Het laatste hoofdstuk van Schrijversleven, het boek van de Amerikaanse schrijfster Annie Dillard, gaat niet over het schrijven, maar over de capriolen van een stuntpiloot, iemand die alles uit zijn toestel haalde aan ‘vrilles, achtjes, four-point rolls, flat pins, snap rolls en hammerheads’. Dit is allemaal jargon voor de toeren die de piloot uithaalde en waarmee Dillard graag pronkt omdat ze als twintigjarige gegrepen was door de ongenaakbare piloot die met zijn toestel almaar dóórging en niet op kon houden. Tot ze een keer mee mocht en beschrijft hoe hij op de bergen rond het vliegveldje afstormde en het toestel op het laatste moment pas omhoog trok. En steeds gewaagdere toeren uithaalde en die op haar verzoek nog eens herhaalde, zodat ze na afloop ten prooi was aan ‘overleverseuforie’, de extase van iemand die het heeft overleefd, maar wel door het oog van de naald is gegaan. De piloot verongelukte uiteindelijk tijdens een vliegshow in Jordanië.

Waarom Annie Dillard deze herinnering per se in dit kleine boek van 114 pagina’s wilde opnemen is niet zo duidelijk. Of het zou moeten zijn dat zij het schrijven ook als een soort stuntvliegerij beschouwt. Wat niet zo vreemd zou zijn want het werk van Dillard, en ook dit boek, zit vol symboliek, vergelijkingen en metaforen. De stuntpiloot maakte zulke sierlijke en elegante toeren in de lucht dat Dillards vergelijking makkelijk uit de bocht vliegt: ‘Het was alsof Mozart zich door zijn noten kon laten optillen en jij je veranda op kon lopen en hem met zijn pruikje en kniebroek door de lucht kon zien vliegen. Je kon de muziek horen terwijl hij erdoorheen dook; ze sleepte als een condensstreep achter hem aan’. Beetje vergezocht deze vergelijking van muziek en stuntvliegerij.

diep dal

De stuntpiloot mocht het stunten makkelijk afgaan, het schrijven van Dillard zit in Schrijversleven juist in een diep dal en ze weet zich niet de lucht in te trekken zoals haar piloot zijn vliegtuigje. Dillard ziet het schrijven niet meer zitten. Ze heeft een manuscript waarmee ze niet in één ruimte wil verkeren, het behekst haar, er zijn momenten dat ze het schrijven haat.

Ze doet aan zelfkastijding wanneer ze schrijft: ‘Ik kan me geen treuriger tijdsbesteding voorstellen dan jarenlang zwoegen op een boek dat tracht te appelleren aan mensen die sowieso niet lezen’. Het manuscript vertoonde ‘de gebruikelijke tekenen van een worsteling – bloedvlekken, bijtwonden, sneden en brandgaatjes’. Het stikt in het boek van de discutabele zinnen van iemand die alleen nog de negatieve kanten van het schrijven ziet: ‘Het geschreven woord is zwak’. Het geschreven woord kan heel sterk zijn en doet ertoe wanneer de schrijver niet in een depressieve bui is en het schrijven lukt.

Dillard roept in herinnering dat Thomas Mann gewoon elke dag een pagina schreef en na een jaar een roman had. Flaubert schreef wel gestaag, maar ze vergeet dat hij ook weken tegen zijn werktafel stond te loeien als de zinnen zich niet genoeg naar zijn wil gedroegen. Ze probeert zichzelf voor te houden dat ze toch aan het schrijven is, ook al schrijft ze niet. Het ‘schrijven’ gaat gewoon door, maar in haar hoofd. De dichter Saint-Pol-Roux had een bordje op zijn deur met de tekst ‘De dichter is aan het werk’. Hij deed op dat moment een dutje. Op die manier is zij ook aan het werk als ze een wandeling maakt om maar buiten de actieradius van het manuscript te zijn.

leven in zijn meest vrije vorm

Dillard is zichzelf het schrijven flink moeilijk aan het maken. Onder meer door even loze als ontmoedigende vergelijkingen: ‘Ga aan je werk’, zegt ze tegen zichzelf, maar haar werk, zegt ze, ‘is zwengelen aan het vliegwiel dat de raderen doet draaien die de drijfriem doen rondgaan in de motor van geloof die jou en je werktafel in de lucht houdt.’ Dat schiet niet op. Dillard beweert apodictisch dat de schrijver niet de wereld bestudeert, maar de literatuur. Daarmee redeneert ze zichzelf in de put, want iets ergers dan een schrijver die zich niet voor de echte wereld interesseert is bijna niet denkbaar.

Het schrijven van een boek, schrijft Dillard, ‘is het leven in zijn meest vrije vorm’.

En ze heeft een reputatie te verliezen. Het boek waar ze lang geleden mee bekend werd, Pelgrim langs Tinker Creek, ging dan wel niet over de grote wereld, maar wel heel intensief en met aandacht over het gebied in en rond die rivier. Het was juist, na Walden van Thoreau, een nieuwe manier om de ruige werkelijkheid van rivieren, bergen, dalen, bossen, kreken, bomen, vogels, dieren en landschappen te zien.

Het schrijven van een boek, schrijft Dillard, ‘is het leven in zijn meest vrije vorm’. Dat te schrijven, in deze context van min of meer een writer’s block, is grotesk. Dillard komt niet verder omdat ze juist met handen, voeten en hoofd is gebonden aan de voorstelling die ze zich van het toekomstige boek heeft gemaakt in haar hoofd, maar dat er niet uit wil komen zoals ze wil. Ze is gevangen in haar eigen eisen.

Ze weet best wat er aan de hand is: ‘Soms staat een deel van een boek gewoon op en neemt de benen. De schrijver krijgt het niet meer op zijn plaats terug’. En dan hebben we het nog niet over de personages die, zoals Dillard zelf schrijft, ‘het overnemen’, gewoon hun eigen gang gaan en de schrijver het nakijken geven door haar braaf te laten uitvoeren wat ze willen. Dit is toch niet bepaald ‘leven in zijn meest vrije vorm’? En hoe vrij is de schrijver wanneer hij zulke gedachten heeft: ‘Waarom je niet van kant maken, eigenlijk, in plaats van het zoveelste uitmuntende manuscript te voltooien en aan de wereld op te dringen’?

Ondertussen doet Dillard serieus én komisch pathetisch alsof het schrijven een ‘worsteling’ is.

Schrijversleven zal door het leven gaan als het grillige verslag van een schrijfblokkade, maar wel een die toch probeert er nog iets literairs van te maken – niet alleen maar eendimensionaal geklaag. Dillard grossiert in metaforen. Soms zijn ze treffend goed: ‘Heimwee wikkelde zich als een sjaal om mijn nek’, soms twijfelachtig: ‘Die morgen had ik, zoals zo vaak, te weinig brandstof om op te stijgen’. Of: ‘Het vliegtuigje kronkelde als een wijnrank door de lucht’.

Ondertussen doet Dillard serieus én komisch pathetisch alsof het schrijven een ‘worsteling’ is: ‘Ik schrijf niet zozeer een boek als wel dat ik erbij waak, zoals je waakt bij een vriend die op sterven ligt’. Toch zoekt ze naar middelen die haar weer op weg kunnen helpen, zoals het maken van schema’s, steigers en het scheppen van orde.

Lang geleden al, bij haar eerste boek over de Tinker Creek, kreeg Annie Dillard het verwijt dat ze te driest te werk ging, vooral met het gebruik van metaforen. Zelf vond ze dat drieste wel een verdienste. Een ander bezwaar is dat Dillard in mysterieuze krachten gelooft en ‘in de stormkracht van de Geest’. In Pelgrim langs Tinker Creek heeft ze het over haar nachtmerries die haar ‘een nacht lang met mijn hoofd in een modderige greppel vol krioelende larven en schaaldieren drukken’. Maar als ze die nachten weet te verdragen, dan zijn de dagen een ‘genot’ en voelt ze dat ze door een ‘ontzagwekkende kracht met zijn vleugel’ wordt beroerd. Dan weergalmt ze ‘als een klok’. Is het poëzie, is het mystiek?

Schrijversleven door Annie Dillard is vertaald door Henny Corver en uitgegeven door AtlasContact.