Onlangs sprak ik iemand die zich publiekelijk behoorlijk giftig kan maken, maar liever niet ‘boos’ genoemd wil worden. Dat woord zou de woede minder terecht doen klinken, overdreven maken, afserveren als een mentaliteitsprobleem, of een ongewenst persoonlijkheidskenmerk – redenen om de boze persoon niet serieus te hoeven nemen.

Zulke argumentatie kende ik in de context van vrouwen. Zwarte vrouwen, vooral. De laatste jaren is er veel uitgesproken verzet geweest tegen het stereotype van de angry black woman. Maar degene die bovenstaand bezwaar opwierp, was een man. Een witte man, met een comfortabele maatschappelijke positie. Het probleem van boos genoemd worden had zich ineens diametraal over de identiteitspolitieke as verplaatst.

Al zal het aan de witte-mannenkant van die as een kleiner probleem zijn, vermoed ik.

Lees ookSander Schimmelpenninck: ‘Alles is geluk aan mij’9 december 2021
Nare racistische retoriek

De figuur van de boze zwarte vrouw – slechtgemanierd,...