Jonah Falke leest zijn verhaal zelf voor.

In een lange bruine jas, met een leren tas op de rug, loopt Cok Vrooman van het station in Den Haag naar het kantoor van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), hij is onzichtbaar in een menigte. Terwijl hij de samenleving als geheel veel beter kent dan de meesten op straat. Prof. dr. Cok Vrooman is een socioloog die soms wat mistroostig in de verte staart.

Vrooman lijkt meer geïnteresseerd in cijfers dan in mensen. Maar in zijn werk zijn de mens en het cijfer niet van elkaar te scheiden. Het individu bestaat eigenlijk niet in deze wetenschap, mensen en hun overeenkomsten worden alleen van gepaste afstand zichtbaar. Hij benadert de sociologie vooral kwantitatief.

De afgelopen jaren werkte Vrooman als strategisch adviseur van het SCP aan een onderzoek dat de samenleving onderverdeelde in zeven groepen: de werkende bovenlaag, jongere kansrijken, de rentenierende bovenlaag, laagopgeleide gepensioneerden, de werkende middengroep, onzekere werkenden, en het precariaat. Aan het onderzoek deden 6.800 mensen mee. Er is gemeten in 2019 en 2020, en het onderzoek heet Eigentijdse ongelijkheid.

We lopen door het statige gebouw waar lang geleden het ministerie van Economische Zaken zat naar zijn kantoor.

‘Meten is de wereld vergeten,’ zei filosoof Awee Prins ooit. Maar overeenkomsten tussen mensen zijn onvermijdelijk en beleid moet generiek zijn.

Gelukkig zegt ook Vrooman al snel dat sociologen vaak geneigd zijn om te denken in ‘categorale variëteit’ en voorbij te gaan aan het feit dat bij hetzelfde economisch, sociaal en cultureel kapitaal persoonskenmerken doorslaggevend kunnen zijn.

De noodzakelijke complexiteit bevalt Vrooman en werd de grondtoon van het onderzoek. Er is niet gekozen voor versimpeling. Naast economisch kapitaal is er gekeken naar andere hulpbronnen, zoals persoonskapitaal: fysieke en mentale gezondheid, zelfvertrouwen en aantrekkelijkheid. Sociaal kapitaal: wie zitten er in je netwerk? En cultureel kapitaal: pas je erbij (bijvoorbeeld door je voornaam), ken je de maatschappelijke codes, en gedraag je je ernaar? Dit alles vanuit de gedachte dat sociale ongelijkheid ontstaat door verschillen in de ophoping van al deze kapitaalvormen.

Zijn masterscriptie ging over de vraag in hoeverre het milieu waarin je opgroeit bepalend is voor het schoolsysteem waarin je terecht komt. De vragen waar hij zich nu op richt liggen in het verlengde daarvan. Vroomans specialisaties zijn de verzorgingsstaat, sociale zekerheid, arbeidsmarkt, ongelijkheid, armoede, sociale uitsluiting, landenvergelijkend onderzoek en sociale netwerken.

‘Een handelingsrichting meegeven is abstracter dan zeggen: verhoog het minimumloon.’

Voor dit onderzoek werden streekproeven gedaan, vragenlijsten ontworpen en gegevens als inkomen, vermogen, migratieachtergrond en geslacht in een anonieme omgeving aan elkaar gekoppeld. De vragenlijst werd uitgezet via een enquêtebureau. ‘We wilden zoveel mogelijk mensen uit verschillende groepen meenemen. De steekproef was verdeeld in vier groepen, die over het land verspreid zijn. Het is zo gemakkelijk mogelijk gemaakt. De vragenlijsten zijn getest op begrijpelijkheid. Maar iemand die totaal niet kan lezen of schrijven behoort niet tot de steekproef, dat is een beperking van het onderzoek. Al kun je je ook laten helpen bij het invullen.’

In de enquête is gevraagd of mensen iemand hebben die hen kan helpen bij regelingen, geldzaken en dergelijke – het behoort tot het sociaal kapitaal.

Het is complex

Vrooman is blij met hoe het onderzoek geland is. ‘Het is met relatief weinig fouten geciteerd.’ Het SCP koos ervoor om niet alleen de cijfers te presenteren, maar ook een handreiking te doen naar wat de beleidsimplicaties zouden kunnen zijn. Dat is immers de taak van een planbureau. ‘Maar het vraagstuk is complex, het rapport gaat over de verstrengeling van hulpbronnen zoals die neerslaan in een bepaalde klassenstructuur. Een handelingsrichting meegeven is abstracter dan zeggen: verhoog het minimumloon.’

Als je naar de uitkomsten kijkt, zeg ik, lijkt het tijd voor een ander, socialer beleid. De ongelijkheid groeit.

‘Dat is niet de boodschap van het rapport,’ zegt Vrooman. ‘Maar verwacht niet dat het probleem vanzelf weggaat als je de verantwoordelijkheid voor het opbouwen van hulpbronnen volledig bij mensen zelf legt.’

Zegt hij daar eigenlijk mee dat een te liberale visie niet werkt?

‘In zoverre dat we de implicaties van een strategie die eigen verantwoordelijkheid centraal stelt in kaart hebben gebracht, en die lijkt bij dit onderwerp niet veel perspectief te bieden. In mijn werk als strateeg benader ik dit vanuit veranderende, en deels concurrerende, beleidsparadigma’s. Als wetenschapper ben je vooral geïnteresseerd in de vraag welke benadering voor de samenleving het beste uitpakt.’

Cosmetische correcties

Wat opzien baarde bij de verschijning van het onderzoek, is dat ook uiterlijk en aantrekkelijkheid zijn onderzocht. Hoe meet je dat in een enquête?

‘Als je veel sociale relaties hebt, je de sociale codes goed beheerst, beroemd bent, er goed uitziet of heel fit bent, kun je dat monetariseren.’

‘Er is niet rechtstreeks gevraagd of men zichzelf knap vindt, maar in hoeverre men het eens of oneens is met de stelling “Ik vind mijn uiterlijk zoals het is precies goed”. Omdat we uit de literatuur weten dat vooral mannen van een zekere leeftijd geneigd zijn de eigen aantrekkelijkheid te overschatten, hebben we bovendien een controlevraag toegevoegd: “De meeste andere mensen vinden mij er goed uitzien”, op een schaal die loopt van “dat vindt niemand” tot “dat vindt iedereen”. Dat dwingt tot meer reflectie. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om hoe de individuele scores die je zo krijgt verdeeld zijn. En we kunnen wel met zekerheid zeggen dat uiterlijk een belangrijke en opkomende ongelijkheidsdimensie is.’

Het SCP vroeg mensen ook of ze veel aandacht aan hun uiterlijk besteden, en of ze proberen hun gezondheid op peil te houden. Daar kwam uit dat de mensen die al veel persoonskapitaal hadden én jongeren het meest geneigd waren om te investeren. Vrooman zegt dat veel mensen, ook als ze het niet al te breed hebben, geld uitgeven aan cosmetische correcties; en dat men dat vermoedelijk niet zonder reden doet. ‘Bij de ontwikkeling van elk van die vier hulpbronnen kun je stellen: financiële middelen zijn van belang. Maar het omgekeerde geldt eveneens: als je veel sociale relaties hebt, je de sociale codes goed beheerst, beroemd bent, er goed uitziet of heel fit bent, kun je dat monetariseren. Om het helemaal ingewikkeld te maken kunnen de verbanden tussen de hulpbronnen per levensfase ook nog eens verschillen.’

Uit eten

Er kwam ook kritiek op de bevindingen van het SCP van collega’s en vanuit de media. Zo zou het theoretisch kader alleen gebaseerd zijn op de Franse socioloog Bourdieu, die een onderscheid aanbrengt tussen economisch, sociaal en cultureel kapitaal, en persoonskapitaal tot het laatste herleidt. Terwijl dat begrip in de studie eerder is gebaseerd op inzichten van de Italiaanse econoom Vilfredo Pareto, die het belang van individuele verschillen en onderlinge competitie benadrukt. Vrooman citeert: “Of bepaalde theoretici het nu leuk vinden of niet, feit is dat de menselijke samenleving niet homogeen is, dat individuen fysiek, moreel en intellectueel verschillend zijn.”’

In de Volkskrant schreef Jochem Tolsma, hoogleraar sociale scheidslijnen, dat vooral het onderwijs verschil maakt, en het beleid zich daarop zou moeten richten, niet op een klassenstructuur die volgens hem willekeurig is. ‘We stellen niet dat het onderwijsstelsel er niet toe doet en onderwijsbeleid overbodig is,’ werpt Vrooman tegen. ‘Maar als onderwijs de allesoverheersende factor zou zijn die de eigentijdse klassenverschillen bepaalt, dan zou dat uit onze analyse naar voren gekomen zijn. In dat geval zou men verwachten dat alle hulpbronverschillen een gelaagdheid op basis van onderwijs weerspiegelen, maar dat is niet wat we vinden. Ook staat het meritocratisch ideaal dat kansengelijkheid via het onderwijs kan worden gerealiseerd onder druk, bijvoorbeeld door schaduwonderwijs en het groeiend belang van de locatie van scholen.’

In de reacties op het rapport viel Vrooman op dat sommige arbeidsmarktspecialisten vonden dat het ongelijkheidsprobleem vooral moet worden aangepakt door een andere regulering van arbeidscontracten. Economen zien de kern van het vraagstuk dan weer vaak in de manier waarop we inkomen en financieel vermogen verdelen. ‘We beweren niet dat zulke materiële factoren er niet toe doen, maar we vinden het niet waarschijnlijk dat je de structurele tegenstellingen in de tegenwoordige samenleving op kunt lossen door het beleid uitsluitend te richten op zulke economische verschillen.’

‘Als er écht een kleine homogene groep aan de bovenkant bestaat, dan hadden we die moeten aantreffen.’

Een van de vragen die het SCP stelde, was of iemand voor honderd euro per persoon uit eten zou gaan. ‘Dat is toch economisch kapitaal?’ zegt de econoom. Niet volgens het SCP, want je zou die honderd euro ook gewoon op de bank kunnen laten staan. ‘Dan was iemand rijker geweest. Iemand besteedt die honderd euro wellicht omdat hij of zij er plezier aan ontleent. Maar vaak ook wel omdat men daarmee laat zien: “Kijk, ik kan het me veroorloven om hier honderd euro aan uit te geven en heb ook letterlijk een goede smaak.” Dan wordt zo’n uitgave omgezet in cultureel kapitaal dat je klassenpositie markeert. In ons rapport hebben we geprobeerd duidelijk te maken dat men in de tegenwoordige samenleving allerlei hulpbronnen kan inzetten om meer van de andere kapitaalvormen te vergaren. Iemand zonder hulpbronnen heeft die mogelijkheid niet, en daardoor kunnen in de loop der tijd Mattheuseffecten ontstaan: de rijken rijker, de armen armer.

Maakbaarder

Bestaat er een tegenstelling tussen de bovenste 1 procent en de rest van de bevolking? ‘Die 1 procent is er niet uitgekomen als aparte klasse. Als er écht een kleine homogene groep aan de bovenkant bestaat, dan hadden we die moeten aantreffen, bij het trekken van de steekproef is gezorgd voor voldoende respondenten in deze categorie. Misschien overheerst in het publieke debat een neiging tot simplificatie. Een tweedeling praat makkelijk. Hoog-laagopgeleid, vermogend-minvermogend, hoge of lage inkomens. Maar onze samenleving is gecompliceerder dan dat. Je hoopt dat een rapport als dit nuances in het debat brengt. Uiteraard heeft het precariaat andere dingen nodig. En misschien is toch wel hét probleem dat mensen aan de bovenkant anders naar de samenleving kijken. Positiever en maakbaarder.’

En beleidsmedewerkers zitten waarschijnlijk aan de bovenkant. Dus dan moet er met de logica van de bovenkant over ‘de onderkant’ worden beslist.

‘Dat is een opgave, ja. Maar het zit wat mij betreft veel meer in het voeren van een veelkleurig publiek debat. We zeggen ook in het rapport dat het niet gemakkelijk is om op deze complexe manier naar de samenleving te kijken. Maar het biedt ook kansen. Er is geen sprake van een simpele klassentweedeling die zich rechtstreeks vertaalt in polariserende visies op de maatschappij en het beleid. Niet iedereen aan de onderkant is verbitterd en ongelukkig. En het is ook niet zo dat aan de bovenkant niemand zich iets aantrekt van het lot van de minder bedeelden. Daar liggen politieke kansen.’

Verandering van de koers

Het rapport is geen eenvoudig stappenplan of handboek naar minder ongelijkheid, maar er wordt wel voorzichtig aangestuurd op verandering van de koers, want het vertrekpunt is dat policy matters. Om de scheve verdeling van hulpbronnen tegen te gaan, is het van belang om de formele en informele regels van onze samenleving te bezien, zegt het SCP. ‘Het gevoerde beleid kan, ook bij een heikele kwestie als deze, verschil maken.’ Er wordt gerept over de verschillen in de samenleving met ‘moeilijk te rechtvaardigen oorzaken’. De handvatten voor nieuw beleid worden aangeduid als: ‘gerichte aanvulling van kapitaaltekorten van sociale klassen’, ‘institutionele en organisatorische systeemaanpassingen’, ‘aanpak van de verwevenheid van structurele ongelijkheid met cohesie en legitimiteit’.

Het SCP vindt het niet waarschijnlijk dat het draaien aan de verhoudingsgewijs gemakkelijke ‘knoppen’ van het economisch kapitaal (gelijke kansen in het onderwijs, verminderen van tegenstellingen op de arbeidsmarkt, tegengaan van al te grote inkomens- en vermogensverschillen) er automatisch toe zal leiden dat ook de ongelijkheid in sociaal, cultureel en persoonskapitaal kleiner wordt, het is slechts een soort ‘bijvangst’. Vrooman merkt op: ‘Voor de groep die soms wordt aangeduid als de “cannots” – mensen met cognitieve beperkingen, analfabetisme, zware gezondheidsproblemen en dergelijke – ligt de maatschappelijke lat nu al hoog, en blijkt het keer op keer lastig hun onderwijspeil en arbeidsmarktpositie substantieel te verbeteren. Het is ook voorstelbaar dat niet-economische hulpbronnen in de toekomst zwaarder gaan wegen bij de verdeling van maatschappelijke posities, doordat digitale vaardigheden belangrijker worden, of door een voortgaande esthetisering van de samenleving’.

Beleidmakers moeten de echte conclusies trekken en stappen zetten die volgen uit het SCP-rapport. Dit onderzoek is slechts de analyse. Met die beleidsmakers gaat het SCP binnenkort wel in gesprek, achter gesloten deuren. ‘De bijeenkomsten zijn niet geheim, maar er moet wel vrij gediscussieerd kunnen worden met de verschillende ministeries over de te bewandelen paden,’ zegt Vrooman.

‘Het is niet zo dat als je de klassenstructuur gaat egaliseren, je al het ongenoegen in de samenleving oplost.

Is het niet frustrerend om de diagnose te stellen maar nooit echt iets te kunnen doen, terwijl de feiten op zijn bureau liggen? ‘Zo kijk ik er zelf niet naar. Wetenschap en beleidsadviseurs willen relevant zijn, maar niet op de stoel van de beleidsmakers gaan zitten. Het SCP is gesprekspartner van het kabinet. We zitten niet aan de knoppen, maar zitten er wel dichtbij.’

Weinig nieuws

Het probleem met meten is dat het vaak de wereld van gisteren laat zien, maar dat beleid op het nu en toekomst gericht moet zijn. De metingen van het SCP stopten net voor de coronacrisis, en sindsdien lijkt er veel veranderd. Toch verwacht Vrooman wat betreft klassenstructuur weinig nieuws. ‘Het is inherent aan een klassenstructuur dat die traag verandert. De opvattingen van mensen, hoe men tegen samenleving, medemens en politiek aankijkt, zijn de laatste jaren echter wel pessimistischer geworden. We hebben de indruk dat dit een vrij algemene trend is geweest, waardoor de verschillen tussen de sociale klassen per saldo intact zijn gebleven. Het is ook niet zo dat als je de klassenstructuur gaat egaliseren, je al het ongenoegen in de samenleving oplost. Maar structurele ongelijkheid is wel onderdeel van de puzzel van het ongenoegen.’

Dit najaar verschijnt er een vervolgpublicatie over hoe de zeven klassen verdeeld zijn over het land. ‘Het was interessant geweest om die te publiceren voor de Provinciale Statenverkiezingen, maar het kost nog wat meer tijd,’ zegt Vrooman.

Onlangs verscheen wel het onderzoek Elke regio telt! van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, en dat geeft ook al een inkijkje. Het Rijk wordt verantwoordelijk gehouden voor de grote landelijke verschillen: het noorden heeft bijvoorbeeld minder te besteden en de huisarts is er het verst weg, in de voormalige veenkoloniën en in Limburg is de levensverwachting vier tot vijf jaar lager dan elders. Wat zich dan weer helder lijkt te vertalen in de (protest)stemmen op de BBB, die sierlijk om de (welvarendere) Randstad én studentensteden heen krullen.

Mono-culturele plaatjes

Straks zal Vrooman weer met zijn rugzak naar het treinstation lopen. Ik ben benieuwd of hij door dit werk anders om zich heen kijkt op straat.

‘Nee.’

Ziet hij dan geen verschillen? De ene een blik bier, de andere een Tesla?

‘Nou ja, ik ben me wel bewuster van het klassenonderscheid, maar ik loop niet iedereen te determineren van: “Dat is echt een onzekere werkende.” “Dat is typisch een geval van de rentenierende bovenlaag.” Kijk naar het omslag van het rapport. Op de voorkant wilden we iets van de diversiteit in het land laten zien. Onze communicatiemedewerkers hebben goed gezocht. Uiteindelijk kwamen ze met mono-culturele plaatjes. Bijvoorbeeld mensen op een markt. Maar niet iedereen loopt op de markt. In een weekend ben ik nog een keer gaan speuren en toen kwam ik dit plaatje tegen. Het aardige hiervan is dat er hiërarchie in zit, want we zien mensen letterlijk op een trap. Het is ook behoorlijk divers.’ Hij wijst op een jongen: ‘Dit lijkt mij wel iemand van de werkende middengroep, maar hij is wel een beetje stoer dus misschien is het ook wel een onzeker werkende? Hier wat oudere mensen, een duidelijk verschil in etniciteit. Ook veel jongeren die voor een deel bedrukt kijken. Dus daar zitten misschien onzekere werkenden bij? Of studenten? Maar ze moeten natuurlijk ook gewoon goed opletten om niet van de trap te vallen,’ lacht hij. ‘Dat dit het meest diverse plaatje was dat we konden vinden, zegt ook wel iets. Kennelijk is het moeilijk en moet je lang zoeken naar een plek waar iedereen in dit land samenkomt.’

Vrooman loopt met me mee naar de uitgang. Het gebouw is zo goed als leeg. In het trappenhuis blijft hij even stil staan en zegt: ‘Het mooie van deze trap is dat ie nog intact is, hier lag vroeger een loper.’ Het marmer is lichter waar de loper lag. ‘Hier hebben generaties ambtenaren overheen gelopen, het is zo goed mogelijk schoongemaakt, maar de sporen van het verleden laten zich niet helemaal uitwissen.’ Het is alsof hij nog altijd over zijn onderzoek spreekt: het milieu waarin je opgroeit, je verleden, is vaak onuitwisbaar en bepalend voor je toekomst.

In de aankomsthal, met een grote statige trap waar nog wel een rode loper ligt, zegt Vrooman: ‘Het verhaal wil dat dit vroeger de entree was voor ambtenaren met de titel referendaris of hoger. De rest van het personeel moest via een van de zijtrappen naar boven. Nu mag iedereen er overheen lopen.’ Het klassenverschil is opgeheven. Hier althans.