Kwart over acht op een van de laatste schooldagen voor de zomervakantie. Directeur Susan Herrings heeft net de deuren van de Huizingaschool geopend en de kinderen stromen richting ingang. ‘Wat een prachtig T-shirt!’ complimenteert Herrings een meisje dat voorbij rent. ‘Zelf gemaakt!’ roept het kind glunderend over haar schouder. De dag tevoren hebben de leerlingen witte katoentjes getransformeerd tot kleurige tie-die shirts als welkome compensatie voor de creatieve lessen die er tijdens het thuisonderwijs bij in waren geschoten.

Ieder kind dat passeert krijgt een ‘goedemorgen’, een box, een aai, een elleboog of een compliment. Op de Huizingaschool is weinig afstand tussen leerkrachten en leerlingen, ook tijdens de pandemie.

Vijf voor halfnegen, Herrings klapt in haar handen en maant de kinderen die nog komen aanwaaien tot spoed. Een jongen van een jaar of tien sloft richting de ingang, een snackzakje vruchtenyoghurt tussen z’n lippen en een grote rugzak op halfzeven aan zijn armen. Herrings zakt door haar knieën. ‘Lieverd, kom es hier. Hoe is het met je? Was je bij opa en oma?’ Het jochie knikt. ‘Hier, er zit yoghurt op je wang.’ Herrings poetst de witte veeg weg met de muis van haar duim. ‘Zo zie je er weer keurig uit. Veel plezier vandaag.’

Het is een van de kinderen die de school extra in het vizier houdt, vertelt Herrings. Het jongetje is veel alleen op straat, ook op donkere winteravonden, en komt geregeld zonder boterhammen op school.

Ademruimte

Wie vanaf het Amsterdamse centrum in westelijke richting naar de Huizingaschool fietst, ziet het aanbod ‘tonics op basis van alkaline water [sic] met Himalaya zout [sic]’ (€6,25) plaatsmaken voor haarstudio Akdeniz en bakkerij Hicret. Na de ringweg doemt de strokenbouw van het naoorlogse Uitbreidingsplan op. Langs de moskee, de kerk en onder de metrolijn door de Jacob Geelbuurt in, waar de appartementencomplexen op een opknapbeurt wachten en meeuwen zich tegoed doen aan vuilnis dat naast de containers blijft liggen.

In een stad waar appartementen binnen de ring meer en meer zijn weggelegd voor een kosmopolitische bovenlaag van advocaten, durfkapitalisten of studenten wier ouders vijf ton neertellen voor een fijne uitvalsbasis tijdens de MBA, zijn dit de wijken waar het stadse leven zich goeddeels voltrekt. Amsterdam Nieuw-West, met een kleine 160.000 inwoners, is een stad op zich.

Een woning vinden is – ook hier – niet eenvoudig met de kleine 1900 euro die een beginnend basisschoolleerkracht maandelijks netto verdient, en dus is het op de Huizingaschool moeilijk om mensen te vinden die 46,9 uur – de gemiddelde fulltime werkweek van een leerkracht – willen investeren in de nieuwe generatie.

In december 2019 had de school 7,7 fte bevoegde leraren om twaalf klassen de schoolweek door te loodsen. Onderwijsminister Arie Slob vroeg scholen een plan aan te leveren om goed onderwijs te waarborgen ondanks het landelijk lerarentekort. ‘Maar wanneer moet ik zo’n plan maken?’ vroeg Herrings zich af.

Juist door het tekort aan leraren vulden haar dagen zich met invallers zoeken, zelf lessen opvangen, roosters aanpassen en communicatie met de ouders over het feit dat hun kinderen alwéér naar huis werden gestuurd omdat er niemand te vinden was om hen te leren lezen en schrijven.

De koepel waar de Huizingaschool onder valt, Stichting Westelijke Tuinsteden, besloot de deuren van haar zestien scholen een week te sluiten. Dat betekende ademruimte voor Herrings om zich met haar team te bezinnen op de vraag hoe ze hun kinderen ondanks het landelijk tekort aan leraren toch zo goed mogelijk op weg kunnen helpen.

Huizingaschool
Directeur Susan Herrings: ‘Als ik me gespannen voel, ga ik tussen de kinderen staan.’
Baken van hoop

Nederland kent flinke sociale ongelijkheid, die zich onder meer manifesteert in een groeiende kloof in gezondheid en levensverwachting. Mensen met hbo of hoger leven zo’n 72 jaar voordat de eerste ouderdomsziekten zich aandienen. Bij mensen met een laag opleidingsniveau steken die problemen maar liefst vijftien jaar eerder de kop op.

Die statistiek vloeit voort uit een melange aan sociaaleconomische constructies: toegankelijkheid van ongezond voedsel, stress rond schulden, vooroordelen ten aanzien van mensen met een lagere opleiding en bezuinigingen in het sociale domein, in combinatie met toenemende flexibilisering en robotisering aan de onderkant van de arbeidsmarkt, hypotheekrenteaftrek en andere belastingconstructies die vermogenden ten goede komen.

Alle kinderen spenderen minstens tienduizend uur binnen de muren van een school.

In deze kluwen van diepgewortelde, moeilijk doorbreekbare systemen is daar het onderwijs als baken van hoop. Alle kinderen spenderen minstens tienduizend uur binnen de muren van een school en dus is dat dé plek waar deze ongelijkheid doorbroken moet worden. De plek waar verschillen in taal, kennis en ontdekkingsmogelijkheden die kinderen van huis uit meekrijgen gecompenseerd dienen te worden.

Historicus Piet de Rooy, die zich voor zijn boek Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland verdiepte in de maatschappelijke verwachtingen rond het onderwijs, noemde het kleiner maken van die ongelijkheid in een podcast van De Correspondent ‘Sisyphus-arbeid’, een ‘betrekkelijk onmogelijke taak’.

Geen woord Nederlands

De Jacob Geelbuurt is een van de tweeëndertig ontwikkelbuurten van Amsterdam: 35 procent van de jongeren leeft er op het bestaansminimum (tegenover 19 procent elders in de stad), 40 procent van de ouders is laagopgeleid (elders in de stad is dat 23 procent) en de citoscores zijn er het laagst van heel Amsterdam.

Hoe begeleidt de Huizingaschool haar kinderen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten?

Dat is de context waarin de Huizingaschool opereert en probeert zich van die ‘betrekkelijk onmogelijke taak’ te kwijten. Ondanks het lerarentekort, ondanks de werkdruk, ondanks het feit dat veel kleuters in groep 1 nog geen woord Nederlands spreken.

Over kansenongelijkheid in het onderwijs zijn rapporten volgeschreven, maar hoe ziet dat krachtenveld er in realiteit uit? Hoe begeleidt de Huizingaschool haar kinderen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten? Wat vergt het van leerkrachten, schoolleiding, kinderen en hun ouders? En hoe hangt dat samen met landelijke vraagstukken als het curriculum en de aantrekkingskracht van de pabo, de relatie tussen scholen en ouders en de opdracht kinderen klaar te stomen voor een leven lang leren? Voor een antwoord op die vragen kijkt Vrij Nederland een jaar lang mee op de school.

‘Dit is allemaal leren’

Op de eerste schooldag van het jaar loopt directeur Susan Herrings in de pauze van de onderbouw over het schoolplein. ‘Als ik me gespannen voel, ga ik tussen de kinderen staan,’ zegt ze te midden van een rennende, gillende en voetballende meute. ‘Ik vind het heerlijk om dat onbevangen spelen, het kinderlijk vermogen om plezier te maken, in me op te nemen.’

Ze wijst naar een jongetje op sandalen op de klimberg tegenover de ingang. In een poging een vriendje te volgen, gaat hij bijna onderuit, maar net op tijd herwint hij zijn evenwicht. Hij lacht. Herrings: ‘Mooi hè? Dit is allemaal leren.’

Het is haar vrije dag. Maar ja, het ‘bewaken’ van haar vrije dag is op dag één al in de soep gelopen.

Het is dinsdag, Herrings’ vrije dag, zo had ze zich althans voorgenomen na bijna drie jaar fulltime werk op school. ‘Dat wil ik echt bewaken,’ zei ze de dag ervoor nog bij het teamoverleg. Maar ja, het is de eerste dag van het schooljaar, haar team wil dat ze er is en dus is dat ‘bewaken’ op dag één al in de soep gelopen.

Talloze kwesties

Herrings beschikt over schijnbaar tomeloze energie. Ze stapt ’s ochtends rond kwart over zes op haar knalgele toerfiets om de 13 kilometer tussen haar huis en de school te overbruggen. Tegen zevenen begint een werkdag waarin drie overleggen – over het team, over kwetsbare kinderen en over de mogelijke aanleg van een tuin naast de school – worden afgewisseld door een telefoontje over extra verlof voor een kind uit groep 3 (‘We kunnen het niet goedkeuren […] maar ik wens jullie desondanks een heel fijne tijd samen’), het zoeken naar een pen voor het digibord van groep 5b, discussies over digitale lesprogramma’s en de beste manier om berichten aan de ouders te doen toekomen, het inchecken bij de invaller die ze drie dagen voor het nieuwe schooljaar heeft weten te vinden voor de groep van een juf die om gezondheidsredenen niet kan starten, contact met een medewerker wiens zoon mogelijk covid heeft en talloze andere grotere en kleinere kwesties.

Tot de juf van groep drie haar erop wijst dat het halfvier is en de borrel met de MR begint. Van de twintig taakjes die Herrings op haar lijstje had gezet, heeft ze bij één – het bellen van de vaste vrijwilligers – een beginnetje gemaakt. Dat wil zeggen: ze heeft één vrijwilliger gebeld, kreeg geen gehoor, heeft een bericht achtergelaten.

Om halfzes stapt ze op de fiets naar huis, ’s avonds zet ze lijntjes uit voor een invaller voor groep 4.

Zin in school

Het reilen en zeilen van de school neemt Herrings van moment tot moment in beslag, maar als in de eerste week van de zomervakantie de rust over haar neerdaalt, filosofeert ze het liefst over het beste onderwijs in deze buurt, in deze tijd.

Wat Herrings betreft zou onderwijs moeten draaien om het volgen van de leergierigheid van het kind. ‘Nu bepaalt de leerkracht wat er gebeurt in de les en moet hij of zij het kind zo ver krijgen mee te doen. Zeker op onze school, waar kinderen thuis vaak streng worden opgevoed, gaat daar veel energie in zitten. Een autoritaire opvoeding betekent dat kinderen minder eigen initiatief ontplooien, dus moeten leerkrachten hard optreden om hen aan de slag te krijgen.’

Maar zo’n harde aanpak is in strijd met het motto dat de Huizingaschool tracht na te leven: ‘Zin in school.’

Wat heb je nodig?

De weg die de school liever bewandelt, is die van de persoonlijke relatie. Veel medewerkers kennen alle 228 leerlingen bij naam. Juffen en meesters worden in de gangen spontaan om de hals gevlogen en oud-leerlingen lopen geregeld langs voor een kletsje met hun lievelingsjuf of -meester.

‘Onze leerkrachten werken keihard aan een goede band met de kinderen en zetten die in om hen aan het werk te krijgen.’

‘Lieve, lieve, lieve kinderen, ik wil graag jullie aandacht,’ zegt juf Karima Absissen als ze groep zes tot stilte maant. ‘Lieverd, wat is er? Wat heb je nodig?’ vraagt ze als een jongetje gefrustreerd zijn stoel opzij beukt.

Herrings: ‘Onze leerkrachten werken keihard aan een goede band met de kinderen en zetten die in om hen aan het werk te krijgen.’

Na de rekenuitleg van meester Stanley Geukens – die naast zijn rol als adjunct-directeur ook voor de klas staat – blijven de meeste kinderen dromerig voor zich uitstaren, anderen beginnen te geinen. Geukens gaat ze een voor een langs. ‘Hoeveel sommen ga jij vandaag maken?’ vraagt hij de eerste. ‘Veertien? Heel goed! Oké, dan schrijf ik dat op. En als ik straks weer langskom, dan heb je die gemaakt, oké?’

Het gaat, op deze manier, maar liever wil Herrings dat het initiatief niet bij de leerkracht ligt, maar bij de kinderen zelf. ‘Kinderen zijn van nature leergierig. We moeten daarop aansluiten. Die nieuwsgierigheid prikkelen en volgen.’

Het motto, zin in school, gaat niet alleen om een prettige ervaring van dag tot dag, maar is volgens Herrings een absolute voorwaarde om tot leren te komen. Ze vertelt enthousiast over de workshops die vorig jaar op woensdagen werden gehouden. Daarbij leerden kinderen niet in de klas, uit een boek, maar werkten ze in groepjes van verschillende leeftijden door de hele school. Ze maakten bijvoorbeeld een krant onder leiding van een journalist, leerden koken, piano spelen of schaken.

Een meisje uit groep zeven dat zich niet gezien voelde en niet lekker ging op school, kreeg de vrijheid vier weken met een camera rond te lopen om de sessies te documenteren. ‘Ze was trots op haar filmproject, je zag haar opbloeien,’ aldus Herrings, wier woorden bij dit soort anekdotes over kinderen die ‘aangaan’ nog sneller dan gewoonlijk over haar lippen rollen.

‘Dat enthousiasme vertaalde zich ook naar de rekenles, waar ze meer zelfvertrouwen had en zich beter tot haar sommen kon zetten.’

Meer werk

De positieve bevindingen met de workshops staan op gespannen voet met beperkingen waar de school tegenaan loopt. De werkdruk is al zo hoog voor de docenten. Alles wat extra moet, betekent meer werk en minder tijd en aandacht voor de kernvakken: rekenen en taal.

De autonomie die Herrings bij haar leerlingen hoopt aan te wakkeren, verwacht ze ook bij haar docenten. Leidinggeven aan professionals? Niet doen! staat niet voor niets in de kast met vakliteratuur in Herrings werkkamer.

Maar hoe kunnen leerkrachten enthousiasme en initiatief behouden als er zo veel van ze gevraagd wordt?

In de dagen voor de opening van de school zet het team jaarroosters en -plannen in elkaar. Begrijpend lezen is heel belangrijk voor onze kinderen, klinkt het. En spelling. Maar ook: de lessen over groepsvorming waarin leerlingen delen hoe ze zich in de klas voelen en hoe ze met elkaar willen omgaan. En ook: op pad gaan, de school uit. Naar het Archeon, het Anne Frankhuis en het Verzetsmuseum. Geschiedenis, aardrijkskunde.

‘Een school als de onze kan bijna geruisloos omvallen.’

De leerkrachten maken plannen voor themaweken, nemen het initiatief voor een boekhandel waar kinderen voor vijftig cent een eigen boek kunnen kopen in de hoop dat die handeling leidt tot binding met en lezen van het uitverkoren exemplaar.

Maar druk plannen makend verzuchten de leerkrachten geregeld: hoe krijgen we dat allemaal voor elkaar? Zeker in dit jaar, waar veel kinderen stof in te halen hebben na het thuisonderwijs van voor de zomer.

Vrij Nederland volgt dit jaar hoe het de Huizingaschool vergaat. ‘Op het moment dat het lerarentekort de witte boorden in de binnenstad raakt, wordt de urgentie gevoeld, maar een school als de onze kan bijna geruisloos omvallen,’ licht Herrings toe. ‘Ik wil mensen laten zien hoe het eraan toegaat op onze school en wat dat voor zo’n kwetsbare wijk betekent.’

Om de privacy van de kinderen en de veiligheid in de klas te waarborgen, zijn de namen van de kinderen weggelaten.

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (www.fondsbjp.nl).