Een oudere dame op de Dutch Design Week eind oktober. Op haar neus een gigantisch brilmontuur met ronde glazen, onder haar oren  oorbellen zo rond en groot als cd’s. Ze past precies in de oude karikatuur van een designer. Dat waren mensen met een opvallende bril, een kledingstijl met veel zwart, enkele primaire kleuren en altijd ergens een hint van de New Wave van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Maar in 2021 contrasteert de dame juist met de andere bezoekers van de Dutch Design Week: vintage kleding, linnen tasjes, niets is glad, niks extravagant vormgegeven. Kleren, haar en houding schreeuwen luid: Understatement!

Het oude denken over design en schoonheid was het zoeken naar ‘een leuk product’, een hebbeding waarin schoonheid werd bepaald door factoren als nieuwheid, vernuftigheid, functionaliteit. Er werd (collectief) gezocht naar een allerindividueelste expressie van wie de drager wilde zijn. Zeg maar: het denken van voor de grote omwenteling.

Misschien zeggen de geschiedenisboeken later wel dat mensen als Paul Hekkert toen, begin jaren tien van de 21ste eeuw, meemaakten hoe het nieuwe tijdperk van post-consumentisme werd voorbereid.

Die ‘gigantische omwenteling’ (zijn woorden) zag Paul Hekkert, hoogleraar vormtheorie te Delft, zo ongeveer tien jaar geleden beginnen. Toen merkte hij voor het eerst dat studenten hem niet meer vroegen of hij een stageplaats wist bij een goed bedrijf, een fabrikant van auto’s of koffiezetapparaten bijvoorbeeld. Studenten waren steeds minder geïnteresseerd in het design van de iPhone of andere succesvolle producten. Ze wilden iets zinnigers, het kon ze minder schelen hoe een product eruitziet en wat maakt dat het een succes wordt en of consumenten het willen aanschaffen. Ze waren op zoek naar maatschappelijke relevantie. Misschien zeggen de geschiedenisboeken later wel dat mensen als Paul Hekkert toen, begin jaren tien van de 21ste eeuw, meemaakten hoe het nieuwe tijdperk van post-consumentisme werd voorbereid.

Aan het denken zetten

De hallen van de Dutch Design Week in Eindhoven stonden vol voorbeelden van critical design. In het twintigste jaar van haar bestaan vroeg de organisatie om een kritische blik op consumptie en de hedendaagse manieren van produceren. Als er geen design op had gestaan, zou je hebben kunnen denken dat je op een tentoonstelling in Wageningen over vernieuwende landbouw liep of op een expositie in NEMO Amsterdam over technologische vooruitgang, of dat je in de RAI was op een vakbeurs over innovaties in de zorg.

‘Alles hier gaat over duurzaamheid, veiligheid, gezondheid.’

‘Het is allemaal bedoeld om mensen aan het denken te zetten,’ zegt Hekkert, ‘niet direct om ze te provoceren, maar om ze te laten nadenken over hun leven, waarom ze doen wat ze doen, en over een mogelijke wereld van morgen. Hedendaagse designers onderzoeken de maatschappelijke tradities en kijken hoe ze als makers kunnen bijdragen aan een betere wereld. Het gaat over duurzaamheid, veiligheid, gezondheid.’

Je ziet op zo’n Design Week ook bijna geen gewóne producten meer.

‘Het gaat ontwerpers niet meer om producten. Het gaat ze nu om impact hebben. Dat heb je niet alleen met een eindproduct, maar door te kijken naar een hele keten, de voedselketen bijvoorbeeld. Studenten komen nu bij mij met vragen als: hoe kan ik de transitie naar minder of geen vlees eten versnellen?’

Is dat helemaal anders dan vroeger?

‘Er is echt enorm veel veranderd. Tien jaar geleden was ontwerpen, als ik het even heel bot zeg: het ontwerpen van diensten en producten voor het grootkapitaal. Er werd vanuit de markt gedacht: er moest veel worden geproduceerd en verkocht en dat was eigenlijk het idee van waaruit je werkte. We dachten dat we moesten ontwerpen voor het consumentisme – ik ook! Tot wij − de makers, maar ook de consumenten − ons gingen afvragen: waar zijn we eigenlijk mee bezig?’

Een aardbei op een stokje

In januari 2020 hield Hekkert de Dies Natalis lezing ter gelegenheid van de 178ste verjaardag van de Technische Universiteit Delft. Met de organisatie had hij het zo geregeld dat iedereen bij binnenkomst een aardbei op een stokje kreeg. Zijn verhaal begon hij met de vraag aan het publiek of de aardbeien lekker hadden gesmaakt. Gevolgd door de vraag of niemand het eigenlijk gek vond: lekkere aardbeien in januari? Daarop vertelde hij hoe hij naar de fruitimporteur was gegaan en had gevraagd of die het zelf eigenlijk niet raar vond: aardbeien in de winter. Nee, had de man gezegd, de consumenten willen het, dus lever ik. Maar, bracht Hekkert in, de consumenten willen aardbeien omdát ze een paar lekkere exemplaren zien liggen in de supermarkt. Zoals de Delftse luisteraars naar de Diesrede hun lekkere aardbei ook hadden aangenomen en opgepeuzeld zonder zich af te vragen waar een aardbei in januari eigenlijk vandaan kwam. Dat is de wurggreep waarin we hebben vastgezeten, heeft Hekkert zijn publiek toen verteld. We moeten produceren wat de mensen willen, is lange tijd de gedachte geweest. ‘Maar tijden veranderen, er is een groeiende groep die het nu anders wil. Het gaat om een moreel kompas. Dat zie je hier heel erg. Dat zie ik ook in mijn faculteit. Tien jaar geleden wilde een studente een nieuwe fiets ontwerpen. Vandaag wil die studente meewerken aan een transitie in de zorg, of het plastic in de oceaan opruimen.’

 Paul Hekkert
Hoogleraar vormtheorie Paul Hekkert
Het mooiere alternatief

De voormalige Rijksbouwmeester Floris Alkemade presenteerde op de Dutch Design Week een vertaling van zijn essay De toekomst van Nederland. De kunst van richting te veranderen in de vorm van een labyrint. Voor Hekkert gaat het over keuzes maken en polarisatie. Ergens staat een quote van Alkemade: ‘Het pad naar de toekomst is geen rechte lijn, maar een aanhoudend zoeken, dwalen en van richting veranderen.’

‘Er is een radicale verandering in ons denken en handelen nodig, en dat is niet iets is om te vrezen maar juist iets om reikhalzend naar uit te zien.’

Wat vond u van het essay van Alkemade?

‘Hij laat overtuigend zien waarom er een radicale verandering in ons denken en handelen nodig is, en dat zo’n verandering niet iets is om te vrezen – iedereen heeft het maar over offers – maar juist een kans, iets om reikhalzend naar uit te zien.’

Verhalen met perspectief werken beter dan doemscenario’s. Maar in een pessimistische bui denk ik dat mensen pas echt wat doen als de vijand voor de poort staat…

‘Ik herken dat en vrees dat je gelijk hebt als we die veranderingen blijven framen als offers, minder dit, meer dat, stoppen met zus, enzovoorts. Maar een echte visie gaat over voorstellen hoe we ons leven werkelijk en fundamenteel anders kunnen inrichten, het mooiere alternatief. We kunnen het ons nu misschien nog niet voorstellen, maar als het er straks is, denken we allemaal: dat we dat niet eerder hebben gezien! Die belofte – noem het hoop – schetst Floris.’

Maar goed, wat te dóen? Toen het Hekkert tien jaar geleden was gaan dagen dat ‘nieuwe spullen ontwerpen in dienst van het grootkapitaal’ niet voldeed, is hij zijn eigen esthetische theorie nog eens tegen het licht gaan houden. ‘Ik vroeg me altijd af wat mensen mooi vinden. Nou, bij filosofen kon ik daar mooie quotes over vinden, maar die gingen meestal over kunst. Veel van hen hebben geprobeerd absolute regels te formuleren. Kenmerken als harmonie, perfectie, helderheid, balans, elegantie, noem maar op.’

Het zou bijvoorbeeld gaan om symmetrie: mensen vinden het gezicht van een ander mooier als dat symmetrisch is. Of om ‘de gulden snede’ die suggereert dat er een voor de mens ideale verhouding in lijnen en vormen bestaat.

Al die filosofen en wetenschappers leken op zoek naar een sleuteleigenschap van schoonheid, een eigenschap die alle goede of mooie kunstwerken gemeen hebben. Dat begon Hekkert steeds hopelozer toe te schijnen. Hij wilde weten of zijn intuïtie dat er geen sleuteleigenschap bestond, klopte en toog naar kunststudenten. Hij liet hen verschillende rechthoeken zien, in uiteenlopende verhoudingen, en ze moesten aangeven waar hun voorkeur lag. Uitkomst: de gulden snede-verhouding werd niet hoger gewaardeerd dan bijvoorbeeld een 1:2 verhouding. Empirisch was er geen grondslag te vinden voor die esthetische regel.

‘Schoonheid is geen eigenschap van dingen, ook niet van kunstwerken, maar een ervaring, iets dat wij mensen projecteren op de wereld om ons heen.’

‘In die tijd was ook ik op zoek naar de wetten van de esthetiek en dacht ik die aanvankelijk in de kunsten te vinden,’ vertelt Hekkert. ‘In mijn tak van sport, de empirische esthetiek, was iedereen met kunst bezig. Pas later, toen ik al lang en breed in Delft zat, besefte ik dat schoonheid geen eigenschap is van dingen, ook niet van kunstwerken, maar een ervaring, iets dat wij mensen projecteren op de wereld om ons heen, kunstwerken, de natuur, gezichten, en ja, ook design. Dat maakt de beleving van schoonheid heel subjectief, maar niet minder wetmatig. En dat maakt onderzoek naar esthetiek zo interessant, het blootleggen van de mechanismen, de principes die ten grondslag liggen aan de allerindividueelste ervaring. Een van de dominante theorieën in die tijd was het preferentie-voor-prototypes model. Volgens deze theorie hebben mensen simpel gezegd een voorkeur voor dingen die ze kennen, vaker hebben gezien en die typisch zijn voor de categorie waartoe ze behoren. Maar als we zo houden van archetypes, waarom zouden we dan steeds iets nieuws moeten ontwerpen en op de markt brengen? We gingen toen verzamelingen maken van uiteenlopende producten, auto’s, theeketels en zelfs vlakschuurmachines. Die lieten we respondenten in verschillende landen beoordelen op een reeks van schaaltjes waarmee we de ervaren vertrouwdheid en ook de originaliteit en nieuwheid van de producten konden meten.’

‘We vinden mooi wat typisch is en tegelijk vernieuwend.’

Zo kwam Hekkert uit bij een esthetisch principe dat hij later een naam gaf: MAYA, Most Advanced Yet Acceptable. We konden het op de Dutch Design Week terugzien in een fiets, een koffiezetapparaat, een wc-rolhanger en een kinderwagen: alle vier waren ze een beetje anders dan die in de winkel en tóch een beetje hetzelfde.

‘We vinden mooi wat typisch is en tegelijk vernieuwend. Dat zijn twee krachten die elkaar lijken tegen te werken: iets moet zo ver mogelijk verwijderd zijn van wat we kennen, nieuw zijn, en tegelijk moet het zo typisch mogelijk een auto zijn, of een koffiezetapparaat.’

Na dit onderzoek, dat hij in 2003 publiceerde, ontdekte hij dat het principe al eerder beschreven en benoemd was door Raymond Loewy, de Amerikaanse industrieel ontwerper die werkte voor Lucky Strike, Coca Cola, Shell en vele andere bedrijven. Hij publiceerde in 1951 een autobiografie met als titel zijn motto: Never Leave Well Enough Alone.

‘Veel van de principes die ik onderzoek, passen ontwerpers intuïtief al toe. Ik onderzoek slechts waarom het zo werkt,’ merkt Hekkert bescheiden op. Toen hij jaren geleden bij de hype rond de Senseo werd gebeld door de krant en opmerkte dat het ontwerp zijn succes mede te danken heeft aan de gebogen vorm, naar voren hellend zoals een ober naar voren buigt wanneer die een koffie aanbiedt, kreeg hij de volgende dag een mail van de ontwerper die zei dat hij het nooit zo had bedoeld. Kan kloppen, had hij gezegd, het hoeft niet jouw intentie te zijn geweest, maar onbewust zat die houding er wel in en die is bepalend voor hoe de consument het apparaat ervaart.

Het nut van schoonheid

De drijfveren ‘typisch’ en ‘geavanceerd’ blijven elkaar bestrijden. Het MAYA-principe in design vraagt om constante vernieuwing: typisch blijft, maar geavanceerd niet. Zo ontstaat er een voortdurende vraag van de industrie om nieuwere spullen. De economische wens om spullen te verkopen maakt dat de industrie die vraag wil inlossen en graag nog een handje helpt – met aardbeien in januari bijvoorbeeld.

Toen Hekkert zich, na het opstellen van dat MAYA-principe, ging afvragen waaróm nou die twee drijfveren, ontstond zijn esthetisch model.

Hij verdiepte zich in de evolutionaire psychologie. ‘Voor mij was het belangrijk om te ontdekken dat er geen eigenschap van een ding is dat het mooi maakt, maar dat het altijd relationeel is: hoe zie jij het? Wat MAYA is voor jou is niet per se MAYA voor iemand anders. Iets wat typisch is in India, zal hier anders zijn.’

Zijn onderzoek moest verder. ‘Na MAYA kwam de vraag: waarom hebben wij iets als esthetische gevoeligheid? Waarom vinden we iets mooi en waarom hebben wij die zin voor schoonheid? Wat is het nut van schoonheid ervaren?’

‘Het gaat om veiligheid en uitdaging. Leven is continu switchen tussen die twee. Het verzoenen van die twee drijfveren is de grondslag onder álle esthetische principes!’

Zo kwam hij uit bij evolutionaire principes die het MAYA-idee ondersteunen. Bij gedragspsychologen zag hij twee drijfveren van menselijk gedrag beschreven: allereerst de hang naar veiligheid en het bekende, de drang van mensen om zich te omringen met het vertrouwde en het zich gemakkelijk te maken. De tweede drijfveer is: iets nieuws leren en ontdekken, uitdagingen aangaan. Nou, die twee krachten zien we duidelijk terug in het MAYA-principe. Als de preferentie voor het vertrouwde, als comfort de enige drijfveer was, dan waren we met z’n allen wel in de onze grot blijven zitten.

‘Mijn idee was: het gaat om die twee drijfveren, veiligheid en uitdaging. Leven is continu switchen tussen die twee. Is het niet prachtig als we alle twee tegelijk kunnen? Op vertrouwde wijze de nieuwigheid kunnen binnengaan? Het verzoenen van die twee drijfveren is de grondslag onder álle esthetische principes! Ik realiseerde me bijvoorbeeld dat ook het oude principe van eenheid-in-verscheidenheid hier eigenlijk over gaat. In verscheidenheid zit de uitdaging, de verrassing, de mogelijkheid iets nieuws te vinden. Maar die verscheidenheid kunnen we alleen waarderen wanneer die bijeengehouden wordt door vertrouwde, ordenende principes als gelijkheid, eenheid van vorm en kleur bijvoorbeeld.’

En het principe: minimale middelen, maximaal effect?

‘Dat is misschien wel mijn lievelingsprincipe! Het laat zien dat esthetiek niet alleen gaat over de verschijningsvorm, maar ook over het idee achter het ontwerp, de intentie. We houden van producten die met minimale middelen een groot effect kunnen sorteren. Een mooi voorbeeld is een lichtschakelaar die visueel uit balans is als het licht aan is. Het appelleert aan onze neiging om orde te scheppen en zo worden we met een minimaal middel gestimuleerd om het licht uit te doen en energie te besparen. Eigenlijk zegt het principe dus dat we houden van efficiënte oplossingen – het is voor ons brein heel gunstig als we met een minimale inspanning veel voor elkaar kunnen krijgen.’

‘Een product moet eigenheid plus verbondenheid met anderen uitdrukken, een samensmelting zijn van veilig en vertrouwd met autonoom en uniek zijn.

Heb je ook nieuwe principes ontdekt?

‘Jazeker! De waardering van producten vindt ook plaats in een sociale context. Dat hebben we beschreven in een nieuw principe: Autonomous, Yet Connected. We willen uniek zijn én tot een groep behoren. Een product moet eigenheid plus verbondenheid met anderen uitdrukken, een samensmelting zijn van veilig en vertrouwd met autonoom en uniek zijn.’

Verzoenen van tegenstellingen

Hekkerts esthetisch model draait dus in de kern om het verzoenen van tegenstellingen. Maar wat doen we er nu mee, in de nieuwe situatie? Bij de transities horen conflicten. Mensen denken: ik mag vlees niet meer lekker vinden. Of: ik wil op de bank liggen maar ik moet rennen van de dokter en de ziektekostenverzekeraar. Het individu als onderdeel van een collectief komt in conflict met zichzelf en met dat collectief.

‘Mijn esthetische theorie zegt: verzoen die tegenstellingen! Wij moeten op zoek naar interventies − zo noem ik dat tegenwoordig, in plaats van producten – die belangen en waarden verzoenen. We moeten mensen niet alleen een mooi dingetje geven, maar ook een mooi doel laten zien: als je mensen de verhalen achter een ontwikkeling vertelt, dan help je ze ook het mooi te kunnen vinden.’

Ontwerpen voor een transitie is ontwerpen voor een samenleving in de toekomst.

‘We zijn meer bezig met het voorspellen van de toekomst, met speculeren. De essentie is nu voor mij de shift van wat we leerden tijdens het consumentisme, hoe mensen kijken en doen, en dat gaan gebruiken ten behoeve van nieuwe proposities. Toen hebben we geleerd hoe we gedrag kunnen beïnvloeden en nu gaan we dat gebruiken om mensen in beweging te brengen.’

Kunnen ontwerpers competenties opgedaan voor een iPhone en een pak vla gebruiken voor grote maatschappelijke vraagstukken?

‘Je kan de kennis niet 1 op 1 transporteren naar bijvoorbeeld de problematiek van dakloze jongeren of hoogbejaarden. Maar een principe als “minimale middelen, maximaal effect” kan ons ook helpen om de toekomst vorm te geven. Niet alleen mensen plezieren op korte termijn maar ook op de lange termijn het gewenste effect creëren. En ja, er moeten ook nieuwe methoden worden bedacht, daar gaat mijn nieuwe onderzoek over: we moeten meer systemisch en systematisch ontwerpen. De consument niet alleen behagen, maar ook anders laten denken. Je moet ze helpen om te doen wat goed is voor henzelf op termijn én voor de maatschappij als geheel.’