Liever luisteren? Jonah heeft zijn verhaal zelf ingesproken.

Sommige dingen gebeuren zonder dat het waarom ooit duidelijk wordt. Ze had al een jaar geen uniform meer gedragen, vierde voor eerst in jaren kerst alleen met haar man, toen er werd aangebeld door twee voormalige collega’s die ze vaag van gezicht kende. Ze keken bedrukt. ‘Wie is er dood?’ zei ze opgewekt. Ze had wat gedronken. Ze konden niets zeggen, het speet ze alleen dat het nu, met kerst moest. Haar man – die altijd al op het neurotische af was – stond achter haar met zijn keukenschort nog om en een pollepel in zijn hand. Ze vroegen haar mee te komen, ze zei dat het vast iets onbenulligs was, maar op eerste kerstdag was ze daar eigenlijk niet zo zeker van. Hij keek haar na vanaf de oprit, ze zag hem tieren, de pollepel op de grond smijten.

Het was stil in het busje. Sneeuw lag er niet op de weg die ze dertig jaar had gereden. Er lag al jaren geen sneeuw meer met kerst. Soms in het voorjaar nog, een paar centimeter, tijdens een sneeuwstormpje dat even snel kwam als ging. In de achterstandsbuurt waar het bureau stond, werd geen kerst gevierd. Op het bureau zelf probeerden ze er in de kantine het beste van te maken met een kerstboom zonder ballen en altijd was er één lichtzinnige collega van de meldkamer in een trui met een rendier erop. De anders zo luidruchtige kantine verstomde toen ze haar zagen binnenkomen. Al was ze met pensioen, ze keken ongemakkelijk, alsof ze ontslagen ging worden. Ze werd naar een kantoortje gebracht en ze gaven haar een koffie en lieten haar alleen. Ze lachte nog, het leek een oprisping, ineens zat ze hier in een jurk. Er klonk wat gemompel op de gang, een schim voor het kleine raampje, en toen pakte iemand de klink en liet hem daarna weer los. Ze stond op en vroeg: ‘Hé?’ Slechts wat gelach in de verte en toen werd het stil. Voor het eerst hoorde ze de stilte, de onheilspellende stilte die wachten op een politiebureau je brengt als burger.

Na toch zeker een half uur stapte de sigarenrokende rechercheur – een man met een oude Volvo en een zachte stem – het verhoorkamertje in. Waarom hebben ze deze oude knol van stal gehaald? dacht ze. Hij bracht een zweem van rook, rode wijn en gebraden vlees mee. Ook hij bood zijn verontschuldigingen aan voor de ruwe onderbreking van deze kerstavond, maar sommigen dingen kunnen niet wachten, zei hij.
‘Ben je nog niet met pensioen?’
‘Nog een paar maandjes,’ zei hij vriendelijk. Toen opende hij zijn laptop. Hij keek haar niet aan toen hij zijn naam noemde. Zijn achternaam werd voor het eerst afgekort tot één harde, kale, enkele, letter.
‘Ach, hoe is het met hem?’ zei ze. ‘Niks ernstigs toch?’ Als wijkagent had ze alle kinderen gekend in deze buurt. Het was zo’n aardige jongen. En zijn moeder ook. Ze had er ooit haar kaartje met telefoonnummer afgegeven, net als bij talloze andere gezinnen, samen met de belofte te helpen als dat kon. Als er een Belastingbrief kwam, zaken onduidelijk waren, een deur open moest. Zo had ze aanbevelingsbrieven voor middelbare scholen geschreven, vaak zonder resultaat – uiteindelijk belandden ze toch op de school om de hoek. Ze had de woede gezien die dat veroorzaakte, meegemaakt wat er gebeurt als ambitie en leergierigheid een halt worden toegeroepen.

De opname startte en de sfeer in de woonkamer of auto was lacherig. Drie, vier stemmen. Misschien hadden ze ook gedronken.

Met zijn oude droevige ogen keek de rechercheur haar aan. Hij zei plechtig: ‘We tappen deze mannen nu een half jaar en je naam duikt net iets te vaak op.’
‘Het zijn jongetjes met vlassnorren,’ zei ze. ‘Kinderen, geen mannen.’
‘Hij beweert dat je iets voor hem aan het regelen bent, maar we weten alleen niet wat.’
Ze snapte waarom ze deze oude knol van stal hadden gehaald. Hij leek je beste vriend, deed je aan je grootvader denken, iemand tegen wie het makkelijk biechten is, tegenover wie een vrouw makkelijk breekt. De wereld draaide door, maar zulke zaken gingen aan de politie voorbij, hoe ze hun best ook deden met posters als: Problemen? Praat er gewoon over. Op de poster een agent die zijn verhaal deed bij een collega op een bankje in een park.
‘Ik ben toch verdomme geen agent meer,’ zei ze. ‘Hoe kan ik weten waar hij het over heeft? Moet ik jullie werk doen?’
Hij zette een leesbril op, keek met samengeknepen ogen naar de laptop, wist ternauwernood de juiste knop in te drukken en liet haar een opname horen. Ze herkende de stem van de jongen meteen.
‘Ja, ja, ik hoor het,’ zuchtte ze. ‘Maar die gasten kunnen toch van alles roepen. Dat weet jij toch ook. Ik heb echt geen idee waar hij het over heeft.’
Alsof hij dit antwoord verwachtte, zei hij: ‘Oké. Helder. Je wilt niks zeggen.’
‘Ik kán niks zeggen omdat ik niks weet.’
‘Het is al goed. Deze opname is van drie maanden geleden. Hier noemde hij je naam voor het eerst. De opnames worden steeds onvriendelijker, en die ene man, of jongen, ook. Je naam valt vaak. Vanavond werd er dit gezegd… Luister maar.’

De opname startte en de sfeer in de woonkamer of auto was lacherig. Drie, vier stemmen. Misschien hadden ze ook gedronken.
Het was niet de jongen, maar een ander die in detail meedeelde dat ze haar allemaal zouden gaan neuken, en hoe. Opwinding en gevaar leven in elkaars verlengde, ze kende dat gevoel. Ze verachtte zichzelf, maar misschien was het precies dit wat ze het meest miste sinds ze thuis zat, dat mensen kwaad werden, in haar werk maar ook daarnaast, spanning. In de jaren dat ze hier werkte, had ze het weleens zo gehaast als een dier gedaan met een collega. Het kon soms maanden duren voor zo’n affaire begon. Dat begon soms ook met toespelingen, woordjes als deze, en als het moment daar was in een opslaghok, op een achterbank, was er de angst om betrapt te worden die alles intensiveerde. Dat was wat ze miste, je voelt niet dat je leeft als je thuis op een bankstel zit.

de spannendste boeken van het najaar

Wil je in de ijzingwekkende sferen blijven? Lees dan hier onze recensies van de beste thrillers en detectives van het najaar. ‘Hele woonwijken gaan in vlammen op.’

De oude rechercheur keek haar strak aan en toen drong eigenlijk pas goed door wat er werd gezegd en wat ze dacht. De opname werd grimmiger, het neuken werd verkrachten en het verkrachten al snel vermoorden en toen weer neuken. Je kon je schamen voor je gedachten, het leek alsof de rechercheur het doorzag, ze werd nerveus, keek weg, dronk haar koffie op, streek het kartonnen bekertje plat. De jongen die ze als kind had gekend, was het ergst van alle stemmen. Wie arm is, wordt snel volwassen in deze buurt. Ze had het zo vaak zien gebeuren. Ze groeien hier niet op maar vergroeien waar je bij staat.

De opname werd gestopt en de rechercheur zei: ‘Dit wilde ik je laten horen. Hoe schat je het risico zelf in?’ Ze wilde hier vooral weg, probeerde het luchtig en professioneel te houden en zei: ‘Het zijn maar woorden.’ Ze wist het redelijk kalm uit te brengen. Hij boog zich naar haar toe en zei zo stichtelijk als een dominee: ‘Geweld begint altijd met woorden.’ Hij had zeker gedronken vanavond.
Ze lachte, van ongemak misschien, en zei: ‘In den beginne was er het woord, vader…’
Daar kon hij niet om lachen. Even was het stil en toen zei hij: ‘Ik hoop dat je gelijk hebt. En de eerlijkheid gebied me ook om meteen te zeggen dat we op dit moment eigenlijk niks voor je kunnen doen. In een uiterst noodgeval zouden we een auto voor je deur kunnen zetten… Al is dat niet makkelijk, nu je gewoon weer burger bent. Sorry, zo koud bedoel ik het niet, maar je weet wat ik bedoel. Misschien heb je gewoon gelijk, en zijn het woorden. We houden het in de gaten, maar het is afwachten, hopen dat het overwaait.’

Ze was niet echt bang. Of dat wilde ze niet zijn, maar alles werd steeds leger. Afwachten en hopen dat het overwaait? Was dit de padvinderij?
‘Ik laat vanavond en morgenvroeg een auto door je buurt rijden. Goed?’
‘Sorry?’
‘Ik laat een auto door je buurt rijden, oké?’
Ze konden niks met geruchten, wilde verhalen, taps, het is het acute gevaar dat door bezuinigingen de losse eindjes verdringt. Al haar collega’s, ex-collega’s, al die luidruchtige types die op de jaarlijkse politiebarbecue en haar afscheidsborrel stonden te blaten, collega’s die vrienden waren geworden maar die ze na haar vertrek nooit meer zag, allemaal waren ze geboeid door het systeem waarin ze vastzaten zonder het te zien. Allemaal kenden ze de onopgeloste liquidaties, verkrachtingen die begonnen of eindigden in deze buurt. Mappen vol foto’s van vrouwen, uiteraard waren het meestal vrouwen, ze kon de dossiers zo pakken uit de kast van dit politiekantoor. Misschien omdat het kerst was, dacht ze aan het dorpje in Zeeland waar ze was opgeroeid. Daar werd nooit iemand vermoord of verkracht, daar bedreef men gewoon liefdeloos en uit noodzaak de liefde. Zoals haar ouders deden, die er toch nog een redelijk huwelijk aan overhielden.

Ze moest toch nog even ingedommeld zijn, want om een uur of drie werd ze wakker door geschreeuw en geklop op de voordeur.

Ze keek de rechercheur aan en al haar zin om te biechten was allang vervlogen.
‘Kunnen we gaan?’
‘Als je met een gerust hart gaat slapen vanavond, dan vind ik het goed,’ zei hij. Wat had hij willen doen? Op haar bedrand zitten, een verhaaltje voorlezen, haar hand vasthouden, samen een sigaar roken? ‘Ik zal je naar huis brengen.’
Ook hij zat aan het diner vanavond. Het verbaasde hem dat ze hem hadden gevraagd om het haar te vertellen. ‘De rest van de collega’s was waarschijnlijk al echt dronken,’ lachte hij met zijn gulle, verrookte stem. Hol lachte ze terug. Toen ze naar de uitgang liepen, was de kantine leeg. De man in de meldkamer wenste ze nog een fijne kerst. ‘Zeker wel schrikken, hè?’ zei hij nog.

De Volvo van de rechercheur stond in de donkere parkeergarage tegenover het bureau. Tijdens dit werk is niemand bang, of ze doen alsof, het uniform is hun dunne pantser, maar in de parkeergarage tegenover het bureau parkeerde niemand zijn auto. Ooit pleegde er een dakloze zelfmoord, dagelijks sliepen er mensen in auto’s, werkte men elkaar voor tientjes af, werd er gedeald. Er was weinig licht, maar altijd plek om te parkeren. Ze was hier al een jaar weg, maar er was niks veranderd. De schemer trok nog steeds dezelfde types aan. De garage deerde haar nooit, ze parkeerde er elke dag, maar nu waren haar passen onzekerder, keek ze naar elke schaduw. ‘Alles oké?’ vroeg de rechercheur.

Hij zette haar af op de oprit van haar huis en stak vervolgens een sigaar op. Ze belde aan bij haar eigen huis. Haar man was bezorgd, zoals hij altijd te bezorgd was geweest. Ze kon het niet uitstaan, ze spraken een uur en ze was vooral bezig om hem te kalmeren, en ze vertelde hem maar het halve verhaal. Het was weer precies zoals vroeger. Ze probeerde zichzelf te vergeten. Zich slechts als een verlengstuk van de overheid te zien. Maar die abstractie bracht voor het eerst geen berusting meer. Om hem te laten zien dat er echt niks aan de hand was, at ze met tegenzin nog wat van zijn veel te vette chocoladedessert voor ze samen naar bed gingen. Haar man sliep ondanks zijn neurotische karakter snel in, maar zij niet. Ze keek naar de schaduwen op het plafond. In den beginne was er misschien het woord geweest, dacht ze, maar daar vergaten ze aan toe te voegen dat daarna de stilte volgde.

Ze moest toch nog even ingedommeld zijn, want om een uur of drie werd ze wakker door geschreeuw en geklop op de voordeur. Haar man sliep diep en ze liet hem slapen. Ze stond op en liep naar beneden. Lichte opwinding maakte zich van haar meester. Op de een of andere manier kreeg ze de controle over haar leven terug.