Harry Mulisch kijkt je vanaf het omslag aan. Alle onderdelen die zijn kenmerkende portret bepalen zijn aanwezig, van de zilveren haardos tot aan de diepliggende, twinkelende ogen. De enige uitzondering is zijn neus. Die is vervangen door een pistool, uit de loop kringelt rook omhoog. Erboven staat: Vrij Nederland boekenbijlage, 12 oktober 1985, eronder: Harry Mulisch’ nieuwe roman. ‘Die omslag is getekend door Siegfried Woldhek,’ vertelt literair redacteur Carel Peeters, oud-hoofdman van de bijlage. ‘Geweldig hé?’

Mulisch is een willekeurige stop op onze scrolltocht door de DBNL, de website van de Koninklijke Bibliotheek (KB). De KB sloot in 2017 een overeenkomst met WPG Uitgevers om alle naoorlogse edities van Vrij Nederland (VN) te digitaliseren en voor iedereen beschikbaar te maken. Recent verschenen alle VN-boekenbijlagen uit 1981 tot en met 1988 op de DBNL, waar ze als een interactieve full text of als een reeks hoogwaardige scans te zien zijn. Die tweede optie doet de bijlage de meeste eer aan, vindt Peeters. Voor de omslagen zette hij het liefst een kunstenaar aan het werk, haarscherp ingescande tekeningen van illustratoren als Jeroen Henneman, Kamagurka, Peter Vos en Willem van Malsen komen voorbij op de website. Op 1 november worden de jaargangen 1989 en 1990 toegevoegd.

Durf

Carel Peeters werkt sinds 1973 bij VN. Toen hij aantrad als literair redacteur gaf het weekblad van (toenmalig) hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse twee boekenbijlagen per jaar uit. Eentje in de lente, eentje in de herfst. Totdat er binnen de uitgeverij het idee ontstond een kleurenbijlage te beginnen, die wisten immers veel advertenties te trekken. En dus werd er geëxperimenteerd met de boekenbijlage. Eerst vier keer per jaar, daarna zes keer, daarna twaalf keer per jaar. Naar het voorbeeld van de (min of meer) wekelijkse New York Times Book Review werd de bijlage in 1984 wekelijks.

‘Detectives en thrillers, fotoboeken en boeken over eten en kunst en reizen – er bleef weinig onbesproken.’

‘Het kwam neer op durf,’ zegt Peeters. ‘In Nederland was het een primeur, in ieder geval op de manier waarop Ferdinandusse en ik het wilden doen. Het werd namelijk een complete boekenbijlage. Er werd niet alleen nieuwe fictie en nieuwe non-fictie besproken, ook stonden er essays, columns, interviews, reportages en onderzoeken in. We bespraken het literaire nieuws in Nederland en daarbuiten, er was aandacht voor literaire tijdschriften en brieven en andere egodocumenten van schrijvers. Er stond een bestsellerlijst in en een lijst met aanbevelingen van de redactie. Ook waren er rubrieken over kinderboeken, over boeken voor scholieren en over Amerikaanse pockets, die toen booming waren. Detectives en thrillers, fotoboeken en boeken over eten en kunst en reizen – er bleef weinig onbesproken.’

Om het draaien van de bijlage dragelijk te maken nam VN al in de jaren zeventig een tweede boekenredacteur aan. Eerst was dat Doeschka Meijsing, later volgden Diny Schouten en Annemiek Neefjes. Inhoudelijk gezien bewaarden de boekenredacteuren wat afstand, aan het bijblad lag dan ook geen opgave, voorkeur of algemeen idee ten grondslag. De literatuur dicteerde de inhoud en het stond een auteur vrij om te schrijven wat hij of zij wilde schrijven. Wel moest het een beetje niveau hebben, legt Peeters uit. ‘Dat was het enige criterium.’ Uit zijn tas haalt hij een uit het hoofd opgeschreven lijst van namen die bij de bijlage zijn begonnen. Frans Kellendonk, Louise Fresco, Maarten van Rossem, Ton Anbeek, Hans Achterhuis, Maarten Asscher, Douwe Draaisma – aan latere zwaargewichten was in de bijlage geen gebrek. ‘Het was een paradepaardje van VN.’

Welbeschouwd was het een uit de kluiten gewassen paradepaard. Met een oplage van 80.000 exemplaren en een wekelijkse frequentie was de bijlage hét literaire blad van Nederland. Was er een literair nieuwtje, dan stond het vaak als eerste en vaak alleen daarin.

Stof voor scripties

Het nieuwe archief biedt naast een trip down memory lane ook mogelijkheden voor nieuw onderzoek. Peeters heeft er zelfs al een in gedachten: een studie naar de opkomst van non-fictie in Nederland. ‘In tegenstelling tot Engeland was non-fictie hier lange tijd nog geen vertrouwd begrip. Pas in de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig gingen uitgevers als De Arbeiderspers en Meulenhoff boeken uitgeven die zowel wetenschappelijk verantwoord als goed leesbaar waren. Mooie, toegankelijke boeken over de Verenigde Staten en Indonesië voor de geïnteresseerde lezer, in plaats van complex opgeschreven materie voor een academisch publiek. Die verandering was een cruciaal moment in de boekengeschiedenis. Kijk maar naar de Libris Geschiedenis Prijs. Uit tientallen leesbare boeken worden er nu zes goede boeken gekozen, en daar wint er dan ééntje van. Non-fictie is enorm geworden. En die ontwikkeling is te volgen op de bladzijden van de boekenbijlage.’

Om mogelijk wanhopige studenten uit de brand te helpen met hun scriptie stelt Peeters nog een tweede onderzoek voor. ‘De jaren tachtig waren de jaren van het literaire tijdschrift De Revisor. De schrijvers die eraan verbonden waren – denk aan namen als Frans Kellendonk, Doeschka Meijsing, Oek de Jong – bepaalden indertijd het gezicht van de literatuur. Die ontwikkeling, en daarmee de ontwikkeling van de Nederlandse letteren an sich, is ook een studie waard. Daarvoor moet je de bijlagen raadplegen. De schrijvers werden er uitvoerig in besproken én uitvoerig in geïnterviewd over hun bedoelingen en wereldbeeld.’

Republiek der Letteren

In 1990 was het gedaan met de boekenbijlage. Vrij Nederland werd een tijdschrift en in dat tijdschrift kwam alles samen, van een ‘bijblad’ was dus feitelijk geen sprake meer. Peeters maakte een doorstart met het literaire katern Republiek der Letteren, naar het vermaarde tijdschrift Nouvelles de la République des Lettres van de Franse wijsgeer en schrijver Pierre Bayle, dat in de late zeventiende eeuw in Rotterdam werd uitgegeven.

Op de vraag of de literaire kritiek van nu de kwaliteit en de verschijningshoeveelheid van de bijlage mist geeft Peeters voorzichtig antwoord, hij wil niet oordelen over het werk van andere redacties. Wel geeft hij aan dat er tegenwoordig minder geregeld, minder omvangrijk en minder geconcentreerd over literatuur wordt geschreven.

De kritiek is verplaatst naar De Nederlandse Boekengids, die zes keer per jaar en in een oplage van 2.000 tot 3.000 exemplaren verschijnt (online heeft het blad meer lezers). Boekenkaternen van kranten behandelen de kunstwereld vaak in algemene zin en staan dus vol verhalen en interviews die niets of weinig met literatuur te maken hebben. ‘Het verkruimelt de aandacht.’

Ook volgen kranten als NRC een vast stramien als het op de opmaak aankomt, waardoor het boekenkatern er elke week ongeveer hetzelfde uitziet. ‘Er zit geen spel in, geen avontuur,’ vertelt Peeters met enige weemoed. ‘Voor de bijlagen keerden we elke week terug naar de tekentafel. En dat zie je erin terug.’

Op termijn verschijnen alle naoorlogse edities van Vrij Nederland in Delpher, het digitale archief van de Koninklijke Bibliotheek.


De cover van de boekenbijlage in kwestie.