Actieve burgers was het ideaal, kille sanering is de praktijk. Participatiedenkers zien hoe politici hun droom kapen.

Pakhuis de Zwijger aan het Amsterdamse IJ is op een onstuimige avond in oktober afgeladen.

Wethouder Pieter Hilhorst en publicist Jos van der Lans presenteren hun boek Sociaal doe-het-zelven over ‘mensen die zich verenigen om het heft in eigen hand te nemen’. Om duidelijk te maken wat ze precies bedoelen hebben de auteurs de halve stad uitgenodigd.

De oprichters van een ouderparticipatiecrèche in de Plantagebuurt, de gepensioneerde NS-medewerker die in Zuid een voedselbank leidt, de Turkse studenten die op eigen initiatief huiswerkbegeleiding geven, de vrijwilligers van het wijkcentrum in Oost die van buurtbewoners ‘meedromers’ willen maken: alle ‘helden’ worden op het podium gehesen. Ze krijgen een exemplaar van het boek uitgereikt en mogen met Hilhorst en Van der Lans op de foto.

Ouderparticipatiecrèches, buurtcollectieven en eigenkrachtconferenties zijn in hun ogen namelijk ‘hét antwoord op een te bureaucratische verzorgingsstaat’. Hilhorst en Van der Lans hopen dat velen in Nederland het voorbeeld van de in Pakhuis de Zwijger verzamelde pioniers zullen volgen. Aan het eind van de avond onthult de PvdA-wethouder dat zijn moeder graag had gezien dat hij priester was geworden. Het liep anders. ‘Maar nu kan ik eindelijk toch een keer zeggen: gaat heen en vermenigvuldigt u.’

De sociale doe-het-zelvers hebben de wind mee. Zeker sinds niemand minder dan de koning op Prinsjesdag verkondigde dat Nederland langzaam maar zeker verandert van een klassieke verzorgingsstaat in een participatiesamenleving: ‘Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.’

Dankzij de Troonrede belandde een volstrekt ongrijpbaar begrip als ‘de participatiesamenleving’ ineens op de voorpagina’s. Tot dan toe was het vooral onderwerp van gesprek onder wetenschappers en in bestuurlijke achterkamertjes. Want niet alleen Hilhorst en Van der Lans gaven zich over aan het participatiedenken.

De Universiteit van Amsterdam heeft een bijzondere leerstoel Actief Burgerschap, bekleed door oud-GroenLinks-Kamerlid Evelien Tonkens. De Universiteit van Tilburg publiceert graag en veel over de heruitvinding van de ‘civil society’. Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet periodiek onderzoek naar ‘burgerparticipatie’, de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling kwam deze zomer nog met het rapport ‘Swingen met lokale kracht’. Gemeenten en sociale diensten werken tegenwoordig met ‘participatieladders’ en ‘zelfredzaamheidsmatrixen’. Consultancybureaus bieden zich aan om wethouders en topambtenaren te scholen in de taal die ze nodig hebben voor de omgang met de burger. Zo ontwikkelde adviesbureau AEF de speciale instructievideo Meedoen, hoe praten we erover.

Maar wat hadden de sociaal-democraten te zoeken bij de ontmanteling van de verzorgingsstaat?

Het moge duidelijk zijn: alles wat met participeren te maken heeft, is booming business. Tegelijkertijd bestaat grote verwarring over de vraag hoe het nieuwe model voor de samenleving er precies uit moet zien, en vooral ook: hoe het moet heten. Intussen ziet een aantal geestelijke vaders en moeders van de participatiesamenleving met lede ogen aan hoe politici met hun idealen aan de haal gaan.

Dag welvaartsstaat

Al snel bleek dat ze in het buitenland niet helemaal snapten wat het kabinet-Rutte precies van plan was. Tot in Washington toe schreven de kranten dat Willem-Alexander tijdens de ‘meest controversiële Troonrede sinds jaren’ de afschaffing van de Nederlandse verzorgingsstaat had verordonneerd. Volgens de Londense Financial Times nam ons land afscheid van een halve eeuw egalitair denken. De overheid zou vanaf nu een bescheiden rol krijgen. ‘Dutch king: say goodbye to welfare state’ kopte The New Zealand Herald.

Vicepremier en minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher hield twee weken na Prinsjesdag een toespraak op het King’s College in Londen. De aanwezigen gingen na afloop amper in op zijn bevlogen verhaal over een gezamenlijke Europese aanpak van de werkloosheid en de verbetering van het lot van de aspergestekers. Bijna alle vragen die Asscher kreeg gingen over het naderende einde van de Nederlandse verzorgingsstaat. Daar schrok hij van. De afgelopen weken sprak een aantal prominente sociaal-democraten zijn zorgen uit. Zo zei PvdA-senator Marleen Barth dat de participatiesamenleving niet in plaats van de verzorgingsstaat mocht komen en noemde partijvoorzitter Spekman de interpretatie die liberalen als Rutte aan het begrip gaven ‘onzinnig’. Het pijnlijkst voor de PvdA’ers in het kabinet was de reactie van oud-partijleider, nu Volkskrant-columnist Wouter Bos. Hij had uit de Troonrede opgemaakt dat de overheid zich in de toekomst nog alleen zou ontfermen over de allerarmsten. Had Willem-Alexander niet gezegd dat wie dat kon verantwoordelijkheid moest nemen voor zijn eigen leven en omgeving? Volgens Bos liet het kabinet de middenklasse daarmee als een baksteen vallen: ‘Als dat niet slechts de mening van de VVD-leider is, maar ook van de coalitie, is er bij de PvdA sprake van een kleine ideologische revolutie. Geen visie meer op de overheid die er ook voor de middenklasse is.’ Bos, vilein: ‘Zeg me dat het niet zo is!’

Die column was uiteraard koren op de molen van SP-leider Emile Roemer die de participatiesamenleving bij de Algemene Beschouwingen fileerde. Het enthousiasme van VVD-zijde kon hij zich voorstellen. Voor die partij was het hele concept ‘weinig meer dan een excuus voor bezuinigingen en meer marktwerking’. Het nemen van verantwoordelijkheid betekende bij de liberalen al snel: ‘Zoek het zelf maar uit.’ Maar wat hadden de sociaal-democraten te zoeken bij de ontmanteling van de verzorgingsstaat? Volgens Roemer kon het hier nooit om een ‘diep doorleefd besef’ gaan.

Dankzij de Troonrede belandde 'de participatiemaatschappij' op de voorpagina. Foto: Werry Crone/HH
Dankzij de Troonrede belandde ‘de participatiemaatschappij’ op de voorpagina. Foto: Werry Crone/HH

Gigantische creativiteit

In zijn wethouderskamer op het Amsterdamse stadhuis geeft Pieter Hilhorst toe dat de term ‘participatiesamenleving’ makkelijk tot misverstanden leidt. Hilhorst houdt zich al jaren bezig met burgerinitiatieven en hoe bestuurders daarmee moeten omgaan. Als columnist van de Volkskrant, programmamaker bij de IKON, moderator van honderden discussiebijeenkomsten en VARA-ombudsman stuitte hij steeds op hetzelfde thema: een veel te paternalistisch opererende overheid. ‘In de tijd dat ik nog opiniemaker was, heb ik een keer meegelopen met de sociale dienst in Zuidoost. Ik verbaasde me erover dat mensen die aanklopten voor een uitkering nooit werd gevraagd: is er niet iemand in je kennissenkring die je aan een baan kan helpen? Als VARA-ombudsman hield ik me bezig met kinderen waar een heel leger hulpverleners op werd afgestuurd zonder dat iemand zei: wat vinden jullie zelf de beste oplossing, kan het probleem niet met steun van familie en buren worden aangepakt?’ Vertegenwoordigers van de overheid moeten zich anders gaan opstellen, is zijn heilige overtuiging. Ze moeten mensen bijstaan bij het organiseren van hulp vanuit hun eigen netwerk.

Maar dat betekent niet dat de overheid zich rücksichtslos terugtrekt, zoals Roemer suggereert. ‘Er gaat juist een gigantische creativiteit loskomen,’ voorspelt Hilhorst: ‘We gaan toe naar een actieve burger én een actieve overheid. Het is niet of/of, maar en/en. Een partij als de SP blijft veel te veel steken in angstdenken.’ De energieke wethouder: ‘Geloof me, er is meer te winnen dan te verliezen.’

Alleen moeten de liberalen dan niet de indruk wekken dat het toch om een schaamlap voor de bezuinigingen gaat, zegt zijn medeauteur Jos van der Lans. Hij geldt nóg langer dan Hilhorst als goeroe van de doe-het-zelfsamenleving. Van der Lans was redacteur van de Volkskrant, schreef in zijn eentje hele tijdschriften over zorg en welzijn vol, zat voor GroenLinks in de Eerste Kamer en publiceerde boeken als Koning Burger, Eropaf! De nieuwe start van het sociaal werk en Burgerkracht.

In dogmatisch linkse kringen wordt hem wel verweten dat hij de ‘stalmeester’ is van de afbraak van de verzorgingsstaat. Zijn commentaar: ‘Ik laat me niet het zwijgen opleggen over de bureaucratie van sociale diensten die er een potje van maken.’ Toch moet hij niets hebben van de interpretatie van de participatiesamenleving die in VVD-kringen circuleert. ‘Drie jaar geleden noemde Mark Rutte de staat een geluksmachine die moest worden uitgezet. Dat vond ik zó verkeerd. Net alsof mensen die aankloppen bij de overheid allemaal gelukszoekers zijn! De overheid moet als pechdemper blijven functioneren. Zoals Rutte het zei, maak je iedereen die steun nodig heeft verdacht.’

Niksig begrip

In een café om de hoek van haar werkkamer op de Universiteit van Amsterdam zit een kwade Evelien Tonkens. De bijzonder hoogleraar actief burgerschap en auteur van tientallen boeken en artikelen over participatie, bewonersinitiatieven en buurtwerk zag haar wetenschappelijk werk de afgelopen jaren gekaapt worden door de politiek. Iedereen in Den Haag die wilde bezuinigen, begon enthousiaste verhalen rond te strooien over de mondigheid van de burger, het belang van sociale cohesie en meer verantwoordelijkheid nemen voor elkaar. Politici misbruikten die begrippen voor hun eigen agenda. ‘Ze roepen wel dat ze voor de participatiesamenleving zijn, maar intussen breken ze de voorzieningen af die nodig zijn om mee te doen in de samenleving,’ zegt Tonkens. ‘Buurtbewoners moeten zich van de ene op de andere dag zelf over bibliotheken, zwembaden en buurthuizen ontfermen. Soms lukt dat maar vaak ook niet. Honderden van die instellingen worden nu gesloten.’ Die hypocrisie van politici stoort haar vreselijk. ‘De afbraak van zo veel voorzieningen is een ongekend experiment zonder wetenschappelijke onderbouwing. Alleen in de sociale sector durft men zo onbezonnen te werk te gaan. Er zegt toch ook niemand: haal de vangrails langs de snelweg maar weg, dat kunnen mensen zelf regelen en anders hebben ze pech.’

Kok hield vol dat de verzorgingsstaat niet in volle omvang viel te handhaven

Tonkens vermoedt dat het kabinet een begrip zocht dat zowel bij rechts als links goed zou vallen. ‘Het participatiedenken past bij het pleidooi van de VVD voor een kleinere overheid. En de PvdA kan het uitleggen als: het gaat om de verheffing en ontplooiing van mensen. Participatie is zoiets waar niemand tegen kan zijn. Onder die vage noemer wordt een beleid verkocht dat verstrekkende gevolgen heeft en bovendien als noodzakelijk wordt voorgesteld. Alsof we de verzorgingsstaat niet op een andere manier opnieuw kunnen inrichten!’

Jos van der Lans noemt de participatiesamenleving een ‘niksig begrip’: ‘Het enthousiasmeert me niet’. Hij had liever gezien dat de koning het over sociaal doe-het-zelven of burgerkracht zou hebben gehad. Wethouder Hilhorst zoekt naarstig naar een term die het liberale ideaal van de zelfredzaamheid en een sociale invulling daarvan beter dekt. Hij houdt het voorlopig op ‘samenredzaamheid’.

Maar of dat Emile Roemer, Wouter Bos en de studenten van King’s College gunstiger zou hebben gestemd?

Het is niet voor het eerst dat de politiek de burgers erop probeert te wijzen dat ze ook wel eens zelf de handen uit de mouwen zouden kunnen steken. Dat pleidooi duikt vooral op in tijden van tegenspoed. In de jaren tachtig betoogde het CDA als eerste dat het hoog tijd werd voor een ‘zorgzame samenleving’. De economische crisis die toen woedde was vooral een morele crisis, vond de partij. Burgers maar ook schooldirecties, woningbouwcorporaties en kruisverenigingen waren verslaafd geraakt aan overheidshulp. Daardoor konden ze niet meer op eigen benen staan.

De politicus die met alle geleerde rapporten over het failliet van de verzorgingsstaat op de loop ging, was de jonge, ambitieuze welzijnsminister Elco Brinkman. Hij zei hardop dat je voor steun eerst bij je familie en buren moest aankloppen. Dat deed de Nederlander veel te weinig.

Het gedroomde sociale doe-het-zelven: Op Burendag in Nijmegen maken buurtbewoners plantsoen en straten schoon. Foto: Flip Franssen/HH
Het gedroomde sociale doe-het-zelven: Op Burendag in Nijmegen maken buurtbewoners plantsoen en straten schoon. Foto: Flip Franssen/HH

De links-liberale goegemeente viel massaal over de ‘betuttelende’ CDA’er heen. ‘Hoe komt minister Brinkman toch aan zijn fabels over verwaarloosde bejaarden, eenzame zieken en het niet bestaan van burenhulp?’ vroeg Vrij Nederland zich in een paginagroot artikel af. Brinkman kreeg het verwijt dat hij misplaatste nostalgie koesterde naar de benauwde jaren vijftig toen de pastoor en de dominee nog kind aan huis waren en iedereen zijn zieke buurvrouw een pannetje soep bracht. Jos van der Lans zegt daar nu over: ‘Als linkse intellectuelen maakten we hem uit voor een reactionair die de klok terug wilde draaien. We hebben hem weggehoond. Achteraf is dat niet terecht. Als je nu Martin van Rijn hoort, is dat net Elco Brinkman.’

Gedeelde waarden

Begin jaren negentig was er weer een begrotingstekort. De PvdA, die CDA’ers als Lubbers en Brinkman jarenlang voor hardvochtige bezuinigers had uitgemaakt, zat nu zelf in de regering. De partij moest toegeven dat de verzorgingsstaat met al zijn subsidies en regelingen van bovenaf onbetaalbaar dreigde te worden. De eerste regeling die voor de bijl ging, was de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de WAO, waar inmiddels bijna een miljoen Nederlanders in zat. De pogingen van vicepremier en minister van Financiën Kok om die WAO aan banden te leggen stuitte op heftig verzet. Kok kreeg het verwijt dat hij de verzorgingsstaat uitkleedde. Het kostte hem bijna de kop als partijleider.

Toch hield Kok vol dat de verzorgingsstaat niet in volle omvang viel te handhaven. Op een groot partijcongres in Nijmegen hield Kok zijn geestverwanten streng voor dat de ‘saamhorigheid weer opnieuw georganiseerd moest worden’. En hij pleitte, jawel, voor een ‘participatiesamenleving’.

Maar in de Paarse jaren die volgden, viel dat woord zelden of nooit meer. De economie boomde, het geld klotste tegen de plinten op, om in termen van de roaring nineties te spreken. De kritiek op de overheid bleef, maar alle heil werd nu van marktwerking en individualisering verwacht.

De kans is groot dat de gemeenten zich gedwongen zien een wel heel indringend beroep op hun burgers te doen

De man die de tijdgeest probeerde te keren was Jan Peter Balkenende, CDA-premier van 2002 tot 2010. Als adept van de Amerikaanse communitarist Amitai Etzioni benadrukte Balkenende het belang van gedeelde waarden en normen. Die moesten zich uitkristalliseren in de buurt, in het onderwijs, in de civil society. In een toespraak voor christelijke werkgevers in Oosterbeek bedacht hij een aansprekende term voor het soort samenleving dat hij voorstond: de ‘participatiemaatschappij’.

Het derde kabinet-Balkende, met als vicepremier Wouter (‘Zeg me dat het niet zo is!’) Bos, nam de herinrichting van de verzorgingsstaat krachtig ter hand. De net door de Kamer aangenomen Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) hevelde een groot deel van de hulp aan gehandicapten, chronisch zieken en ouden van dagen van het rijk over naar de gemeenten. Die konden het best beoordelen welke voorzieningen hun bewoners nodig hadden, was de overtuiging. De WMO moest ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk konden ‘meedoen in de samenleving. Al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden.’ Een eufemisme voor: klopt u liever niet meteen bij de overheid aan voor een dure plek in een verzorgingstehuis.

Dringend verzoek

Evelien Tonkens was Tweede Kamerlid voor GroenLinks toen voor het eerst over de Wet maatschappelijke ondersteuning werd gesproken. ‘De regering verzekerde ons dat de wet niet was bedoeld om bezuinigingen door te voeren. Het werd verkocht als een participatiewet.’

Mister sociale veerkracht Jos van der Lans zat op hetzelfde moment in de Eerste Kamer. Hij beschouwt de invoering van de WMO als cesuur. ‘Voor het eerst werd gezegd: u heeft niet zonder meer recht op die voorzieningen, u moet de gemeente laten zien of het niet op een andere manier kan. De WMO legde de kiem voor wat we nu op grote schaal zien gebeuren.’

Want nu droomt PvdA-staatssecretaris Van Rijn van een nieuwe WMO die veel verder gaat dan de wet van 2007. Van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten wordt verwacht dat ze in ruil voor zorg een tegenprestatie leveren. Ouderen kunnen nog best voorlezen op een school voor kinderen met een taalachterstand. Een gepensioneerde boekhouder die in een rolstoel zit kan zich nuttig maken bij de schuldhulpverlening. In zijn concept-wetsvoorstel benadrukt Van Rijn dat hij niemand tot zo’n tegenprestatie wil dwingen. Maar de gemeenten mogen wel een ‘dringend verzoek’ tot hun inwoners richten om in ruil voor zorg vrijwilligerstaken op zich te nemen.

Strengere taal spreekt de nieuwe bijstandswet die minister Asscher en staatssecretaris Klijnsma voorbereiden. Geheel conform de tijdgeest wordt die de ‘Participatiewet’ genoemd. Sinds 2012 hebben gemeenten al de mogelijkheid van mensen in de bijstand een ‘maatschappelijk nuttige tegenprestatie’ te eisen: bankjes verven in het park, of boodschappen doen voor de buren. De nieuwe Participatiewet wil gemeenten nu verplichten uitkeringsgerechtigden zo’n tegenprestatie op te leggen. ‘Verplicht vrijwilligerswerk’, heet dat.

De gemeenten krijgen de nieuwe WMO, de jeugdzorg en de uitvoering van de Participatiewet toegeschoven. Ondertussen wordt er wel fors op het budget bezuinigd. De kans is groot dat de gemeenten zich gedwongen zien een wel heel indringend beroep op hun burgers te doen. Het staat ver af van het enthousiasme waarmee idealisten als Jos van der Lans en Pieter Hilhorst praten over spontane initiatieven van burgers die het heft in eigen hand nemen.

Moet je die mensen met hangen en wurgen dwingen in ruil voor hun uitkering in het buurtcomité plaats te nemen?

Small pockets

Gaat de ‘participatiesamenleving’ er dit keer dan toch echt komen? En moeten we daar blij mee zijn of niet?

Menno Hurenkamp is hoofdredacteur van Socialisme & Democratie, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Samen met Evelien Tonkens schreef hij een boek over burgerschap aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Hij deelt haar scepsis. Hurenkamp voorspelt dat de participatiesamenleving de tweedeling in de maatschappij zal vergroten. ‘Uit alle onderzoek blijkt dat hoger opgeleiden in de betere wijken graag bereid zijn van alles te organiseren, maar in de achterstandswijken ligt dat lastiger. Daar is het wantrouwen tegen de overheid groot. Moet je die mensen met hangen en wurgen dwingen in ruil voor hun uitkering in het buurtcomité plaats te nemen? Ik denk niet dat de sfeer in die buurt daar nou van opknapt.’

Van der Lans geeft toe dat zijn ideaal door het kabinet kan worden misbruikt voor bezuinigingsdoeleinden. Dat kan het hele concept ongeloofwaardig maken. Zoals in Engeland bleek toen David Cameron met veel aplomb de Big Society lanceerde en er vervolgens geen penny voor over had. Van der Lans: ‘In Engeland zeggen ze nu: ‘Big Society, small pockets.’

De participatiesamenleving kan volgens hem alleen slagen als burgers zelf de handen ineenslaan. Niet als de regering het van bovenaf oplegt. ‘Rutte denkt dat als hij maar hard genoeg aan de takken trekt, de boom wel zal groeien. Zo werkt het niet.’

Toch blijft Van der Lans in zijn doe-het-zelfmaatschappij geloven. Een terugkeer naar de verzorgingsstaat met zijn bureaucratie en betutteling is hoe dan ook geen optie. ‘Die is uit de tijd, en daar moet ik als oude linkse jongen op wijzen. Ik beschouw dat als mijn intellectuele plicht.’

Kader: Een middeltje voor alle kwalen

Participatiepolitici