‘Er zit wel enige vooruitgang in, maar het gaat echt veel te langzaam,’ zegt José van Dijck. ‘Denk niet dat ik daar niet kwaad over ben.’ Eerder op de avond hadden we het over een reportage in dit blad uit 1989 waarin vrouwelijke professoren werden geportretteerd. Toen waren er op elke honderd hoogleraren aan de Universiteit van Amsterdam zes vrouwen. Wie waren de wetenschapsters die ondanks alle obstakels de top hadden bereikt, was destijds de vraag. Wat vonden ze van een eventueel voorrangsbeleid? En bestond er zoiets als vrouwelijke wetenschap? Liever wilden de professoren niets weten van een verband tussen hun baan en hun sekse. Toch was dat er wel degelijk, en het is er een kwarteeuw later nog steeds, beaamt Van Dijck. Sinds drie maanden is zij president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). ‘En ja, inderdaad, ik ben de allereerste vrouwelijke president. Ik was wel verbaasd dat daar überhaupt een punt van werd gemaakt. Je kunt pas tevreden zijn als zoiets triviaals geen nieuws meer is, zoals Louise Richardson zei toen ze onlangs werd voorgedragen als de eerste vrouwelijke president in het achthonderdjarig bestaan van Oxford University.’

Van Kyteman tot Mutsaers

We zijn onderweg naar een bijeenkomst over Vrouwen in de wetenschap in De Balie in Amsterdam, waar Van Dijck overigens niet veel nieuws verwacht te horen. Het is en blijft nu eenmaal treurig gesteld met de wetenschappelijke piramide als het gaat om de carrières van vrouwelijke wetenschappers. Meisjes mogen in Nederland dan beter zijn opgeleid dan jongens, de meerderheid van de studenten is dan wel vrouw, best veel vrouwen promoveren ook nog, maar daarna gaan de grafiekjes steevast steil naar beneden. Op de ranglijsten over de rol van vrouwen op wetenschappelijke topposities bungelt Nederland ook nu weer ergens onderaan. We staan in Europa bijna laatste, ver achter landen als Roemenië, Portugal en Noorwegen, zegt Van Dijck. ‘Als het zo doorgaat, en dan moet het niet tegenzitten ook, zijn er pas rond 2060 evenveel mannelijke als vrouwelijke professoren. Dat is natuurlijk niet acceptabel.’

Als hoogleraar vergelijkende mediastudies is José van Dijck (54) na natuurkundige Robbert Dijkgraaf en geneticus Hans Clevers behalve een vrouw ook weer eens een alfawetenschapper aan het hoofd van de KNAW. De Akademie brengt excellente wetenschappers bij elkaar, zij bestuurt zestien wetenschappelijke onderzoeksinstituten – van het NIOD tot het Nederlands Herseninstituut – en adviseert de regering op wetenschappelijk gebied. Volgend jaar krijgt Van Dijck een vicepresident uit de bètahoek naast zich, die haar in 2018 opvolgt. Daarna zullen de presidenten – gekozen door de eigen leden – afwisselend bèta en alfa of gamma zijn. De komende drie jaar wil Van Dijck niet alleen bereiken dat vrouwen aan de Nederlandse universiteiten dezelfde kansen krijgen als mannen, ze wil ook meer samenwerking tussen wetenschappen en kunsten in de vorig jaar opgerichte Akademie van Kunsten. Daarvan zijn nu vijfendertig kunstenaars lid, van Kyteman tot Charlotte Mutsaers. Volgend jaar komen er nog vijftien leden bij, de nominatieronde voor dit jaar is net gesloten. ‘Kunstenaars hadden geen forum, nu is er eindelijk een podium voor de fantastische verbindingen tussen kunstenaars onderling en tussen kunstenaars en wetenschappers.’

Wetenschapsgebieden ondersteunen die in de strijd om aandacht en geld het onderspit dreigen te delven, is een andere opdracht die Van Dijck zichzelf heeft opgelegd. ‘Iedereen heeft het in dat verband over de bedreigde letterenstudies zoals Portugees of Fins. Maar niet alleen “kleine” talen vallen vaak buiten de boot als het gaat om de verdeling van het geld, ook bètastudies als theoretische wiskunde of plantkunde hebben het moeilijk. En omdat het bij de beoordeling van excellentie steeds meer draait om internationale publicaties en samenwerking staan ook Nederlands recht en Nederlandse taal- en cultuur – langzamerhand ook een van de kleinere studies – niet al te stevig in hun schoenen.’ Steun voor de wetenschapsgebieden die niet vallen onder het zogenaamde topsectorenbeleid is hoognodig, vindt Van Dijck. ‘Ik wil meer aandacht en geld genereren voor die witte vlekken op de wetenschappelijke landkaart.’

‘Mijn zussen en ik zijn door mijn moeder opgevoed met het idee dat we moesten studeren, dat we op eigen benen moesten staan.’

Groot gezin

José van Dijck begon haar wetenschappelijke carrière als student Nederlands aan de Universiteit van Utrecht. Haar thesis bij Algemene Literatuurwetenschappen ging over het lot van vrouwen in de naturalistische literatuur: ze vergeleek Effi Briest, Eline Vere, Emma Bovary en Rhoda Nunn, vrouwelijke hoofdpersonen met wie het niet heel goed afliep – quizvraag: wie van de vier maakte géén einde aan haar leven? – in de romans van de heren Theodor Fontane, Louis Couperus, Gustave Flaubert en George Gissing. ‘Ik zocht het internationale perspectief, dat heb ik altijd belangrijk gevonden. Maar mijn fascinatie voor de naturalistische roman van de negentiende eeuw hing ook samen met de rol van wetenschap daarin. Die hield zich bezig met vragen als: in hoeverre ben je gedetermineerd door je afkomst, milieu en je geslacht? En is het ook mogelijk om je daaraan te ontworstelen?’

Zelf werd Van Dijck geboren in een groot Brabants gezin en groeide ze op met vier zussen en drie broers. ‘Ik ben nog steeds blij dat ik in zo’n groot gezin ben opgegroeid, daardoor heb ik teamwork kunnen oefenen en leerde ik rekeninghouden met anderen. Het was een leerschool in geven en nemen. Nu gezinnen gemiddeld uit niet meer dan 1,7 kinderen bestaan, zijn er denk ik andere methodes nodig om mensen tot socialer gedrag aan te zetten.’ Het was een typisch middenklassengezin, ‘heel doorsnee’, haar vader werkte bij de veterinaire inspectie, haar moeder was huisvrouw. ‘Dat vond ze erg jammer, maar ze was nu eenmaal volwassen geworden in de tijd dat je moest stoppen met werken als je een gezin stichtte.’ Het was daarom vooral haar moeder die haar dochters stimuleerde om te gaan studeren. ‘Ik ben door haar opgevoed met het idee dat je altijd op eigen benen moet kunnen staan,’ zegt Van Dijck. ‘Dat je zelfstandig moet zijn en moet doen wat je heel graag wilt. En dat het daarbij volstrekt niet uitmaakt dat je toevallig een meisje bent. Dat had effect, want net als mijn broers hebben al mijn zussen gestudeerd en werken ze fulltime.’

Aan de universiteit ontdekte ze dat de gelijkwaardigheid die ze van huis uit had meegekregen in de wetenschap niet vanzelfsprekend was. ‘Zelfs aan de “zachte” alfakant waren vrouwelijke docenten en vooral vrouwelijke hoogleraren op de vingers van één hand te tellen.’ Het was sowieso de tijd van no future, er waren weinig banen, de situatie voor afgestudeerden was als het om kansen op werk ging een beetje vergelijkbaar met nu. ‘Als meisjes hun studie hadden afgerond, kozen ze maar zelden voor een carrière in de universitaire wereld. Mijn jaargenoten zijn voor een groot deel terechtgekomen in de media of ze namen een parttimebaan in het onderwijs omdat ze trouwden en kinderen kregen. Dat je de klassieke rolverdeling kennelijk zelfs op de universiteit moeilijk kon ontlopen, was een eyeopener voor mij.’

Maagdenhuisbezetting: ‘Wij waren allang bezig met de bedreigde kleine studies.’
West coast-correspondent

Anderhalf jaar na haar afstuderen besloot Van Dijck te vertrekken naar de University of California, San Diego, een publieke universiteit, om daar met een tuition fellowship de helft van de tijd te werken aan haar proefschrift en de andere helft onderwijs te geven. ‘Dat was in alle opzichten een sprong in het diepe. Ik gaf writing and composition, want alle studenten van alle studierichtingen, ook de bèta’s, moeten daar in het eerste jaar leren schrijven. De opbouw van een tekst, argumentatie waarbij je bewijs moet leveren voor je stellingen, leren om een gestructureerd betoog neer te zetten.’ Het was spannend voor de jonge twintiger zonder veel ervaring om werkgroepen te leiden waarvan soms wel 80 procent immigrant was. ‘Ik had jonge vrouwen in de klas die in Iran in de gevangenis hadden gezeten maar ook rijke zwarte jongens uit LA en arme blanke meisjes uit de Valley. Want vergeet niet dat er ook veel arme Amerikanen zijn.’

‘Ik besef dat ik een moving target bestudeer, het ecosysteem van de sociale media is nu eenmaal continu in beweging.’

Het eerste jaar was ze alleen maar bezig met overleven en met proberen om haar studenten net een stap voor te blijven. ‘Het was hard werken als jonge docent-promovendus. Ondertussen leerde ik ook zelf veel gestructureerder over teksten na te denken.’ Nieuwsgierig informeerde ze later naar de gedachte achter haar aanstelling als retorica-docent, terwijl ze zelf net als de meeste studenten geen native speaker was. ‘Ze bleken dat heel bewust te hebben gedaan, ik was maar een paar jaar ouder dan mijn studenten en voor mij was het net als voor de studenten een struggle om een tweede taal echt goed onder de knie te krijgen. Zo kon ik een voorbeeld voor hen zijn, ze konden aan mij zien dat afkomst geen beletsel hoeft te vormen voor succes en trouwens ook geen excuus voor mislukking.’

Die vier jaar onderwijs en onderzoek waren de best denkbare leerschool, zegt Van Dijck. Ze raadt haar studenten altijd aan een tijdje te studeren in het buitenland, liefst in combinatie met lesgeven. ‘Zo leer je dat wetenschap daar over gaat: onderwijs en onderzoek versterken elkaar. Dat sluit aan bij een van de conclusies uit een recent KNAW-advies, dat een tweedeling tussen die hoofdtaken van de universiteit per se moet worden voorkomen.’

In San Diego bestond al zoiets als mediastudies, een terrein dat in Nederland nog volstrekt onontgonnen was. ‘Mijn promotieonderzoek ging over de manier waarop het publieke debat over IVF in de Verenigde Staten zich in de media had ontwikkeld. Ik gaf colleges media-analyse en begon ook zelf stukken te schrijven, ik werd een soort West Coast-correspondent voor Nederlandse kranten en tijdschriften.’

Facebook- en Twittermijder

De wetenschap bleek toch beter bij haar te passen dan het kortebaanwerk van de journalistiek, merkte ze in de loop van haar vier Amerikaanse jaren. Toen ze vlak voor het verdedigen van haar proefschrift even terug was in Nederland wegens privéomstandigheden, bleek de universiteit van Groningen op zoek naar een wetenschapper die de nieuwe opleiding journalistiek zou kunnen opzetten. ‘Met mijn fascinatie voor de maatschappelijke rol van de journalistiek was ik daar perfect op mijn plaats. Al heb ik me later vaak afgevraagd of ik niet te vroeg had besloten om terug te keren naar Nederland. Ik miste Californië erg, ik woonde prachtig daar in La Jolla, boven San Diego. Groningen was wel echt wat anders.’

Van Dijck, zelf Facebook- en Twittermijder, specialiseerde zich in digitale media; in haar laatste boek, The Culture of Connectivity, beschreef ze de ontstaansgeschiedenis van de sociale media. ‘Ik besef dat ik een moving target bestudeer, het gigantische ecosysteem van de sociale media is voortdurend in beweging. Des te meer reden om de algoritmes te onderzoeken die in toenemende mate bepalen hoe onze samenleving eruit komt te zien.’

Inmiddels trekt de Amerikaanse overheid zich meer en meer terug uit de financiering van wetenschappelijke instellingen. De University of California, een kwarteeuw geleden financieel nog uiterst laagdrempelig, is daardoor weliswaar nog niet zo duur als een Ivy League universiteit, maar dertigduizend dollar voor ‘out of state’-studenten is al niet meer voor iedereen betaalbaar. Van Dijck ziet tot haar spijt parallellen met de Nederlandse situatie, waar met de afschaffing van de basisbeurs studeren ook duurder is geworden. ‘Maar de pijn zit hem hier vooral in het opdrogen van de eerste geldstroom, de directe bekostiging van de universiteiten door de overheid. Die is afgelopen vijftien jaar met ongeveer 30 procent gedaald, terwijl het aantal studenten met 50 procent is toegenomen.’

Geldgebrek

‘Je kunt het nog geen braindrain noemen, maar ik verbaas me niet over de toegenomen stroom toptalent naar het buitenland,’ zegt Van Dijck. Ze merkt dat de werkdruk door geldgebrek en bureaucratie voor docenten langzaam maar zeker te hoog wordt. ‘Ik werk nog twee dagen in de week op de universiteit, dus ik kan erover meepraten.’ Natuurlijk, behalve rechtstreeks van het ministerie van OCW naar de universiteiten gaat er ook nog publiek geld via de tweede geldstroom naar wetenschappers en instituten. Maar ook dat bedrag is de afgelopen jaren fors naar beneden gegaan, om te beginnen door het wegvallen van de FES-gelden: uit de aardgasbaten werd tot 2011 elk jaar tussen de driehonderd en vierhonderd miljoen euro geïnvesteerd in de kenniseconomie.’

In diezelfde tijd ontstond het topsectorenbeleid, waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), jaarlijks 275 miljoen van haar budget van 650 miljoen euro moet besteden. ‘Ik zeg niet dat dat geld niet goed besteed is, maar het gaat, met uitzondering misschien van de creatieve industrie, vooral om bèta-onderwerpen met toepassingen op gebieden als energie en waterbouw. Dat leidt tot een beperkte en eenzijdige kijk op wetenschap. Al met al besteden we nu minder dan 2 procent van het bruto binnenlands product aan wetenschap – ver beneden de Europese standaard en ver onder het ambitieniveau van ons eigen land. Dat vind ik echt heel erg bedenkelijk.’

‘Er is allang een voorrangsbeleid. Maar mannen zullen nooit toegeven dat ze een positie vooral bekleden omdat ze een man zijn.’

Wetenschappers besteden een steeds groter deel van hun tijd aan het binnenhalen van funding. Zelf is Van Dijck medeonderzoeker in het Clariah-project, dat een NWO-subsidie van 12 miljoen kreeg voor het tot stand brengen van een digitale infrastructuur voor de geesteswetenschappen. ‘We bedenken samen met informatici hoe we digitale archieven van beeld, geluid en tekst toegankelijk kunnen maken. Hoe zoeken journalisten en wetenschappers in die bestanden? En hoe kunnen we ze, met die kennis, beter ontsluiten?’

De Clariah-subsidie was in 2014 de enige infrastructuursubsidie in de alfawetenschappen. De kans van slagen in de NWO-competities is sowieso gering, op sommige onderzoeksgebieden minder dan 10 procent. ‘Dat betekent dat 90 procent van de uren die je daarin steekt verloren tijd is,’ zegt Van Dijck. De oplossing is volgens haar niet een andere vorm van financiering, maar simpelweg veel meer overheidsgeld voor onderzoek en onderwijs. ‘Nu ontstaat er scheefgroei: als je bij NWO weinig kans van slagen hebt, kun je geen aio’s en postdocs aannemen. Zo ontstaat het matteüseffect: onderzoekers die meer geld krijgen, halen daarmee weer meer investeringen binnen. Want die hebben de tijd en de mensen om nieuw onderzoek aan vragen.’

Tikje geïrriteerd

Het topsectorenbeleid en het gevecht om financiering is het gevolg van onderinvestering in wetenschap waarmee Van Dijck niet blij is. Onderinvestering is niet hetzelfde als rendementsdenken, een term die de Maagdenhuisbezetters graag hanteerden. ‘Ik wil daar graag een genuanceerd verhaal over houden,’ zegt de voormalige decaan geesteswetenschappen een tikje geïrriteerd. ‘Met wat daar door studenten werd aangekaart was de universitaire gemeenschap allang bezig. Het leek of het uit de lucht kwam vallen, terwijl wij al jaren waarschuwden tegen het teruglopen van gelden bij geesteswetenschappen. De bedreigde kleine talen waren al twintig jaar een issue terwijl het nu opeens leek of dat nieuws was.’

Publicatiedruk, de universiteit als promotiefabriek, het belang van het evenwicht tussen onderwijs en onderzoek, daar hadden Wijnand Mijnhardt en anderen van Science in Transition ook al voor gewaarschuwd, zegt Van Dijck. ‘Dat debat was volop in de publiciteit en terecht. Maar tijdens de Maagdenhuisbezetting raakten de argumenten ondergesneeuwd doordat veel van de discussie over de acties zelf ging. Dat vond ik jammer.’ Dat er meer moet worden geïnvesteerd in ongebonden onderzoek, daarover zijn de KNAW-president en de activistische studenten het wél eens. ‘Ik ga me de komende jaren sterk maken voor meer financiering voor fundamenteel onderzoek dat puur voortkomt uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid en pas op termijn mogelijk ook toegepast nut heeft.’

Geprivilegieerd

Bij Vrouwen in de wetenschap – de zaal zit vol met vooral jonge vrouwen – gaat het later op de avond over kwesties die naadloos in die Vrij Nederland van 1989 hadden gepast. Goed, het is een fractie beter, tegenwoordig zijn zeventien op de honderd professoren vrouw. Maar vrouwelijke docenten worden in evaluaties raar genoeg nog steeds mede op hun uiterlijk beoordeeld, zegt José van Dijck verontwaardigd tegen de zaal. En de vraag blijft net als een kwarteeuw geleden: moet er een voorrangsbeleid komen? Eigenlijk wel, vindt Catholijn M. Jonker, hoogleraar mens-machine-interactie aan de TU in Delft, en de eerste voorzitter van De Jonge Akademie van de KNAW, maar vanavond op het podium als voorzitter van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren. Nadeel: wetenschapsters zullen altijd denken dat ze alleen dankzij zo’n voorrangsregeling op hun toppositie terecht zijn gekomen. ‘Terwijl de mannen die er nu vooral zitten omdat ze man zijn nooit over zichzelf zullen zeggen dat ze geprivilegieerd zijn.’

Nieuw is een vanavond gepresenteerd onderzoek waaruit blijkt dat ook de commissies die beslissen over beurzen voor jonge onderzoekers stelselmatig negatiever zijn over de cv’s van vrouwen dan over die van mannen. En vrouwen bevinden zich in de periode na hun promotie, zo tussen hun dertigste en veertigste toch al in een lastige positie, omdat ze rond die leeftijd vaak ook moeder worden. ‘Wat me de afgelopen jaren opviel en wat me verontrustte, is dat steeds meer vrouwen in die fase van hun loopbaan overspannen raakten,’ zegt José van Dijck. ‘Al heb ik geen kinderen, ik ben kennelijk toch een soort rolmodel voor vrouwen als het om hun carrière gaat. Ze komen gestrest bij me langs om raad, over welke keuzes ze moeten maken. Jonge wetenschapsters denken: als ik nu die Veni- of die Vidibeurs niet binnenhaal, dan mis ik voorgoed de boot. Maar ik heb ook kleine kinderen en mijn onderwijstaak. Hoe red ik me hieruit?’

Wie José van Dijck (54)

Bekend van Van Dijck was decaan van de faculteit geesteswetenschappen in Amsterdam (2008-2011) en is nu hoogleraar media en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

Waarom De komende drie jaar is José van Dijck ook president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Zij wil zich onder meer inzetten voor het naar haar mening kwetsbare ongebonden, zuiver fundamentele onderzoek. Dit als tegenwicht voor de ontwikkeling dat er steeds meer eenzijdig wordt geïnvesteerd in die onderzoeken die naar toepassingsgerichte oplossingen streven.
Daarnaast heeft Van Dijck zich tot taak gesteld om de rol van vrouwen aan de Nederlandse universiteiten te vergroten.

Enz
Als onderzoeker is Van Dijck gespecialiseerd in digitale media. Twee jaar geleden verscheen in New York haar boek The Culture of Connectivity. A Critical History of Social Media. Zij is medeonderzoeker in het Clariah-project, dat een digitale infrastructuur tot stand wil brengen voor de geesteswetenschappen.