en zijn collega’s opdracht voor het onderzoek naar antipestmethodes.

‘Pesten blijkt onder meer afhankelijk van hoe er in een land tegen pesten wordt aangekeken.’

Orobio de Castro: ‘Pesten is helemaal geen natuurfenomeen, maar blijkt onder meer afhankelijk van hoe er in een land tegen pesten wordt aangekeken. Bovendien blijken bepaalde antipestmethodes heel effectief, mits ze consequent worden toegepast.’ De hoogleraar noemt Finland als voorbeeld, waar tussen 2008 en 2014 het pesten op scholen aanzienlijk is teruggebracht met de introductie van zo’n methode.

‘Nu gaat het gebeuren, dacht ik met het afronden van ons onderzoek,’ aldus Orobio de Castro. ‘Nu gaan we in Nederland ook echt iets veranderen.’ Het bleek een illusie. In 2015 resulteerden de inspanningen in de Wet Sociale Veiligheid die scholen verplicht een antipestcoördinator aan te stellen, het pesten te monitoren en een pestprotocol op papier te hebben. ‘Zeg dat je iets doet tegen pesten,’ vat Orobio de Castro die aanpak schertsend samen. ‘Dan gaan wij niet kijken wat het is.’

Sluitpost

Scholen zijn niet verplicht een antipestmethode in te voeren en krijgen ook geen budget of manuren om pesten tegen te gaan. Of er aandacht voor is, hangt af van de individuele bevlogenheid van medewerkers. Orobio de Castro: ‘Veiligheid in de klas is daarmee vaak een sluitpost, het zoveelste dat gevraagd wordt van overbelaste leerkrachten.’

Scholen die wel een antipestmethode willen gebruiken, zijn overgeleverd aan de grillen van de markt. Pedagogen of psychologen die individuele kinderen willen behandelen, moeten geregistreerd staan in het kwaliteitsregister jeugd. ‘En terecht,’ aldus Orobio de Castro. ‘Maar onder het mom van artikel 23, vrijheid van onderwijs, staat het iedereen vrij een antipestmethode te ontwikkelen en aan te bieden op scholen. Ook als die niet-effectief is of averechts werkt. Programma’s mogen zelfs homofoob zijn, of kinderen aanmoedigen met elkaar te stoeien of vechten.’

Als voorbeeld van een destructieve methode noemt Orobio de Castro er een die in feite een veredelde kliklijn is. Kinderen en ouders melden pesten digitaal, zonder dat het incident op het moment zelf openlijk wordt besproken. ‘Dan gaat alle energie naar geruzie – ook tussen ouders – over onterechte beschuldigingen en van wie die kwamen. Zo’n halve rechtszaak tussen twee kampen maakt het alleen maar moeilijker in de klas weer goed met elkaar om te gaan.’

Je moet als antipestcoördinator dus maar net stevig genoeg in je schoenen staan om de flyers van onbewezen methodes te weerstaan en te kiezen voor een aanpak die wél werkt.

Daarmee staat veel op het spel. Naast de schoolresultaten voor de klas als geheel, ook de mentale gezondheid van de slachtoffers. Wie langdurig wordt gepest, verlaat de school vaker zonder diploma en uit Brits onderzoek blijkt dat de prognose voor kinderen met ADHD op lange termijn sterker afhangt van acceptatie in de klas dan van een eventuele ADHD-behandeling.

Oog voor de ander

Ook voor leerkrachten is pesten ondermijnend. Een nare sfeer in de klas blijkt een van de belangrijkste redenen voor uitval. Daarmee ligt zeker op scholen die moeilijk leerkrachten kunnen vinden een vicieuze cirkel op de loer, waarbij aandacht voor veiligheid in de klas wordt ondergesneeuwd door een hoge werkdruk en onveiligheid vervolgens resulteert in uitval.

Maar misschien nog wel het belangrijkste: zonder aandacht voor veiligheid op school leren kinderen minder goed samenleven, stelt Orobio de Castro. ‘Het creëert een hardere maatschappij waar het recht van de sterkste geldt en mensen minder oog hebben voor de ander. Denk aan onze eigen premier, die in het kader van het debat over racisme op de arbeidsmarkt stelde dat “Mohammed” zich maar moet “invechten”.’

‘Ik wil kinderen levenslessen meegeven, hen helpen vriendelijke, respectvolle, rechtvaardige en verantwoordelijke burgers te worden die lief zijn voor hun medemens.’

Haar leerlingen klaarstomen om een prettige maatschappij vorm te geven, is uiteindelijk ook wat Absissen beoogt. ‘Ik wil kinderen helpen vriendelijke, respectvolle, rechtvaardige en verantwoordelijke burgers te worden die lief zijn voor hun medemens.’

De eerste schooldag na de sluiting rond de kerstvakantie is wat dat betreft veelbelovend. ‘Dit meisje is stil en lief. Ze zorgt veel voor anderen, zowel thuis als op school,’ leest Absissen van een kaartje dat ze zelf heeft geschreven. De vingers van groep 6A schieten omhoog. ‘Haar haren zijn verwend met een nieuw kleurtje.’ ‘Nazmiye!’ fluisteren de klasgenootjes die zich niet meer kunnen inhouden.

Voor het eerst sinds acht weken zien de kinderen elkaar weer in de klas. Kennen ze elkaar nog, vroeg juf Absissen zich af en kwam à l’improviste met dit spel op de proppen. Ze grabbelt een volgend briefje uit een blikje. ‘Deze jongen doet soms stoer tegen de juf, maar omdat hij heel lief is tegen zijn kat, weet ik dat er toch wel een goed hartje in zit.’

Alle vijftien kinderen worden herkend. ‘Jullie kennen elkaar echt mega, mega, megagoed,’ constateert een tevreden juf. De sociale cohesie blijkt tegen het afstandsonderwijs bestand. Of dat ook geldt voor de reken- en taalkennis van groep 6A, dat zal later wel blijken.

Om de privacy van de kinderen en de veiligheid in de klas te waarborgen, zijn de namen van de kinderen gefingeerd.

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.