Hoera! De wolf is terug en onze rivieren zijn schoner en visrijker dan dertig jaar geleden. Maar er zijn ook zorgwekkende signalen. Want wanneer hoorde jij voor het laatste het ‘gruttooo, gruttooo’ waarmee onze nationale vogel de lente inluidt? Wanneer keek jij tijdens een zomerrit voor het laatst door zo’n koek van gevliesvleugelde road kill op je voorruit? We vergeten het bijna – ‘hoe het hoort te zijn’. Hoe staat de Nederlandse natuur er nou écht voor? Boeren we vooruit of achteruit?

We stelden deze vraag aan een vol dozijn experts van de universiteiten van Groningen, Nijmegen, Wageningen, Utrecht en het Nederlands Instituut voor Ecologie, aangevuld met de praktijkwerkers van Commonland, Natuurmonumenten en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap. Sommige experts twijfelen een halve seconde bij de vraag – er zijn ook lichtpuntjes – maar er volgde toch een eensluidend antwoord: het gaat achteruit.

Lees ookHoe de insecten verdwenen (en we ze weer terugkrijgen)26 juli 2018

In minder dan dertig jaar verdween driekwart van de insecten. De Hollandse weidevogels hebben elk jaar minder nesten. Wilde planten gaan richting monocultuur en door stikstofvervuiling is op de Veluwe een derde van de eiken dood. Onder water gebeurt hetzelfde: een omgeploegde Noordzeebodem, voorgoed verdwenen zeegrasvelden in de Waddenzee. Van alle ‘beschermde’ habitattypen is in Nederland nog maar 4 procent gezond. En als we zo doorgaan, wordt het alleen maar erger.

Hoe ging wetenschapsjournalist Rolf Schuttenhelm voor dit verhaal te werk? En is het tij te keren? Melle Meijer vraagt het hem in de VN-podcast ‘In gesprek met’.

Mondiale biodiversiteitscrisis

Experts zouden natuurlijk geen experts zijn als ze niet óók zouden weten hoe het anders moet. Voor zover het betrekking heeft op hun werkveld staan ze allemaal achter het Deltaplan Biodiversiteitsherstel: een ultieme poging om boeren, natuurbeschermers, overheden, wetenschappers én Nederlanders als jij en ik te laten samenwerken aan het hoognodige herstel van de natuur.

Maar ze zien ook de grote valkuil: prachtige theorie naast een morsdode praktijk. Met elkaar aan tafel zitten is niet het einddoel, het einddoel is een gezond, levend land. ‘En niet wéér een rapport dat in een la belandt,’ zegt Esther Turnhout, hoogleraar natuurbeheer van Wageningen Universiteit en lead author van IPBES (het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiveristy and Ecosystem Services) – zeg maar het ‘IPCC’ van de mondiale biodiversiteitscrisis.

Zodra meer dan driekwart van alle grote levensvormen is uitgestorven, gaat er een belletje en heeft de aarde officieel haar zesde massale uitstervingsgolf bereikt.

Het massaal afsterven van natuurlijk leven is feitelijk het grootste duurzaamheidsprobleem van onze tijd. Massa-extincties bepalen de scheidslijnen in de aardse geologie. In 540 miljoen jaar zijn er vijf massa-extincties geweest. Buitengewoon exclusieve gebeurtenissen, die onuitwisbare littekens hebben achtergelaten.

Klimaatverandering en massa-extincties gaan doorgaans hand in hand, maar de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde is slechts één van de oorzaken van het huidige razendsnelle biodiversiteitsverlies – en niet eens de grootste. Andere oorzaken zijn voortdurende ontbossing en habitatvernietiging, overbevissing, versnippering, jacht, verspreiding van ‘invasieve exoten’, industriële vervuiling en oceaanverzuring door CO2.

En voor wie het inmiddels volmondig durft te zeggen: landbouwgif. (Het blijft voor sommigen ‘een raadsel’, maar planten en dieren gedijen slecht op chemicaliën die speciaal zijn ontworpen om ze zo effectief mogelijk te doden.)

Met ‘rapport’ refereert Turnhout aan het internationale biodiversiteitsrapport van het IPBES van afgelopen mei. ‘Het hoofdstuk waaraan ik heb meegewerkt, geeft een beleidsanalyse. Wat werkt wel en wat werkt niet? Die inzichten moeten worden vertaald naar de Nederlandse situatie en daar moeten we nu mee aan de slag.’

‘Een van de belangrijkste conclusies is dat we ons meer moeten richten op de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies,’ voegt Ingrid Visseren-Hamakers toe, hoogleraar milieubeleid aan de Radboud Universiteit en coordinating lead author van het IPBES-rapport. ‘Als de grote aandrijvers buiten schot blijven, kunnen we biodiversiteitsverlies niet stoppen. We hebben systemische veranderingen nodig.’

Het grote plaatje van IPBES – een miljoen soorten wordt wereldwijd met uitsterven bedreigd! – laat zien dat de ecologische achteruitgang in Nederland een puzzelstuk is in een veel groter geheel: de ‘Holoceen-Antropocene Massa-extinctie’ – of hoe je ’m ook noemt: de mondiaal versnellende achteruitgang van natuurlijk leven als direct gevolg van menselijk handelen.

Zodra meer dan driekwart van alle grote levensvormen is uitgestorven, gaat er een belletje en heeft de aarde officieel haar zesde massale uitstervingsgolf bereikt. 66 miljoen jaar sinds de laatste – de voor dinosauriërs en ammonieten onfortuinlijk koersende komeet Chicxulub. En het is een unicum, want voor het eerst in meer dan een half miljard jaar complex leven op aarde is één enkel plaagdier de veroorzaker.

IJstijd-megafauna

Ook de premoderne mens had er al een handje van soorten versneld van het toneel te jagen. Je kunt het uitsterven van ‘ijstijd-megafauna’ zoals de mammoet, het reuzenhert en de wolharige neushoorn zien als een soort inleidende beschietingen van de huidige uitstervingsgolf. Ook de komst van de Native Americans in de Amerika’s, de Maori’s in Nieuw-Zeeland en de Polynesiërs in Madagaskar drukte direct een stempel op de biodiversiteit, vertelt ecoloog Willem Ferwerda.

Ferwerda was directeur van ‘Rode Lijst’-uitgever IUCN-NL (International Union for Conservation of Nature) en leidt nu Commonland, een organisatie die ernstig beschadigde ecosystemen tracht te herstellen.

Commonland is actief in het gortdroge westen van Australië, in het verwoestijnende Spaanse binnenland én in de West-Nederlandse veenweidegebieden – een landschap dat door het gecombineerde effect van voortdurende inklinking en versnellende zeespiegelstijging al bijna als verloren moet worden beschouwd.

Met de menselijke industrialisatie is het biodiversiteitsverlies in een enorme stroomversnelling gekomen, zegt Ferwerda, vooral na de Tweede Wereldoorlog: ‘De massa-extinctie is al aan de gang.’

De teloorgang trekt zich weinig aan van landsgrenzen. De Nederlandse natuur is afhankelijk van de mondiale ecologie – en is op zijn beurt ook weer van mondiaal belang. Dat mondiale belang van Nederland zit vooral in trekvogels. Het waterrijke Nederland vormt voor miljoenen vogels een onmisbare stap op trekroutes die van de Noordpool tot tropisch Afrika gaan.

‘Als deltagebied was de rol van Nederland vroeger nog belangrijker dan nu. Niet alleen voor vogels, maar ook als kraamkamer van vis,’ zegt Ferwerda. Eigen aan een delta is immers dat er over een groot oppervlak overgangen bestaan tussen water en land. Daar heeft onze ingenieursmentaliteit inmiddels stevig huisgehouden. Jonge palingaaltjes moeten tegenwoordig netjes aankloppen bij de sluiswachter, of die ze met een emmertje het land in wil dragen. De terugweg is van later zorg.

Omgekeerd is de Nederlandse ecologie afhankelijk van de mondiale. Als een Chinees bedrijf een volledig hardhoutbos in Kameroen wegkapt, hebben wij het jaar erop ‘opeens’ veel minder koekoeken, wielewalen en nachtegalen. En waar zijn toch de zwaluwen gebleven, vroeg vorig jaar menig natuurliefhebber zich af. De Atlantische Oceaan op geblazen vanaf de Sahara, door ongekend krachtige passaatwinden, vertelt Jaap Dirkmaat, directeur van Vereniging Nederlands Cultuurlandschap. Klimaatverandering?

‘We hebben in ons land nog meer dan vijftig verschillende “leefgemeenschappen” van planten en dieren.’
De groene woestijn

Soms speelt het dichter bij huis. Veel trekvogels steken via Malta de Middellandse Zee over, en daar is het cultuur om ze uit de lucht te schieten. Ook als ze niet tot voedsel dienen, zoals onze zorgvuldig opgebroede wespendieven. En in Frankrijk is vorig jaar het jachtverbod op nota bene de grutto weer opgeheven. ‘Onze’ grutto, want bijna alle grutto’s broeden in Nederland. De Europese Unie zou een prachtig ding zijn als we ook op het vlak van de ecologie wat beter gingen samenwerken.

En als wij een kurk in Franse jachtgeweren stoppen, hebben we zelf ook nog wel het een en ander te doen. ‘Nederland is verhoudingsgewijs een van de grootste mondiale aanjagers van de massa-extinctie,’ zegt de Wageningse bioloog Arnold van Vliet. We exporteren per jaar voor 90 miljard euro aan landbouwproducten. Een schoolvoorbeeld van een niet-gesloten kringloop, als je ook nog de scheepsladingen veevoer uit de Amazone en de steeds hogere opstapeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen meerekent.

‘Als tweede landbouwexporteur van de wereld hebben we een enorme impact op de wereldwijde biodiversiteit,’ zegt Van Vliet. ‘En binnen Europa is er geen land dat het slechter doet wat betreft de instandhouding van habitattypen.’

We hebben in ons land meer dan vijftig van die habitattypen: leefgemeenschappen van planten en dieren, met kenmerkende, van specifieke omstandigheden afhankelijke soorten. Sommige habitattypen zijn bijna exclusief Nederlands, zoals de trilvenen. Desondanks zullen de meeste typen veel mensen onbekend in de oren klinken: kruipwilgstruwelen, galigaanmoerassen, kranswierwateren, kraaiheiduinen, zwak-gebufferde vennen, en de sterk bedreigde droge hardhoutooibossen.

‘Als mijn moeder vroeger in Friesland uit het raam keek, kon ze zien welke tijd van het jaar het was,’ vertelt Jaap Dirkmaat. ‘Niet alleen het seizoen, maar de precieze maand. De lichtroze waas van de pinkersterbloemen, gevolgd door het geel van de boterbloemen, het paars van de zuring, elke maand schoot de kleur een andere kant op.’

Tegenwoordig is het overal hetzelfde overbemeste Engelse raaigras. Maar voor de oorlog was Nederland een bonte lappendeken meteen enorme rijkdom aan graslandhabitats.

Ja, daar wordt het echt interessant: onze natuurlijke graslanden. Tegenwoordig is het overal hetzelfde overbemeste Engels raaigras, door ecologen ‘de groene woestijn’ genoemd – zelfs het slootleven is er verstikt. Maar voor de oorlog was Nederland een bonte lappendeken met een enorme rijkdom aan graslandhabitats.

De minst onbekende zijn misschien de blauwgraslanden. Vroeger wijdverspreide hooilanden, zowel in de West-Nederlandse veengebieden als op de zandgronden in het oosten. Maar in een eeuw tijd is 99,9 procent verloren gegaan – een dreun voor de biodiversiteit van planten, insecten en vogels. Nu resteert van dit oer-Nederlandse graslandtype nog slechts 30 hectare – versnipperd, en met veel moeite in stand gehouden door onder meer Natuurmonumenten.

‘Door overbemesting en het verlagen van de grondwaterstand zijn zulke vochtige hooilandjes veranderd in droog productiegras,’ zegt Merel Soons, hoogleraar plantecologie van de Universiteit Utrecht. ‘Veel typisch Nederlandse plant- en diersoorten kunnen daar niet meer in overleven.’

Oorspronkelijk kende ons land een enorme rijkdom aan weidegronden en hooilanden. Stroomdalgraslanden, slijkgrasvelden, kalkgraslanden, schorren en zilte graslanden, heischrale graslanden, zinkweiden, glanshaver- en vossenstaarthooilanden: alleen al de namen van de verschillende graslandhabitats zijn prachtig, en dat zijn ze ook in praktijk. Ten eerste een enorme variatie aan grassoorten. Namen als blonde zegge, blauwe zegge, rood zwenkgras en gestreepte witbol geven al aan dat een natuurlijk grasland meer te bieden heeft dan de kleur groen.

Belangrijker is de immense rijkdom aan bloeiende kruiden – met elk graslandtype z’n eigen kenmerkende boeket. In gedachten wat namen plukkend: kievietsbloem, spaanse ruiter, knoopkruid, melkviooltje, scherpe boterbloem, blauwe knoop, moeraskartelblad, gevlekte orchis. Zoals de akkerbloemen (korenbloem, bolderik, klaproos) in de graanvelden horen, zo hóren de weidebloemen in de wei. En diepgeworteld: in tegenstelling tot de eenjarige akkerbloemen zijn weidebloemen vaak vaste planten. En kiezen ze zorgvuldig de juiste plek.

Duizenden soorten per m2

Voor alle habitattypen is de bodem leidend. Niet alleen het vochtgehalte (en de seizoensvariatie daarin) en de specifieke verhoudingen van mineralen die horen bij dekzand, leem, laagveen, rivierklei enzovoort, maar ook de gigantische diversiteit aan bodemleven. Regenwormen, potwormen, wortelduizendpoten, springstaarten, de larven van vliegen en kevers – het gaat soms om duizenden verschillende soorten per vierkante meter, die elk hun rolletje spelen binnen een gezond bodemsysteem.

Cruciaal daarin zijn schimmels, onontbeerlijk om voedingsstoffen beschikbaar te maken voor de wortels van planten. Sommige planten, zoals orchideeën, kunnen niet leven (zelfs niet kiemen) zonder ‘hun eigen’ bodemschimmels. En dat geldt ook omgekeerd: mycorrhiza is de term, een symbiotische samenlevingsvorm tussen specifieke schimmels en planten. De schimmel geeft de wortel mineralen, de wortel de schimmel suikers. Maar bodemschimmels zijn gevoelig voor de zuurgraad, die sterk wordt beïnvloed door vervuiling.

We ploegen tegenwoordig dwars door de gigantisch complexe bodemsystemen heen. Niet alleen mechanisch, maar vooral ook chemisch, door de overbemesting, die zich ook via de lucht verspreidt. Stikstof is het grootste probleem. Afkomstig van de veehouderij (ammoniak uit mest), en óók van de zware industrie, negen miljoen auto’s en een snelgroeiend leger bestelbusjes. Die hoesten overal stikstofoxiden uit de uitlaat terwijl ze al die leuke internetpakketjes van Schiphol (luchtvaart, nog een bron) tot aan je voordeur rijden. Zo komt heel Nederland jaar na jaar onder een steeds dikkere laag stikstofverbindingen terecht, die de bodems ernstig verstoren – met voor de gemiddelde Nederlander grotendeels onbekende gevolgen.

Vooral onze zandgronden zijn kwetsbaar, legt ecoloog en mossenautoriteit Henk Siebel van Natuurmonumenten uit. Niet alleen omdat zandgronden van nature een stikstofarm milieu hebben, maar ook omdat ze weinig calcium bevatten en dus geen buffer hebben tegen verzuring door ammoniak en stikstofoxiden.

Die verzuring heeft desastreuze gevolgen voor de verdere mineralenbalans op onze zandgronden. Zo verdwijnen steeds meer vogelsoorten van de Veluwe doordat de eierschalen te broos worden. En als je er tijdens een wandeling door een eikenbos de bomen goed bekijkt, bekruipt je een raar gevoel: een derde van de eiken is dood. Oorzaak: stikstof. De bomen die wel leven, hebben voedselloos blad – propvol stikstof, maar ontdaan van andere voedingsstoffen waar al het verdere leven óók van afhankelijk is. Zo zijn op de Veluwe de sperwers verdwenen die de mezen eten die de rupsen eten die dit eikenblad eten. De wielewaal, draaihals, gekraagde roodstaart en zomertortel: allemaal weg uit ons grootste natuurgebied op land. En ook de rupsen zelf leggen door stikstofvergiftiging het loodje – dus zijn er minder vlinders.

Ineenstorting van de voedselketen

Veel van de problemen van Nederlandse natuurgebieden liggen niet binnen de hekken, maar erbuiten. Stikstofdepositie, verzuring, verdroging en dan ook nog klimaatverandering: de oorzaken zijn systemisch. Siebel: ‘In Nederland gaat veel energie zitten in hoe beheerders omgaan met natuur. Met discussie over bomenkap en flora- en faunawetgeving die vooral natuurbeheerders regels opleggen. Terwijl de problemen die écht voor achteruitgang van de biodiversiteit zorgen, zoals ammoniakdepositie en verdroging, nog steeds onvoldoende worden aangepakt. Tekenend is ook de situatie rond gifgebruik in de landbouw.’

Daarmee is dan eindelijk het g-woord gevallen. Het woord dat in belanghebbende kringen, waaronder Den Haag en Brussel, graag wordt omgeframed tot ‘bestrijdingsmiddelen’. Het probleem is niet gif, het probleem zijn wilde planten en insecten – die moeten ‘bestreden’ worden. Daarom hebben grote chemische bedrijven als Bayer twee families bedacht: herbiciden, stoffen die planten doden, zoals glyfosaat (dat Nederlandse waterbedrijven inmiddels ook in hun bronnen aantreffen) – en insecticiden, zoals de ‘neonicotinoïden’, die volgens onderzoek na onderzoek na onderzoek toch echt de wilde bijen om zeep helpen.

In die categorie hoort ook het buxusrupsengif dat liefhebbers van steriele, geometrische grindvoortuintjes bij tuincentra halen. Dezelfde tuincentra die ons koolmezennestkastjes (en ‘bijenbloemen’) verkopen – altijd slim om je inkomsten aan beide zijden van een probleem veilig te stellen.

Van de insecticiden is het een klein stapje naar de insecten. Die gaan in moordend tempo achteruit. Voor harde statistieken moet je bij de Radboud Universiteit zijn. Daar werkt een onderzoeksgroep die in september 2017 een schokgolf over de wereld deed gaan toen het resultaten publiceerde die aangeven dat vliegende insecten in Duitse laaglandnatuurgebieden in slechts 27 jaar tijd met maar liefst 76 procent zijn afgenomen. Als we die trend extrapoleren, hebben we te maken met een volledige ineenstorting aan de basis van de natuurlijke voedselketen op land.

We vroegen de Nijmeegse insectenonderzoekers Caspar Hallmann en Hans de Kroon naar de situatie in ons eigen land. Hallmann is hoofdauteur van de studie uit 2017, De Kroon is co-auteur en de professor van de onderzoeksgroep. ‘Voor zover we weten, gaat het ook hier slecht,’ zegt Hallmann. ‘Dat blijkt uit insectenonderzoek in natuurgebieden in Brabant en Drenthe, en uit statistieken van de Vlinderstichting. En we zien het ook in buurlanden met vergelijkbare omstandigheden.’

Zo verscheen in mei nog een Deense studie die daar afnames van 80 tot 98 procent aan vliegende insecten rapporteert. In slechts 22 jaar tijd! Engeland, Frankrijk, overal om ons heen gaan de insecten achteruit. ‘Al met al lijkt het een breed probleem dat niet meer te verklaren is door veranderende lokale omstandigheden her en der, maar door grote veranderingen op landschapsschaal. En daarbij worden nu ook algemene en voorheen meer weerbare soorten getroffen.’

De achteruitgang beperkt zich niet alleen tot de insecten zelf, ook insecteneters komen in de problemen – waaronder veel vogelsoorten. Hallmann: ‘Dat er in Nederland steeds minder weidevogels zijn, heeft voor een groot deel te maken met voedseltekort. En waar specifieke bestuivende insecten en plantensoorten direct van elkaar afhankelijk zijn, zien we die planten en bestuivers gelijktijdig afnemen.’

‘Akkerranden, graslandranden, slootranden: met wat goede wil kunnen daar de heggen terugkeren, stroken met bloeiende kruiden.’
Per ongeluk uitsterven

Is dit tij nog te keren? Nou, misschien wel. Als we snel zijn. Insecten zijn klein en de generaties volgen elkaar snel op. Een blauwe vinvis kan 110 jaar oud worden en je hebt na overbejaging dus eeuwen nodig om walvisstanden op het oorspronkelijke peil te krijgen. Insectenpopulaties daarentegen kunnen snel herstellen. In theorie dan. Want er zijn twee cruciale voorwaarden: de leefomstandigheden moeten daadwerkelijk verbeteren, en soorten moeten in de magere jaren niet per ongeluk uitsterven.

Helaas gebeurt dat overal om ons heen – vaak zonder dat we het zien. Neem de waddenhommel. Op Ameland vlogen ze eind jaren veertig nog, op Terschelling was er nog ééntje in 1953. Sindsdien is het stil. De waddenmetselbij idem. Tot 1970 op Texel en Terschelling waargenomen en in de jaren negentig nog op Ameland en Schiermonnikoog. Huidige status: ‘vermoedelijk uitgestorven’.

De dodenlijst is lang, maar vrijwel onbekend. Laatste waarneming van een kalkgraslandwespbij was in 1966 in Zuid-Limburg, terwijl de Limburgse hommel voor het laatst werd gezien bij Nijmegen, in 1948. Ook het duingentiaanblauwtje, een unieke Nederlandse ondersoort, is uitgestorven: 1979, Wassenaar. Twee jaar later fladderde over de Twentse heide voor het laatst een vals heideblauwtje.

Zo zijn talloze soorten ‘vermoedelijk weg’ of balancerend op het randje. Vaak zijn er in buurlanden (met betere habitatstatus) nog een paar populaties. Maar sommige extreem zeldzame soorten leven nergens anders, zoals de grote trots van Zeeland: de schorviltbij. Deze parasitaire bij komt alleen voor in onze zuidwestelijke delta, en is ook daar uiterst zeldzaam. De soort is namelijk niet alleen afhankelijk van instandhouding van de laatst resterende bloeiende schorren, zoals het Verdronken Land van Saeftinghe, maar óók van de aanwezigheid van een andere zeldzame bijensoort, de schorzijdebij. Deze op bloeiende zeeaster gespecialiseerde stuifmeelverzamelaar maakt kleine grondnesten in opgestoven zandruggen waar de schorviltbij vervolgens als een koekoek stiekem een eitje aan probeert toe te voegen.

Geen schorren met zandduintjes, geen schorzijdebijen. Geen schorzijdebijen, geen schorviltbijen. Welkom in de ecologie, de wondere wereld waar alles samenhangt. Vroeger tenminste. Nu hangen veel verbanden aan zijden draadjes.

Vooruit naar de toekomst

Moeten we dan terug naar het verleden? Nee, zeggen alle experts resoluut – omdat het niet kan. We moeten naar een nieuwe situatie, waarin landbouw en natuur weer volwaardig samengaan. Of natuur en visserij. Want wat voor de situatie op land geldt, geldt net zozeer op zee, zegt Han Lindeboom, emeritus hoogleraar mariene ecologie in Wageningen en verbonden aan het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).

Moeten we dan terug naar het verleden? Nee, zeggen alle experts – dat kan niet. We moeten naar een nieuwe situatie, waarin landbouw en natuur weer volwaardig samengaan.

Op de Noordzee is het probleem eigenlijk nog lastiger. We kennen de zee van z’n uiterste randje, de branding, het strand. Maar wie neemt ooit een kijkje onder de golven? En vergelijkt dat plaatje met vijftig of honderd jaar terug? Daarom haalt Lindeboom er een afbeelding bij. Zo’n klassieke oude schoolplaat, geschilderd door M.A. Koekkoek. Het is een idyllisch helder en biodivers beeld met kabeljauw en diverse kleine vissoorten, maar daarnaast ook planten en platte oesters.

Lindeboom vertelt dat hij altijd dacht dat die plaat van Koekkoek een overromantisering was. Hij ontdekte pas recentelijk dat hij ernaast zat. De oorspronkelijke situatie is daadwerkelijk zo geweest! De ondiepe Noordzee is tegenwoordig troebel, maar was vroeger helder. Er kwamen wieren en andere waterplanten voor, waartussen een enorme rijkdom aan vissoorten leefde. Ook hier heeft de verstoring van de bodem door intensieve visserij het hele systeem veranderd.

We kunnen ervan leren: net als op land moet je ook op zee sommige stukken écht met rust laten, zegt Lindeboom. Zoals het ecologisch zeer waardevolle Friese Front – een overgangszone op enige afstand van Texel, waar door een een unieke combinatie van zeestromen veel plankton kan leven. Zeer belangrijk voor hoge visstanden, en voor zeevogels zoals de zeekoet. Zo’n gebied moet je gewoon volledig met rust laten, daar profiteert de hele verdere Noordzee van – dus óók de visserij

Op andere plekken moet je juist actief ingrijpen. Zoals bij de bijna verdwenen oesterbanken die van nature in de Noordzee horen – systemen die als een soort koraalriffen terugkeer van veel andere biodiversiteit mogelijk maken. Die hebben kunstingrepen nodig om weer hun plek in te nemen. Als we in de Noordzee de grote oesterbanken herstellen en daarnaast grote delen vrijwaren van bevissing, is er volgens Lindeboom een hoop te winnen.

‘Het systeem kan zich daar dan weer natuurlijk ontwikkelen. En omdat grote delen wél open blijven voor visserij, hoeft het die industrie niet eens zoveel te kosten. Terug naar het verleden kan niet, wel vooruit naar de toekomst. Maar dan moet je een heldere visie op die toekomst hebben, inclusief duurzaam gebruik, maar ook bescherming. En daarbij de waarden van biodiversiteit en bodemintegriteit ook serieus nemen.’

Biodiversiteit 2019
Slim boeren

Willen we ook op land de bodems, de habitattypen en de insectenpopulaties herstellen, en alles wat daar verder van afhankelijk is, dan geldt hetzelfde recept. ‘We moeten toe naar een landschap met voldoende grote en verbonden natuurgebieden,’ zegt insectenonderzoeker Hans de Kroon. ‘En daartussen een landbouw waarvan de “inputs en outputs” meer in balans zijn. Een landbouw zonder chemische bestrijdingsmiddelen, waar slim wordt geboerd op percelen met daaromheen voldoende groene dooradering. Essentieel is dat we deze ontwikkeling met z’n allen willen. Er zijn nu tal van initiatieven die doen vermoeden dat er een niet meer te stoppen golf is naar de gewenste verandering. Dat stemt hoopvol.’

De Nijmeegse insectenonderzoekers verdienen hiervoor wel enig krediet. Of ze het beoogden of niet, zelden maakte één studie zo veel tongen los als hun schokkende cijfers uit 2017. In de bijna permanente stroom plastic kassaprullaria van de Albert Heijn verschenen opeens insectenplaatjes, met bioloog en kinderheld Freek Vonk. Biodiversiteit is hot.

Maar niet alleen de blije marketing, ook het besef dat het niet goed gaat, in Nederland en wereldwijd, lijkt eindelijk door te dringen. Zie David Attenborough op Netflix, waar hij niet langer alleen schoonheid laat zien, maar ook zeer indringende beelden van destructie.

Breed samenwerken

Kort na de Nijmeegse publicatie riepen ecologieprofessoren Han Olff van de Rijksuniversiteit Groningen en Louise Vet, directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie NIOO-KNAW, een grote groep partijen bijeen. Het roer moest echt om. Als we een leefbaar land willen, moeten we breed gaan samenwerken. En dus had Nederland een Deltaplan nodig – Deltaplan Biodiversiteitsherstel. We waren er achter de schermen eigenlijk al een paar maanden mee bezig, vertelt Vet, toen in oktober 2017 de insectenstudie verscheen.

In een paar maanden tijd kwam er een gigantische coalitie achter het biodiversiteitsplan te staan. Niet alleen wetenschappers, ook grote maatschappelijke spelers zoals LTO Nederland, de Rabobank, de Nederlandse Zuivel Organisatie en natuurbeschermers als Natuurmonumenten en het Wereld Natuur Fonds. En niet onbelangrijk: een grote stroom burgers meldde zich aan op de website. ‘Ik wil meedoen, wat kan ik doen?’

Er zijn nog wel een paar stevige taboes. Zoals vermindering van het landbouwoppervlak, de intensiteit van landgebruik of onze torenhoge exportstroom.

Ook insectenonderzoeker Caspar Hallmann ziet die positieve kentering: ‘Ik ben in elk geval ontzettend blij dat er überhaupt een maatschappelijk debat is ontstaan. De betrokkenheid van de maatschappij is van immens belang om het tij te keren. En aangezien het bij insectenafnames over veranderingen op landschapsschaal gaat, moeten we ons als maatschappij toch wel gaan afvragen of dit landschap, zoals we het nu hebben ingericht en gebruiken, wel is wat we écht willen.’

Er zijn daarbij nog wel een paar stevige taboes, zegt Hallmann. Zoals vermindering van het landbouwoppervlak, de intensiteit van landgebruik of onze torenhoge exportstroom.

‘Wageningen is ooit foutief gaan denken dat wij als Nederland de wereld moesten voeden,’ vertelt Louise Vet. Maar daar wordt uiteindelijk niemand beter van, en het werkt ook niet in de praktijk. Voedsel moet je zoveel mogelijk lokaal produceren.

Het Nederlands Instituut voor Ecologie is een onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), met een prachtig duurzaam kantoor in Wageningen. Als Vet het heeft over Wageningen Universiteit, zegt ze steevast ‘hier aan de overkant’ – de N-weg vanaf Ede vormt een scheiding met het campuscomplex, een bolwerk van onderzoek naar natuur én landbouw. Die scheiding is vooral symbolisch, want NIOO-KNAW zit overal – met bijzonder hoogleraren ecologie op universiteiten door heel Nederland.

En dat is maar goed ook, want iemand moet de verbinding zoeken. Daar lijkt het grote verborgen talent van Louise Vet te liggen. Ze is zelf ecoloog, dus ze kent haar pappenheimers. ‘Ecologen bij elkaar houden is soms alsof je met een kruiwagen vol kikkers probeert te lopen,’ lacht ze. Iedereen heeft zo veel kennis, en dan kun je op detailniveau eindeloos discussiëren – terwijl de bigger picture onbesproken en dus onveranderd blijft.

‘Stroomdalgraslanden, schorren, zinkweiden en vossenstaarthooilanden: alleen al de namen zijn prachtig.’
Overproductie

Het grootste genegeerde verhaal zou wel eens de overproductie in de landbouw kunnen zijn. Daarover heersen dan ook nogal wat misverstanden.

Jaap Dirkmaat van Vereniging Nederlands Cultuurlandschap: ‘Je hoort Nederlanders denken: “Ja, maar we wonen hier met 17 miljoen mensen, het kan niet anders.” Dat is onzin. Zuid-Engeland heeft een hogere bevolkingsdichtheid dan wij, met een prachtig landschap. Mensen wonen er niet verspreid over een miljoen Vinex-wijken, maar vooral in echt grote steden. Daartussen hebben de Britse National Parks slechts één bestemming: natuur. Maar die is ook verweven met het agrarische landschap – het prachtige woord countryside getuigt al van de liefde. Areas of Outstanding Beauty zijn talrijke beschermde agrarische landschappen tussen natuurgebieden en steden in. Landbouwgebieden doorsneden door public footpaths. Je gaat van heggetje naar heggetje naar natuurlijke waterloop. Korenvelden en schapen worden afgewisseld met orchideeënweides en zwermen vlinders.’

Zo was Nederland ook, roept Dirkmaat. Vóór de ruilverkaveling!

De stolp, de stelp, de kop-hals-romp, het hallenhuis, je hoefde maar naar de boerderijen te kijken en je wist waar in Nederland je was. Daar zijn ondefinieerbare gebouwencomplexen voor in de plaats gekomen. Die ruilverkaveling is met een dwangmethode doorgevoerd en heeft ontzettend veel schade aangericht, niet alleen ecologisch, maar ook landschappelijk, cultuurhistorisch en zelfs sociaal: het oude plattelandsleven draaide om levende boerendorpen.

Nu liggen de meeste bedrijfscomplexen op een kille afstand, ver uit elkaar. En die zogenaamde noodzaak valt erg te betwisten.

Want ook in het oude, vooroorlogse landbouwmodel heeft Nederland altijd meer dan genoeg voedsel geproduceerd om de bevolking te voeden, zegt Dirkmaat. De laatste keer dat we honger hadden, kwam dat door de oorlog, het had niks met de landbouw te maken. Het is dus vooral economische hebberigheid – doelbewuste overproductie voor de export.

De geldstromen omdraaien

Boeren zelf zijn daar niks mee opgeschoten. De meeste zijn failliet of uitgekocht, en de resterende boeren zijn in een verschrikkelijk ingewikkelde situatie beland. Op een paar varkensmiljonairs na, zijn de meeste boeren zelf namelijk helemaal niet gebaat bij overproductie en schaalvergroting – het is voor velen een noodzakelijk kwaad om het hoofd boven water te houden met de veel te lage basisprijzen in de grote inkoop, een wereld die de consument niet eens ziet.

Op een paar varkensmiljonairs na zijn de meeste boeren helemaal niet gebaat bij overproductie en schaalvergroting.

Een boer vangt soms maar een stuiver voor een kilo uien. Produceer zelf maar eens een volle kilo uien, of probeer te leven van een stuiver, en je snapt het probleem. Melk idem: 28 cent per liter – daarmee schraap je het hele systeem kapot, want de kosten per liter zijn voor de boer vaak nog hoger.

Dat creëert subsidie-afhankelijkheid en daarmee zit het hele systeem op slot.

Die veel te lage inkoopprijzen zijn door externe factoren gecreëerd: de levensmiddelenindustrie, die van voedsel ‘etenswaren’ maakt, daarbovenop de prijsconcurrentie van de supermarkten en de grote chemiereuzen die afhankelijkheid hebben gecreëerd, en de politiek, die decennialang heeft aangestuurd op kwantiteit boven kwaliteit. Zo zijn allerlei tussenlagen geïntroduceerd die de baten van de voedselproductie afromen, tot op het bot. Een van de beruchtste voorbeelden is het gifbestendige zadenmonopolie van Monsanto, dat inmiddels door Bayer is opgeslokt. Dit agrarische systeem berokkent schade aan de samenleving als geheel – zelfs de volksgezondheid komt in het geding – maar daar heeft het systeem zelf geen last van. Terwijl de baten van verduurzaming weer niet terecht komen bij de boeren. Daar zit misschien wel de belangrijkste sleutel, zegt Louise Vet: ‘We moeten de geldstromen omdraaien.’

Lees ookOok Nederland wordt door Monsanto misleid10 november 2017

We betalen als samenleving inmiddels miljoenen om bestrijdingsmiddelen uit drinkwater te filteren. Meer gifgebruik betekent steeds hogere kosten, voor alle belastingbetalers, onder wie boeren die geen gif gebruiken. Maar die moeten juist beloond worden. Voor schoon oppervlaktewater. En zo valt er heel veel te bedenken.

‘Hoe laten we landbouwers een boterham verdienen zonder dat zij, feitelijk door de markt gedreven, onze leefomgeving om zeep moeten helpen vanwege intensivering? Dat is een essentiële vraag,’ zegt Henk Siebel. ‘We moeten toe naar een ander verdienmodel.’ Als we daar niet in slagen, moet het op een praktischer niveau, voegt Siebel toe. Om voortdurende stikstofvervuiling te stoppen, moeten we grote gebieden ontdoen van intensieve landbouw. En stoppen met grootschalige ontwatering rondom de grote natuurgebieden, die ook ernstig lijden onder verdroging.

Onttegelde tuinen

Sinds het insectennieuws doordrong, is in korte tijd een enorme onderstroom aan het ontstaan. Tekenend zijn altijd weer onze tuinen. Grind, tegels, buxus, palmbomen: kitsch werd steeds meer de norm – en is het op veel plaatsen nog steeds. Maar daar tegenover staat een nieuwe trend: steeds meer onttegelde, groene en levende tuinen, bijenhotels en uitbundig bloeiende balkons.

‘Wij Nederlanders hebben een netheidssyndroom,’ zegt Louise Vet. Gazonbermen, strakgetrokken waterlopen, zelfs omgevallen bomen gaan netjes in de prullenbak. Dat oude ideaalbeeld van een bedwongen natuur zag je terug in ons schoonheidsideaal van tuinen. Liefst zo aangeharkt mogelijk. Dat heeft onze natuur en ons landschap geen goed gedaan. Natuur is gebaat bij rommelhoekjes, een beetje loslaten. En ons oog uiteindelijk ook.

Want dat schoonheidsideaal kan verrassend snel omslaan. Kijken wij sinds een jaar of twee (lees: sinds de insectenstudie) niet allemaal anders naar een ongemaaide, bloeiende berm? Veel gemeenten maken er inmiddels werk van. Een kans voor wilde bloemen en dus voor insecten en vogels. En prachtig om naar te kijken. Hoe konden we dat ooit ‘onkruid’ noemen?

Maar zou het ook op de grotere schaal een beetje nut hebben, vragen wij ons af. De neerwaartse trends zijn immers zo groot en alomvattend – heel Nederland, heel Europa, heel de wereld, de biodiversiteit holt achteruit. Zet het dan zoden aan de dijk als je van je eigen kleine voortuintje een natuurreservaat maakt?

Jaap Dirkmaat bekijkt het filosofisch: ‘Hoe wij met onze tuinen omgaan, is een spiegel voor ons land.’ Dat betekent dat de tuinvergroeningstrend een goed teken is, en ook op andere vlakken voor positieve effecten zal zorgen.

‘Hoe wij met onze tuinen omgaan, is een spiegel voor ons land.’

Louise Vet is het daarmee eens. Een van de vijf succesfactoren voor het Deltaplan Biodiversiteitsherstel is een waardentransitie. We moeten het willen, en om het te willen, moet je het voelen. Dan helpt het om voor planten te zorgen, je handen in de bodem te steken, te ervaren dat de regen onmisbaar is, en dat er inderdaad ontzettend veel verschillende bestuivende insecten bestaan, die eigenlijk net zo mooi zijn als de bloemen zelf.

En als dat nog niet genoeg motiveert: het werkelijke antwoord op de vraag of het zoden aan de dijk zet, is ‘ja’. Ja, het zet zoden aan de dijk als je jouw piepkleine tuintje vergroent. Het is eigenlijk een schokkend feit, maar de biodiversiteit van insecten is in Nederlandse steden inmiddels hoger dan in de intensieve landbouwgebieden. De reden is tweeledig: afgezien van je buxusbuurman is tuinieren in de stad relatief gifvrij.

En als één op de tien tuinen een Walhalla is van bloeiende planten, liefst met wat grote struiken en een composthoop of een vijver – dan is dat wat ecologen een stepping stone noemen: een micro-ecosysteem van waaruit allerlei soorten, zoals de rosse metselbij die in je bijenhotel zit of de citroenvlinder die overwintert in die prachtige dikke klimophaag, in contact kunnen blijven met de grotere populaties elders in het land.

‘Het roer moet om: vervang tuintegels door bloeiende planten!’
Oude landschapselementen

In die zin kan het agrarische landschap iets heel praktisch en uitvoerbaars leren van de tuinen. Want de tuinen bieden eigenlijk iets wat vroeger – voor de ruilverkaveling – juist de grote charme was van het platteland: levende heggen, elzencoulissen, knotwilgen, wilde slootranden, een grote variatie van gewassen, en overal die bloeiende kruiden – zowel op de graslanden als op de akkers.

De Vereniging Nederlands Cultuurlandschap wil dat herstellen met het ‘Deltaplan voor het Landschap’. Tien jaar geleden kregen zij achter de schermen brede steun, maar ook dit natuurplan verdween bij een kabinetswisseling in de onderste la.

Dit Deltaplan is zeer praktisch, omdat het gericht is ‘op de randen van ons land’ – akkerranden, graslandranden, slootranden. Met wat goede wil kunnen daar de heggen terugkeren, stroken met bloeiende kruiden en de ecologisch belangrijke ‘nat-dras-overgangen’, want al onze waterwegen zijn ‘genormaliseerd’, zegt Dirkmaat. Een absurd woord voor kunstmatige, rechtgetrokken en levenloze oevers. Herstel samen met de boeren deze oude landschapselementen, zoals Dirkmaat doet in de Ooijpolder en de Maasheggen, en – het blijkt uit de statistieken – 80 procent van de biodiversiteit keert terug. De overige 20 procent krijg je erbij als op de velden met natuurlijke randen ook nog biologisch geboerd gaat worden.

Herstel samen met boeren ‘de randen van ons land’, en – het blijkt uit de statistieken – 80 procent van de biodiversiteit keer terug.

Daarom moet dit ontzettend praktische landschapsplan maar snel onderdeel worden van het nieuwe Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Want al zijn de natuurplannen en de biodiversiteitsrapporten uit het verleden nog zo vaak in een la beland of niet afgemaakt, zoals de Ecologische Hoofdstructuur onder kabinet Rutte 1, de tijden zijn echt veranderd.

Een prachtig land is mogelijk

Hoe gaan we nu verder? ‘We moeten van biodiversiteit een topsport maken,’ besluit Jaap Dirkmaat. Dat klinkt goed. Want ook in de topsport is de onmogelijke droom de basis. Echte Olympiërs fietsen desnoods elke dag tegen dezelfde berg op. En realiseren uiteindelijk hun droom – tot genoegen van een heel land.

Er is dus een oplossing. Eén die zo alomvattend is dat we een uitdrukking nodig hebben om ’m simpel te maken: we zijn een kikkerland, een volk van kikkers. Ecologen, boeren, bestuurders, bestelbuskoeriers, jij en ik: allemaal kikkers. Als we nou eens allemaal in de kruiwagen van Louise Vet stappen, en dan wél blijven zitten. Want het plan ligt al klaar. Vervang jij tuintegels door bloeiende planten? Dan ben je er onderdeel van. Ben jij een boer die oude heggen herstelt of bloeiende kruiden toestaat tussen het gras? Dan ben je er onderdeel van. Ben jij een politicus die opstaat en zorgt dat de geldstromen in de goede richting gaan lopen, de richting die duurzaamheid beloont in plaats van afstraft? Dan ben je de sluitsteen. Een prachtig land is mogelijk. En onbetaalbaar mooi. Wie wil dat nou niet?

Laten we het doen. Topsport: kruiwagenlopen!