Analyse
Een weerbare democratie kijkt in de spiegel
Author

Afgelopen zomer werden diverse noodklokken geluid: onze democratie wordt bedreigd. Vooral door krachten van buiten, van Trump en Poetin tot desinformatie van Elon Musk. Kun je in een debatklimaat vol ophef en hyperbolen de democratie gezond houden? 

Author
Auteur
Dieuwertje Kuijpers

Fotografie Phil Nijhuis/ ANP

10 tot 12 minuten leestijd

De democratie is kwetsbaar. Het is een waarschuwing die meerdere malen voorbij kwam afgelopen zomer. De Italiaanse schrijver Antonio Scurati bijvoorbeeld waarschuwde in het programma Buitenhof voor een vorm van het populisme waarbij de politicus zichzelf ziet als afgezant van het volk: ‘Als een leider de belichaming van het volk is, waar heb je dan nog een parlement voor nodig?’ In Nederlandse kranten raakten columnisten niet uitgepraat over Elon Musk als baas van X (voorheen Twitter): ‘Het sociale medium is een instrument geworden om de democratie te ondermijnen en duistere krachten aan de macht te helpen’, aldus Teun van der Keuken. Ook het nieuwste boek van de Amerikaanse journaliste Anne Applebaum, Autocracy Inc. – The Dictators Who Want to Rule the World, wijst op de gevaarlijke samenwerking van bedrijven en zichzelf verrijkende autocraten. Volgens haar is een liberale wereldorde, met universele waarden, niet langer vanzelfsprekend.

De kwetsbare democratie. Het is óók de titel van een paperback uit 2001. Een bloemlezing van filosofen over de democratie, samengesteld door politicoloog Tjitske Akkerman. Waarin de oervaders van de liberale democratie, zoals John Stuart Mill en Jean-Jacques Rousseau, zich plechtig buigen over de verhoudingen tussen het individu en de staat. Maar ook waar moderne(re) denkers wijzen op de noodzaak van de uitwisseling van ideeën. Zo draait volgens de Indiase filosoof Amartya Sen democratie rondom de as van publieke discussie, waar verkiezingen slechts een resultaat van zijn. ‘Government by discussion’, noemt hij het. Dit kan niet zonder publieke redelijkheid ‘in de vorm van een constructief en effectief publiek debat’. 

Hoe ‘constructief’ dat debat is, ondervond NSC-fractievoorzitter Pieter Omtzigt begin september na het uitspreken van de jaarlijkse HJ Schoo Lezing. Hij beschreef de demografische ontwikkelingen in Nederland en wees op de effecten van lage geboortecijfers. Door die razendsnelle daling zal er meer arbeidsmigratie van buiten Europa komen, met logischerwijze geopolitieke gevolgen: ‘We hebben het debat daarover vermeden, we kunnen dat niet blijven doen’. In NRC Handelsblad werden deze uitspraken door hoogleraar Leo Lucassen vertaald naar ‘Nederlandse vrouwen moeten meer kinderen krijgen’. De Volkskrant lichtte een ingezonden brief uit met de kop ‘Pieter Omtzigt laat zijn ware gezicht zien’, volgens de briefschrijver door ‘angst te zaaien’. 

Hoofdredacteur Hella Hueck van EW Magazine, die de jaarlijkse lezing organiseert, reageerde verbaasd: ‘Iedereen uit zijn plaat over wat Pieter Omtzigt zei over dalende geboortecijfers. The Economist schrijft hier al jaren structureel over’ en had als leestip ‘altijd terug te gaan naar de bron zelf’. NRC rectificeerde later het opiniestuk van Lucassen waarin Omtzigt werd aangesproken op nooit gedane aanspraken. Wat rest, is een pleidooi tegen ‘impliciete suggesties’.

Het is slechts een voorbeeld, maar één die symptomatisch is voor het wederzijds wantrouwen waarin het publieke debat wordt gevoerd. Er heerst een koortsachtige paranoia richting elkaars (vermeende) intentie. Alleen al het noémen van de beleidsterm ‘demografie’ was voldoende voor een verhitte reactie. Dat blijft niet zonder gevolgen. Zodra niet-gedane uitspraken en ‘impliciete suggesties’ voldoende zijn in het debat, zet je feitelijk de gesprekspartner buitenspel. Hij of zij is slechts een figurant in een retorische exercitie. Maar als de ander er niet meer toe doet: tegen wie praat je dan eigenlijk, anders dan tegen jezelf? Het publieke debat is zo slechts een optelsom van losse, theatrale daden in de loze ruimte door opiniemakers en hun gevolg, in plaats van een uitwisseling van gedachten, standpunten en inzichten. 

herhaling van zetten

Het laat zien dat het debat is gepolariseerd, maar niet in de betekenis die aan het woord vaak (onterecht) wordt toegekend. In de volksmond wordt polarisatie vaak gekoppeld aan de persoon die een uitspraak doet die tot heftige emoties en reacties leidt. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waarschuwde twee jaar geleden voor polarisatie met de mededeling dat ‘veel mensen ongeduld en ergernis voelen bij harde woorden en felle protestacties’. Demonstraties of harde woorden zijn verschillende uitingen van een grondrecht. Het voelen van een heftige emotie hierbij valt hier net zo goed onder. Maar is het daarmee polariserend?

Burgers aanwrijven dat ze gebruikmaken van hun grondrecht – door ‘harde woorden’ te gebruiken of ‘felle protestacties’ te organiseren – voelt bijna als het korte-rokjes-argument. Zeker omdat ergernis, felle emoties en grote woorden vaak zijn gereserveerd voor wanneer de ándere ideologische groep gebruikmaakt van zijn grondrechten. De linkse journalist Okke Ornstein verwoordde deze selectieve verontwaardiging tijdens de boerenprotesten als volgt: ‘Ik weet niet waar ik een grotere hekel aan heb. De boeren die drammen omdat ze eindelijk worden aangepakt om hun uitstoot. Of de kudde kleinburgerlijke politici, journalisten en anderen die over elkaar heen buitelen, omdat een demonstratie niet aangeharkt genoeg is naar hun zin’.

Grootschalig onrecht dat niet met even zoveel energie wordt rechtgezet als waarmee het werd veroorzaakt, zorgt voor onduidelijkheid over welke morele waarden burgers met elkaar delen

Een gepolariseerd debat kenmerkt zich immers niet door harde woorden of felle demonstraties, maar door het totale onvermogen om hier als samenleving mee om te gaan. Over de hele ideologische breedte wordt het politieke debat gevoerd met een overslaande stem van agressieve verontwaardiging. Zelfs het aankaarten van de staat van het debat moet in hyperbool: zo liet Caroline van der Plas (BBB) in een eerdere HJ Schoolezing weten ‘helemaal schijtziek’ te worden van polarisatie, uiteraard gevolgd door de voorspelbare ‘moet jij nodig zeggen’: ‘BBB is voortgekomen uit de boerenprotesten, een van de meest polariserende acties van de afgelopen jaren, aangejaagd door het zeer polariserende FDF’, aldus Francisco van Jole op het BNN/Vara blog Joop.nl.

Op deze wijze houdt iedereen elkaar gevangen in wederzijdse verwijten van hypocrisie. Iedereen kan elkaar immers altijd wel pakken op een inconsistentie, al dan niet voorzien van een triomfantelijk ‘this you?’ screenshot met een uitspraak van vijf jaar geleden. Degene die schande spreekt van de wegblokkades door boeren kan later hypocrisie verweten worden wanneer ze zelf op de A10 actievoeren voor het klimaat. En vice versa. Het publieke debat is hiermee een behoorlijk voorspelbare herhaling van zetten geworden. Elke dag krijgen we dezelfde stukgekookte groente voorgeschoteld, opgediend met een ander ophef-du-jour-sausje. 

Ondeugende ogen

De voorspelbaarheid en de daarmee opgebouwde vermoeidheid van elkaar (wéér) de les lezen (snappen ze het nou nog niet?), straalt door in het debat. Waar zijn de plotsklaps oplichtende, ondeugende ogen van de politicus die op het punt staat zijn opponent op beleefde wijze even alle hoeken van de (Tweede) kamer te laten zien? 

Een deel van het antwoord kan worden gevonden bij de Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt. Hij doet onderzoek naar moraliteit en hoe deze samenhangt met emoties. In een studie vroeg hij – samen met collega Jesse Graham – aan links-liberalen en conservatieven of ze vragenlijsten konden invullen: voor henzelf, maar ook voor anderen. Wat opviel, was dat conservatieven en gematigden heel erg goed zijn in het invullen van vragenlijsten waarbij ze moeten doen alsof ze links-liberaal zijn, maar andersom niet. ‘Links-liberalen konden zich niet verplaatsen in het idee dat autoriteit op een of andere manier in verband staat met moraliteit. Voor hen is autoriteit een vorm van onderdrukking’, zo licht Haidt zijn onderzoek toe in een podcast. Voor conservatieven en rechts-liberalen kan autoriteit wel degelijk een vorm of uitdrukking van moraliteit zijn: God, koning en vaderland, om slechts enkele voorbeelden te noemen. Er is dus sprake van een moreel asymmetrisch inlevingsvermogen, aldus Haidt en Graham. En dus is een christen-democraat die het gezin ziet als hoeksteen van de samenleving op voorhand verdacht. Of is er periodieke ophef wanneer blijkt dat de conservatieve christen-broeders van de SGP hun abortusstandpunt nog stééds niet hebben veranderd. Een standpunt dat evenzo traditioneel wordt beantwoord door uit te roepen in welk jaartal we leven (‘het is 2024!’), in de hoop dat er een kwartje valt.

Tegen abortus zijn is het product van een morele afweging. Voorstander zijn van abortus is dat net zo goed. Het feit dat iemand tot andere conclusies komt, betekent niet dat de onderliggende afweging immoreel is. Toch reageren we wel zo op elkaar: een andere politieke of maatschappelijke mening hebben, wordt vaak gezien als een symptoom van morele minderwaardigheid. Een houding richting andersdenkenden die we in Nederland traditioneel herkennen vanuit de (Katholieke) Kerk. De Amerikaanse neurowetenschapper Sam Harris schreef in The Moral Landscape over de mythe van seculiere chaos: religies hebben immers niet het monopolie op moraliteit. Toch zien we ook in de seculiere samenleving sektarische lijnen door het publieke debat lopen. Nederlandse onderzoekers constateerden na het analyseren van miljoenen tweets dat de klimaatdiscussie bijvoorbeeld ‘doorspekt is met religieuze taal, symbolen en rituelen’. Want ook buiten religie vinden mensen sociale verbinding in moreel denken, juist in de politiek.

Zowel politiek als moraliteit is volgens Jonathan Haidt te vergelijken met een teamsport. Enerzijds gebruiken mensen redeneringen achteraf om een eerder gevoel dat ze hadden te bevestigen. Pieter Omtzigt hoefde weinig te zeggen alvorens een triomfantelijke constatering in een Volkskrant-kop te moeten lezen dat ‘Omtzigt zijn ware gezicht toont’. Moreel denken heeft geen waarheidsvinding als doel, constateert Jonathan Haidt: ‘Moreel redeneren is bedoeld om jouw team te helpen, maar ook om te laten zien dat je een goed teamlid bent’. Redenaties die in de basis moreel zijn, kúnnen hierdoor bijna niet logisch en consistent zijn. En aan de selectief toegepaste logica en inconsistentie herken je de moraal.

Nachtelijk polderakkoord

De weg naar het hoofd gaat via het hart: logica en consistentie zijn botweg niet belangrijk wanneer het gaat om moraliteit. Moraliteit en politiek zijn tegelijkertijd niet los van elkaar te zien. Aristoteles zag in de politiek zelfs een middel voor morele deugd.

In Nederland wordt politiek vaak gezien als middel om dingen voor elkaar te krijgen. Politici willen altijd ‘mooie dingen’ doen voor Nederland. Organiseren. Managen. Of, the horror, in te regelen. Een ‘constructief en effectief’ debat wordt platgeslagen tot we het eens worden met elkaar. Urenlang opgesloten zitten in een zaaltje op het Binnenhof. Pizza’s laten aanrukken en midden in de nacht met een polderakkoord voor een haag camera’s verschijnen. We zijn politiek scoren gaan verwarren met democratische prestaties.

Het is verleidelijk om bij gevaren voor de democratie naar buiten te kijken, want dan ligt het in elk geval niet aan ons

Het constructief debat als de spil waar de democratie om draait, zoals Amartya Sen poneert, lijkt de meest bruikbare illustratie. Want ook binnen het publieke debat is – net als in de democratie – de uitkomst geen graadmeter van succes. Een constructief en effectief debat is er niet eentje waarin je je gelijk hebt gehaald, maar waar een gelijkwaardige uitwisseling van gedachten heeft kunnen plaatsvinden. Waar mensen aanspreekbaar zijn op hun eigen logica en inconsistenties. Waar mensen bereid zijn toe te geven wanneer hun redenatie krom gaat, maar – nog belangrijker – zich volledig vrij voelen om van inzicht te veranderen en ergens op terug te komen. Je hoeft het niet eens met elkaar te worden. Zolang de redenatie zuiver is, kun je prima – zoals in het geval van voor of tegen abortus – tot compleet andere conclusies komen. Agree to disagree.

Kortom: mensen zelf hoeven niet altijd logisch en consistent te zijn, zolang de spelregels van het debat dat maar zijn. Dit zorgt ervoor dat we elkaar kunnen aanspreken op die inconsistentie en dus scherp houden. Hetzelfde geldt voor politici: ze mogen onlogisch en inconsistent zijn, zolang ze – via het parlement controleerbaar en dus – aanspreekbaar zijn. 

Naargeestigheid

De kracht van democratie zit in het proces. Het is niets meer, of minder, dan een manier om met zo min mogelijk bloedvergieten onderlinge onenigheid te organiseren. De enige middelen die wij als mens hebben in conflict zijn woorden en geweld. Dit laatste is (vooralsnog) uitbesteed aan de staat, de woordenwisseling loopt via rechtbanken, parlementen, raden. Deze moeten openbaar, volgbaar en dus controleerbaar zijn. Om vertrouwen te creëren en te behouden in het systeem en de instituties, zoals de rechtspraak en het parlement.

Precies hier ligt de Nederlandse kwetsbaarheid.

Afgelopen week kwam De Jacht op Meral Ö. uit, een film van Stijn Bouma over het Toeslagenschandaal. Er valt geen onvertogen woord: de ambtenaren komen allemaal om ‘te helpen’. Heel vriendelijk. Ze kunnen er allemaal niets aan doen. Voeren ook alleen maar de regels uit. Hebben het zelf ook niet bedacht. De film is beklemmend. De periodieke silhouetten die voor Merals deur verschijnen om ‘even een kijkje te nemen’ zijn de bureaucratische variant op Stephen Kings It. Die horrorclown komt tenslotte ook alleen maar een ballonnetje geven.

De grootste naargeestigheid is dat het systeem een proces bewaakt waarbinnen niemand verantwoordelijk is en dus ook niemand aanspreekbaar. Het interne bedrijfsproces van BV Nederland werd tot op de letter gevolgd. Georganiseerd. Gemanaged. Ingeregeld. Toch kan niemand met droge ogen beweren dat ook maar één toeslagouder een eerlijk proces heeft gehad. Het schandaal leidde tot vuistdikke rapporten met esoterisch ambtelijke gezwatel over ‘menselijke maat’, maar de enige papieren die er toe doen – de compensatiegelden – zitten nog altijd ergens vast in datzelfde bureaucratische systeem.

Het Toeslagenschandaal was als een lichtkogel die werd afgeschoten en tijdelijk even het licht scheen op hoe onze instituties er bij liggen.

Sommigen wenden nog steeds het gezicht af. Het feit dat de ouders nog altijd wachten op compensatie komt niet door een overambitieuze prinses Laurentien, maar is eerder te vinden in de collectieve ontkenning van diep ingesleten weeffouten in het systeem. Het heet daarom in Den Haag nog altijd geen schandaal, maar een affaire. ‘De grootste fout is dat de Belastingdienst en het ministerie van Financiën het Toeslagenschandaal mogen oplossen, terwijl ze het zelf hebben veroorzaakt. Ze lossen het nu op dezelfde manier op’, zei voormalig SP-Kamerlid Renske Leijten, die de ontwikkeling van het schandaal dit jaar optekende in het boek Leuker kunnen we het niet maken.

De kwetsbare democratie is er één die grip heeft verloren op haar democratisch proces. Het zijn de spelregels van het proces die ons informeren over welke waarden we onderling met elkaar delen. Gerechtigheid, eerlijkheid, transparantie. Zodra die gedeelde waarden niet meer toetsbaar en controleerbaar zijn, is het systeem (dat onze onenigheid zou moeten organiseren) niet langer aanspreekbaar.

Bureaucratische vleesmolen

De kwetsbare democratie is er een die zichtbaar inconsistent is. Opportunistisch in de argumenten, selectief in de informatie. ‘Ik heb hier een schriftelijke bevestiging van mijn bezwaar in handen’, zegt Meral telefonisch tegen de Belastingdienst in de openingsscène van de film. ‘Ik zie niets in mijn systeem staan, dus ik kan u niet verder helpen’, antwoordt de ambtenaar.

De gevolgen van het Toeslagenschandaal zijn vele malen groter dan de restanten onder de bureaucratische vleesmolen waar de toeslagenouders doorheen zijn getrokken. Het feit dat het heeft kunnen gebeuren, maar ook bijna niet op te lossen lijkt, creëert een diepe onzekerheid onder burgers over wat we eigenlijk verstaan onder gerechtigheid en eerlijkheid. En voor wie gelden deze waarden eigenlijk?

Hoewel de gevaren voor de democratie knabbelen aan de buitenranden, bepalen we nog altijd zelf of we op het menu willen staan.

Grootschalig onrecht dat niet met even zoveel energie wordt rechtgezet als waarmee het werd veroorzaakt, zorgt voor onduidelijkheid over welke morele waarden de burgers met elkaar delen. Filosoof John Rawls zag de kwetsbaarheid van de democratie juist in het hanteren van eigen definities rondom de betekenis van fundamentele waarden zoals gerechtigheid, eerlijkheid, transparantie. Zonder die gedeelde basis zijn mensen niet zeker van de bescherming die ze wel (of niet) genieten in een democratie. De overheid is inconsistent, dus onvoorspelbaar. Wie weet kom je iets tekort, wordt je iets ontzegd. Gaat de ander er met een publieke dienst of voordeel vandoor. Wat rest is onderling wantrouwen waarbij dingen vast voor de ander worden ingevuld: je bent een christen-democraat, dus je zult wel een vrouwenhater zijn. Je hebt een niet-Nederlandse achternaam, dus je zult wel frauderen. Je hebt schulden, dus die zul je wel zelf veroorzaakt hebben. ‘Wantrouwen en rancune eroderen de grenzen van beleefdheid. De vijandigheid verleidt mensen om te handelen op een manier die ze anders zouden vermijden’, aldus Rawls.

Het is verleidelijk om bij gevaren voor de democratie naar buiten te kijken, want dan ligt het in elk geval niet aan ons. Maar aan Elon Musk. Donald Trump. Multinationals. Het populisme. Hoewel ze knabbelen aan de buitenranden, bepalen we nog altijd zelf of we op het menu willen staan.

De kwetsbare democratie is er een die niet in de spiegel durft te kijken.

Macht