Het is de grote greep die de hoofdpersoon van Julian Barnes’ roman Elizabeth Finch hanteert. Tijdens het geven van een college geschiedenis vraagt ze haar studenten zich voor te stellen hoe de wereld er uit had gezien als Sint-Augustinus niet had gewonnen. ‘Sint-Augustinus’, die leefde van 354 tot 430 na Christus, staat hier voor het Christendom dat na de val van het Romeinse Rijk geleidelijk de geesten van Europa ging beheersen.

In de roman van Julian Barnes denkt Elizabeth Finch dat het over het algemeen goed is om in gedachten te houden wat er had kunnen gebeuren, maar niet is gebeurd. Stel, zegt ze, dat Keizer Julianus de Afvallige (331-361 n. Chr.), de laatste heidense Keizer, langer had geleefd en dat niet Augustinus’, maar zijn ideeën meer invloed hadden gekregen. Dan waren we niet opgescheept met de erfzonde, hadden we geen hellevuur gehad, geen kruistochten, geen beeldenstormen, geen godsdienstoorlogen, geen martelaren, geen heksenverbrandingen. De vroege dood van Julianus de Afvallige (hij werd 31 jaar) was volgens Elizabeth Finch ‘het moment waarop de geschiedenis een rampzalig verkeerde loop nam’: richting Christendom en monotheïsme, naar een religie met oogkleppen. Ten koste van het polytheïsme en pluralisme.

historische wrok

Je zou denken dat deze Elizabeth Finch een soort historische wrok koestert tegen de loop van de geschiedenis: dat ze nog steeds betreurt dat het zo gelopen is met dat verderfelijke Christendom, onder het juk waarvan we zo’n zestienhonderd jaar gebukt zijn gegaan. Maar Finch is volgens Neil, de verteller in de roman, niet iemand voor wat voor wrok dan ook. Het is eenvoudig haar idee over de gang van de geschiedenis. Ze heeft zich blijkens de nodige aantekenboekjes grondig verdiept in Julianus de Afvallige en is gecharmeerd geraakt door zijn verlichte geest. Julianus had dan ook een reeks aardige eigenschappen: hij was sober, bescheiden, kuis, geleerd, bekwaam, onkreukbaar en rechtvaardig. Hij was voor Finch ‘een niet versagende held’.

Julian Barnes pakt het listig aan door Neil te gebruiken als verteller, als verliefde en als erfgenaam van Elizabeths persoonlijke papieren.

De roman Elizabeth Finch gaat over Elizabeth Finch, een solitair levende vrouw, een hoogleraar geschiedenis die met emeritaat is maar nog wel college geeft aan volwassen studenten over Cultuur en beschaving. Verteller Neil was vele jaren jaar bevriend met haar, wat in de praktijk betekende dat hij drie of vier keer per jaar met haar ging lunchen. Daar bleef het in alle hartelijkheid bij. Hij was op het verliefde af geïntrigeerd door haar. Vooral door haar ‘compromisloze’ manier van denken, haar kennis van het stoïcisme en speciaal Epictetus, de stoïcijn die vond dat je je niet druk moest maken om zaken waar je geen invloed op kunt hebben.

Julian Barnes pakt het listig aan door Neil te gebruiken als verteller, als verliefde en als erfgenaam van Elizabeths persoonlijke papieren. Er ontstaat uit wat hij over haar te weten komt een soeverein en origineel karakter. Ze is sterk, onvoorspelbaar, een lieve tante voor haar nichtjes, en zonder pretenties. Ze is een ongewone, hartelijke stoïcijnse. Dat begint op den duur wel een contrast te vormen met Neil zelf. Die is twee keer getrouwd, heeft wel gestudeerd, maar vooral ‘veel baantjes’ gehad. Hij presenteert zichzelf als ‘geen doortastend iemand’, cruciale beslissingen gingen altijd met ‘nerveuze opwinding of lafheid’ gepaard, iets dat bij Elizabeth ondenkbaar zou zijn. ‘Ik heb gezwalkt en gezigzagd tussen het idee alles in de hand te hebben en het besef dat het allemaal uitzichtloos en ongrijpbaar was, zowel het inzicht als het leven. Nou ja, net als de meeste mensen, waarschijnlijk.’

Je moet maar durven opzettelijk een kleurloos, ‘meeste mensen’-personage te bedenken, een elckerlyc. De kleur in de roman komt van wat er tevoorschijn komt uit de aantekeningen die hij van Finch leest, ook al gaan die tot zijn teleurstelling niet over geheime liefdes. Om haar beter te leren kennen besluit hij een biografisch essay over haar te schrijven, waarvoor hij zich ook moet verdiepen in het leven en de historische betekenis van Julianus de Afvallige. Uit dat essay bestaat het tweede van de drie delen van de roman.

Dat is geen straf want deze Julianus heeft het nodige nagelaten aan brieven, oraties, lofredes, satires en epigrammen. Ook heeft hij in de loop der eeuwen de nodige sympathie gewekt bij gerenommeerde vorsten en schrijvers, te beginnen met Lorenzo de’ Medici die in 1498 een stuk over hem schreef waarin hij een renaissanceheld van hem maakt.

In 1556 schreef Hans Sachs een balladestuk over hem getiteld Julianus de Keizer in bad. Waarna het rond 1580 de beurt was aan Michel de Montaigne. Hij schreef het essay ‘Over vrijheid van geweten’ over Julianus en noemt hem ‘een waarlijk groot en eminent iemand’, voorbeeldig op alle gebieden van de deugd: soberheid, rechtvaardigheid en wijsheid.

De protestantse dichter John Milton noemde hem in 1644 ‘de meest fijnbesnaarde vijand van ons geloof’ en hield een bevlogen pleidooi voor het vrije woord. De censuur waar Julianus in de zeventiende eeuw aan onderhevig was vergelijkt Milton met de edelman die de kraaien denkt te weren door de poort van zijn park te sluiten. Bekend was dat ‘christelijke zeloten’ in die tijd probeerden alle exemplaren van de Historiën van Tacitus te vernietigen. Julianus werd een sleutelfiguur in het anti-pantheon van het Christendom, gekoesterd door Montesquieu en Voltaire (die zijn vriend Frederik de Grote ‘een nieuwe Julianus’ noemde).

Van een meeste-mensen-mens als Neil kan je als lezer niet warm of koud worden. Maar van Elizabeth Finch wel, zij wórdt iemand in Barnes’ handen. Het is alsof hij met Elizabeth Finch een pleidooi houdt voor een vrouw die te snel wordt gezien als een oude vrijster, maar dat helemaal niet is.

Intrigerende personages als Elizabeth Finch komen niet uit te lucht vallen.

Tegen Neil zei Finch: ‘Solitair zijn is een kracht, eenzaam zijn een zwakte’. Dat Barnes haar naam als titel van de roman gebruikt wil zeggen dat ze duidelijk iemand is die zich onderscheidt van die ‘meeste mensen’. Elizabeth Finch wordt geleidelijk een morele standaard. ‘Barmhartigheid’, zei ze, is niet alleen iets van christenen. Ook Engeland had door het monotheïsme een verkeerde afslag genomen, zodat het nu een land is met een afkeer van mensen ‘die Niet Zo Zijn als Wij’. ‘Tolerantie, vrijzinnigheid en onbekommerde ontvankelijkheid tegenover anderen’, staat in de aantekeningen voor haar colleges, werden veelvuldig overschaduwd door onterechte eigendunk.

Intrigerende personages als Elizabeth Finch komen niet uit te lucht vallen. Ze is gebaseerd op Barnes’ vriendin Anita Brookner, de kunsthistoricus verbonden aan het vermaarde Courtauld Institute of Art, kunstcriticus van The Observer en, niet te vergeten, schrijfster van 24 romans, waarvan Hotel du Lac in 1984 de Booker Prize won.

Bij haar dood in maart 2016 schreef Barnes in The Guardian een uitvoerig in memoriam waarin hij haar ‘witty, glitteringly intelligent, reserved and unknowable’ noemde. Tijdens de gesprekken met haar gedurende dertig jaar vriendschap controleerde hij een microseconde vóór er iets uit zijn mond kwam zijn woordkeus en grammatica. Zij bleef ondertussen ‘calm, amused, in control’ en leefde op wanneer ze het kon hebben over schilders op wie ze gesteld was (Ingres, Greuze, Watteau, Delacroix). Ze was volgens Barnes ‘one of the most luminously perceptive writers on art’. Een van de laatste keren dat Barnes haar sprak was ze Stefan Zweig aan het herlezen. Ze was enthousiast over een roman met de Brookneriaanse titel Beware of Pity.

Elizabeth Finch door Julian Barnes is vertaald door Ronald Vlek en uitgegeven door Atlas Contact