Dit verhaal is ook te beluisteren.

Reclame-enquêteurs Jérôme en Sylvie zijn de hoofdpersonen in de roman De Dingen. Een verhaal uit de jaren zestig (1965) van de Franse schrijver Georges Perec. Hoewel de eerste vijf pagina’s een opsomming beslaan van de luxe, dure dingen die in de woning van Jérôme en Sylvie zouden kunnen staan wanneer ze maar wat meer geld hadden verdiend (‘twee boekenkasten van blank weichselhout, koperen kranen, een zwartleren divan’), verzet het koppel zich in eerste instantie tegen het om hen heen zo wijdverbreide streven naar bezit en comfort.

Ze houden vast aan hun avontuurlijke bestaan, werken slechts een paar dagen in de week. Hun beperkte financiële middelen en hun verlangens zijn lange tijd met elkaar in overeenstemming. Maar langzaam veranderen ze. Steeds vaker dromen ze weg bij advertenties van makelaars, plakken vast aan winkeletalages, sjokken urenlang door grote warenhuizen. Ze raken ‘verwonderd en bijna overstelpt door de omvang van hun behoeften’. Het consumeren wordt een levenswijze die hen, en de mensen die hen omringen, ‘volledig bepaalt’.

Zijn Sylvie en Jérôme autonome wezens? En kunnen ze nog breken met hun ontembare verlangen naar overvloed? Die vragen probeerde de Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse in 1964 te beantwoorden in zijn boek De eendimensionale mens, waarmee hij direct een van de invloedrijkste figuren binnen de protestbeweging werd. Zijn boodschap lijkt op die van Perec, maar dan allesomvattender: we zijn veranderd van burgers in consumenten, krijgen valse verlangens aangepraat, kwijnen weg in comfort en gemak en zijn daarom niet vrij. We denken dat we het goede leven leiden, maar ons bestaan wordt beperkt tot werken en consumeren. Het staat niet in dienst van onszelf en onze ontwikkeling, maar van het systeem. We zijn eendimensionaal geworden.

‘Dit is de pure vorm van dienstbaarheid: bestaan als instrument, als ding,’ schrijft Marcuse. Daarmee raakt hij aan de geest van de jaren zestig, namelijk dat de menselijkheid, en dus de vrijheid, op het spel stond. Zo schreef de Duitse psycholoog en filosoof Erich Fromm, die net als Marcuse tot de Frankfurter Schule behoorde, een paar jaar later bijvoorbeeld dat we ons op een ‘beslissende tweesprong bevonden’: één weg voert naar de volslagen gemechaniseerde maatschappij waarin de mens een hulpeloos radertje in een gigantische machine zal zijn, de andere weg leidt tot een herleving van het humanisme en de hoop.

Een leger van consumenten

In de twintigste eeuw dreigde het kapitalisme, dat altijd vanzelfsprekend was blijven groeien, vast te lopen. Door de industriële revolutie was de productie fors gegroeid en konden de lonen van arbeiders steeds verder omlaag worden geschroefd. Daardoor ontstond een gigantische overproductie: er waren veel te weinig mensen die zich al die producten konden veroorloven.

De oplossing: het verhogen van de levensstandaard van de arbeiders. Niet uit empathie of liefdadigheid, maar uit bittere noodzaak: het kapitalisme kon alleen blijven voortbestaan als de massa werd ‘gepromoveerd’ van goedkope arbeidskracht tot kapitaalkrachtige consument.

Die transformatie van arbeider naar consument wordt treffend uitgebeeld door Perec: ‘In de wereld die de hunne was, was het bijna verplicht om altijd meer te verlangen dan je kon aanschaffen. Zij zelf hadden dat niet gedecreteerd: het was een wet van de beschaving, een feitelijk gegeven.’ Het succes van de consumptiemaatschappij is gebouwd op het gegeven dat er geen producten meer worden verkocht, maar gevoelens. Vóór de jaren vijftig werden de meeste producten nog geadverteerd als benodigdheden. Schoenen, kleding en auto’s werden aangeprezen in functionele termen en vanwege hun duurzaamheid.

Een decennium later werd in Amerika de psychoanalyse het reclamevak ingetrokken. Er ontstonden focusgroepen waarin consumenten vrijelijk fantaseerden over hun gevoelens ten aanzien van producten. Op die manier kon de reclamewereld inspelen op de verborgen, onbewuste verlangens van consumenten.

Het gevolg was dat spullen niet meer werden aangeprezen als dingen die mensen nodig hadden, maar als iets dat emotionele verlangens oproept. Een fles shampoo koop je niet om je haren mee te wassen, maar om gelukkiger, succesvoller en aantrekkelijker te worden.

Zoals Simone de Beauvoir haar personage Laurence, medewerkster van een reclamebureau, laat zeggen in Een wereld van mooie plaatjes (1968): ‘Ik verkoop geen houten panelen: ik verkoop zekerheid, succes en een vleugje poëzie op de koop toe.’

Waarom is de arbeidersklasse nooit in opstand gekomen? Volgens Marcuse omdat ze inmiddels beschikte over nagenoeg hetzelfde comfort als de hogere klassen.

De mens als homo consumens, een verlengstuk van de machine, die als enige doel heeft steeds meer te hebben en te verbruiken, schreef Fromm in De revolutie van de Hoop (1968).‘Wanneer hij niet bezig is met produceren dan consumeert hij wel. Hij is als het ware de eeuwige zuigeling die zijn mond wijd opengesperd houdt en alles wat de verveling-verdrijvende (en verveling-veroorzakende!) industrie hem maar te bieden heeft gedwee slikt.’

Comfort

Waarom is de arbeidersklasse nooit in opstand gekomen? Volgens Marcuse omdat ze inmiddels beschikte over nagenoeg hetzelfde comfort als de hogere klassen. Ze heeft allerlei valse verlangens en behoeften, ingeprent door het ‘technische productieapparaat’ (kapitalisme-techniek-consumentisme), heeft de financiële middelen om die verlangens te bevredigen en blijft dus tevreden.

Comfort moet de sociale krachten in toom houden en stompt het kritische denken af. Het moet verdoezelen dat er überhaupt zoiets bestaat als een lagere klasse.

De werknemer en zijn baas genieten van dezelfde televisieprogramma’s, boeken dezelfde vakanties, rijden in dezelfde auto, lezen dezelfde krant. ‘Welvaart en een hoge levensstandaard zijn tegenwoordig voldoende om de mensen te verzoenen met hun bestaan, met de inrichting van de samenleving en met degenen die boven hen staan in de maatschappelijke hiërarchie. Luxe maakt tegelijkertijd monddood,’ schrijft Marcuse in het later toegevoegde voorwoord van zijn hoofdwerk Eros en cultuur (1956).

Het is een vorm van repressie waar geen terreur bij komt kijken. Techniek is voldoende. Die biedt het volk een ‘overweldigende efficiëntie’ en steeds meer comfort. Het camoufleert dat we eigenlijk in onvrijheid leven. We geven onze individualiteit op in ruil voor meer groei, efficiëntie en productiviteit. En dus voor meer gemak. Alles wordt beter. Wat is daar nou op tegen?

Nou, veel, vindt Marcuse. Hij noemt het technische productieapparaat een totalitair systeem. Alles wat we doen, van onze arbeidstijd en vrije tijd tot onze materiële en intellectuele cultuur, staat in dienst van het systeem. Ons denken wordt gestuurd, ons handelen wordt gestuurd, onze verlangens en behoeften worden gestuurd.

Valse behoeften dienen de status quo. Omdat het individu steeds verlangt naar nieuwe producten, wordt hij gedwongen om meer te werken, zodat hij het extra verdiende geld weer kan uitgeven aan nieuwe onbevredigde verlangens. We denken vrij en gelukkig te zijn, terwijl we in werkelijkheid uitgebuit worden zodat het kapitalistische systeem kan blijven draaien.

We worden dusdanig verwend dat we niet meer kritisch zijn, niet doorhebben dat onze behoeften vals en niet-autonoom zijn. We verlangen naar wat het systeem wil dat we verlangen. ‘Het valse bewustzijn verandert in het ware bewustzijn. Ideologie wordt werkelijkheid.’

Handelswaar

Marcuse wordt vaak neergezet als denker die zich zorgen maakte over de rol van technologie in onze samenleving. Maar meer nog dan om technologiekritiek, was het hem om de menselijke vrijheid te doen. Hij zag dat we continu materiële en intellectuele behoeften ingeprent kregen die ons gevangenhouden.Op die manier wordt de mens eendimensionaal. We hebben alleen de vrijheid om te kiezen wat binnen het systeem valt, weten niet hoe we naar iets anders moeten verlangen, laat staan dat we anders kunnen leven of denken.

Zolang de mens wordt beheerst door het technische productieapparaat, zolang zijn bewustzijn wordt bepaald door de eisen en belangen van de gevestigde maatschappij, kan hij niet autonoom en vrij zijn. Techniek an sich is het probleem niet. Want Marcuse wist: alle menselijke behoeften voorbij het puur biologische zijn altijd geconditioneerd geweest. ‘Het gaat erom of die bemiddelende behoeften en verlangens gezien kunnen worden als wenselijk en noodzakelijk voor de heersende instituties en belangen.’

Kortom: zolang technologie is ingebed in een kapitalistische samenleving die niet het beste met het individu voorheeft, is technologie iets dat ons van onze vrijheid berooft.

In dat licht is het interessant om ons af te vragen wat Marcuse van algoritmes had gevonden, die we kunnen omschrijven als een soort verfijnde, uitgedijde variant van de focusgroepen uit de jaren zestig. Door de enorme hoeveelheden data die techbedrijven van ons verzamelen, sturen algoritmes ons denken en handelen veel intensiever dan het technische productieapparaat (massamedia, reclame, verinnerlijking van kapitalistische waarden) ooit kon doen.

Als Marcuse de wereld van de jaren zestig al totalitair noemde, in wat voor wereld leven wij dan nu?

Algoritmes grijpen in op alle facetten van ons leven, zijn onderdeel van onze infrastructuur, worden net als gebouwen, fabrieken en parken niet bevraagd, maar voor natuurwetten gehouden. Ze zijn er wanneer we online zijn, maar duiken ook op in de fysieke werkelijkheid, bijvoorbeeld in ziekenhuizen, rechtszalen, supermarkten en auto’s.

Zouden Perecs Jérôme en Sylvie in deze tijd gesitueerd zijn, dan zouden ze niet door tijdschriften vol advertenties bladeren, maar op een of andere app inloggen via hun Facebook-account, en met één klik op de ‘accepteren’-knop hun data delen met honderden bedrijven. In sommige gevallen kan zelfs hun hele browsergeschiedenis worden gebundeld en verkocht, en zo veranderen zij, en de mensen om hen heen, in de ultieme consument. Ze zijn handelswaar, worden teruggebracht tot een gedetailleerd dataprofiel. Er zullen gerichte advertenties op ze worden afgevuurd, ze zullen doorlopend nieuwe verlangens en behoeften voelen opwellen.

Wie we zijn en wat we voelen

Als Marcuse de wereld van de jaren zestig al totalitair noemde, in wat voor wereld leven wij dan nu? Niet alleen zijn er allerlei verlangens in ons geïnjecteerd waardoor we subtiel beïnvloed worden, maar daarbovenop komt nog dat algoritmes ons steeds dwingender een bepaalde richting opsturen. Soms letterlijk, in het geval van Google Maps, dat ons wanneer we door de stad lopen restaurants en cafés kan aanbevelen (‘Met 87 procent zekerheid bevelen wij u dit restaurant aan’). Intussen bepaalt Spotify wat we luisteren, Picnic wat we in ons winkelmandje leggen, Bol.com wat onze volgende aankoop zou moeten zijn en Tinder met wie we op date gaan. Algoritmes beïnvloeden ons keuzeproces niet, maar nemen het van ons over.

In hoeverre kunnen we dan nog spreken van menselijke autonomie? Volgens denkers als Yuval Noah Harari zullen straks niet wijzelf, maar algoritmes ontdekken wie we zijn en wat we voelen. Ze zullen weten wat het beste voor ons is, welke keuzes we moeten maken. We zullen langzaam gaan geloven dat het verstandiger is om naar die algoritmes te luisteren dan naar onze intuïtie.

Die machtsverschuiving zou het hele idee van individuele vrijheid kunnen ondermijnen, schrijft Harari in 21 lessen voor de 21e eeuw. Onze illusies over vrije wil zullen vermoedelijk verdwijnen als we dagelijks geconfronteerd worden met instellingen, grote bedrijven en overheidsinstanties die onze ontoegankelijke binnenwereld helemaal weten te doorgronden en manipuleren.

Ultiem schrikbeeld

Het zou een ultiem schrikbeeld zijn geweest voor Marcuse, die ondanks zijn sombere cultuurkritiek wel de hoop koesterde dat de menselijke vrijheid zou worden heroverd. Om dat te bereiken, zou de maatschappij technologie niet moeten inzetten als een instrument tot repressie, maar als een middel waarmee ieders eerste levensbehoeften vervuld kunnen worden. Via die weg kunnen individuen dan breken met de valse verlangens die in hen verankerd zitten.

Een naïeve gedachte, vond Fromm. Want de mens bezit naast zijn aangeboren verlangen naar vrijheid ook een innerlijke drang tot onderwerping.

Terwijl we vrijheid vaak als ons waardevolste goed beschouwen, knevelt die ons tegelijkertijd ook.

Wat Harari omschrijft, zou voor Fromm waarschijnlijk geen verrassing zijn geweest. Hij zou zeggen: natuurlijk, we wíllen ook graag leunen op algoritmes. We wíllen dat ze keuzes voor ons maken. Want vrijheid is een last. Het liefst gehoorzamen we machten buiten onszelf die ons voorschrijven hoe we moeten leven. Aan het begin van de vorige eeuw gaven we ons over aan het fascisme. In de eenentwintigste eeuw aan het neoliberalisme en aan technologie.

Een app als Netflix, en specifiek hun recente ‘Play Something’-knop (één klik en Netflix start een serie die vermoedelijk goed bij je past), bevrijdt ons als ware van onze vrijheid, neemt ons het keuzeproces uit handen en daarmee ook de mogelijkheid tot reflectie.

Want terwijl we vrijheid vaak als ons waardevolste goed beschouwen, knevelt die ons tegelijkertijd ook, schrijft Fromm in De angst voor vrijheid (1941). Het boezemt angst in om zelf te mogen bepalen hoe we ons leven inrichten. Daarom klampen we ons vast aan manieren van leven waarmee we die opdracht kunnen ontwijken. Het is een reactie op onze ‘instinctieve drang naar onderwerping’, die zich steeds nadrukkelijker manifesteert naarmate we meer vrijheid verwerven.

We doen er alles aan om maar niet verantwoordelijk te worden gehouden voor het niet vinden van ons ware zelf.

‘De wereld werd grenzeloos en bedreigend tegelijk,’ schrijft Fromm. ‘Met zijn verlies van een vastgestelde plaats in een besloten wereld verloor de mens ook het antwoord op de vraag naar de zin van zijn leven. Zo overviel hem twijfel aan zichzelf en aan het doel van zijn bestaan. De verhouding tot zijn medemensen – met iedereen als mogelijke concurrent – was nu vijandig en vervreemd geworden. Hij was vrij, dat wil zeggen alleen, vereenzaamd, van alle kanten bedreigd.’

En dan is daar ineens de digitale revolutie, met zijn bergen aan data en ‘slimme algoritmes’. Met behulp van apps koopt de mens de onzekerheid af die het maken van keuzes in hem oproept, in plaats van dat hij die onzekerheid verdraagt, het menselijk tekort aanvaardt en er een verstandhouding mee probeert aan te gaan

Steeds verder ingeperkt

Volgens Marcuse kwam de arbeidersklasse niet in opstand omdat ze verwend werd. Filosoof Nolen Gertz voegt daar in zijn boek Nihilism and Technology (2018) nog iets aan toe: ‘We zullen nooit in opstand komen tegen uitbuiting zolang ons nihilisme – onze neiging om ons tegen het leven te keren – ons ertoe brengt om liever uitgebuit te willen worden dan vrij te zijn.’

Anders gezegd: Marcuse vraagt zich af of de mens nog vrij kán zijn, Gertz of de mens nog vrij wíl zijn. We doen er alles aan om maar niet verantwoordelijk te worden gehouden voor het niet vinden van ons ware zelf, voor het niet verwezenlijken van onze vrijheid, voor het niet herontdekken van onze menselijkheid. Want: in de mens huist een kracht die vrijheid liever op afstand houdt. En die kracht lijkt meer dan ooit naar de oppervlakte te worden getild door de digitale technologieën die ons omringen.

Het gevolg van die gedweeë overgave aan machten buiten onszelf werd door Marcuse al beschreven: we worden eendimensionaal. In de loop der jaren zijn we zelfs zo voorspelbaar geworden, dat algoritmes al weten wat we gaan doen. En dat wij die algoritmes ook geloven, waarmee we dus eigenlijk beweren dat we te vangen zijn in een dataprofiel.

Op die manier wordt het moeilijk om multidimensionaliteit te bereiken. Marcuse wees er al op dat onze innerlijke ruimte – waar normaliter zoiets als verzet of kritiek kan ontstaan, omdat we daarbinnen onszelf zijn, kunnen nadenken, vragen kunnen stellen, meningen kunnen vormen – wordt opgeslokt door de maatschappij. De technologische realiteit is die privéruimte binnengedrongen. Reclame nestelt zich in alle facetten van het bestaan. Net als de waarden van het kapitalisme. Ook wij zijn efficiëntie en groei heel belangrijk gaan vinden. Dat maakt dat de kans op verzet tegen de status quo steeds verder wordt ingeperkt.

Techno-hypnose

Met terugwerkende kracht kunnen we concluderen dat de innerlijke ruimte die Marcuse ‘praktisch geëlimineerd’ noemde, in de jaren zestig weliswaar onder druk kwam te staan, maar in vergelijking met vandaag de dag nog tamelijk ongereguleerd en onbeheerst kon aanvoelen. Niet alles was rond arbeid en consumentisme georganiseerd. We konden ons er nog aan onttrekken.

Dat is tegenwoordig haast onmogelijk. De aanval op onze innerlijke ruimte is in volle vaart doorgezet. Door de komst van het internet en later de smartphone en apps als YouTube, Instagram en TikTok bestaan er tegenwoordig geen levenssferen meer waarin we autonoom kunnen blijven en waarin we de invloed van het kapitalisme, consumentisme of het vermaak buiten de deur kunnen houden.

In de woonkamer staat de televisie de hele dag aan. Wanneer we niet thuis zijn, scrollen we met onze smartphone langs algoritmisch gecureerde video’s die onze aandacht opslurpen. Techbedrijven willen onze innerlijke ruimte vullen met constante ruis om zoveel mogelijk geld te verdienen, wijzelf willen het vullen omdat we dan niet alleen hoeven te zijn met onze gedachten.

Gertz noemt dat ‘techno-hypnose’, waarmee hij bedoelt dat de mens de neiging heeft om te willen voorkomen dat hij voelt, omdat zulke gevoelens, bijvoorbeeld angst of melancholie, een ondraaglijke kwetsbaarheid in hem naar boven brengen.

Gelukkig bestaat er zoiets als een middenweg. Een punt tussen absolute vrijheid en absoluut knechtschap in.

Waar Marcuse hoopte dat de mens zou doorzien dat zijn behoeften ‘vals’ waren, laat Gertz zien dat we dat heus wel doorhebben, maar dat het ons niets uitmaakt: ‘We weten dat schermen onze tijd, ruimte, gedachten en gevoelens in beslagnemen, we zijn ons bewust van de “zombificerende” effecten ervan, maar blijven gewoon doorkijken,’ schrijft hij. ‘We weten dat het een vlucht is uit de realiteit. En dat is precies de reden dat we het zo aangenaam vinden.’

Zelfonderzoek

We lijken al met al speelballen van kapitalisme en techniek, gespeend van enige autonomie. En mochten we daaruit losbreken, dan zal de vrijheid die dan voor het oprapen ligt zo overweldigend zijn, dat we ons vermoedelijk weer gewillig zullen ‘teruggeven’ aan een externe macht.

Gelukkig bestaat er zoiets als een middenweg. Een punt tussen absolute vrijheid en absoluut knechtschap in. Om dat te kunnen zien, is het belangrijk te erkennen dat we nooit volledig autonome wezens kunnen zijn. We leven immers niet in een vacuüm. Techniek, en eigenlijk alles om ons heen, ook abstracte dingen als ‘cultuur’ of ‘het neoliberalisme’, heeft invloed op hoe we leven.

Filosoof Peter-Paul Verbeek geeft daarvan een mooi voorbeeld in zijn boek Op de vleugels van Icarus (2014). Daarin schrijft hij dat we denken dat onze drang om hard te rijden een vrije keuze is. De flitspaal beschouwen we als iets dat ons beperkt in die vrijheid. Maar dan zien we over het hoofd dat auto’s veel veiliger zijn geworden, ze het vermogen hebben om enorme snelheden te bereiken en dat snelwegen ruim zijn opgezet. Allemaal factoren die ons aanmoedigen het gaspedaal flink in te drukken. Ons verlangen om hard te rijden, is dus niet volledig autonoom tot stand gekomen.

Hij wil maar zeggen: menselijke autonomie en techniek gaan niet samen. Maar dat betekent niet dat ook de menselijke vrijheid daarmee in de kiem is gesmoord. Onze vrijheid ligt in ons vermogen om ons te verhouden tot de manier waarop technologie ons bestaan beïnvloedt. Het is onze taak om daar een verstandhouding mee aan te gaan.

En ja, dat klinkt na het lezen van De eendimensionale mens wel heel optimistisch en genuanceerd. Marcuse trok fel van leer en had grote dromen: breken met de status quo, ons loswoelen van beïnvloeding en sturing, minder werken, meer écht vrije tijd verwerven. Daar was verzet voor nodig, en dat is zestig jaar later niet anders: de macht van techbedrijven – specifiek de manier waarop ze (vaak illegaal) data over ons verzamelen en ons daarmee in verregaande mate beïnvloeden – moet doorbroken worden. En kritiek op hoe het neoliberalisme ons uitbuit, zou nooit moeten verstommen.

Maar waarschijnlijk is het doen van zelfonderzoek ­– ontdekken hoe we ons kunnen verhouden tot een wereld die ons langs allerlei kanten een bepaalde richting op probeert te duwen – de kortste route naar het heroveren van onze vrijheid.

Wat overigens indirect toch zeker als een aanval op de status quo gezien mag worden, aangezien ‘vrije subjecten’ minder gevoelig zijn voor valse behoeften en verlangens en zo een spaak in het wiel kunnen zijn voor het ‘technische productieapparaat’. Zij weigeren nog langer mee te doen.

Daarmee zou deze groep, die tijd en ruimte vindt voor zelfonderzoek, misschien wel de hedendaagse opvolger kunnen worden van ‘het substraat van de verschoppelingen en buitenstaanders’ waar Marcuse zijn hoop op had gevestigd. Deze groep stond buiten het systeem en had er, in tegenstelling tot de rest van de bevolking, geen baat bij dat de status quo in stand werd gehouden.

Zelfonderzoek zou ons, in ieder geval deels, buiten het systeem kunnen plaatsen omdat we zeggen: wij bepalen zelf hoe en in welke mate we ons willen laten beïnvloeden door externe krachten, en laten ons er niet langer gedachteloos door meevoeren.

Hoe groot zou de groep nog zijn die zich, in deze digitale verwenningstijden, wél wil verhouden tot hun vrijheid? Dat gaat de komende decennia duidelijk worden. Ik zou bijna zeggen: we bevinden ons op een beslissende tweesprong.

Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de hoog-industriële samenleving, Athenaeum Paradigma, vertaling Huub Stegeman, 304 p., €24,99

Donderdag 20 april organiseert De Balie in Amsterdam een avond over Marcuse.