Er is weinig verdrietiger dan een oude vrouw die alleen aan tafel zit in een schaars verlichte woonkamer, haar wenkbrauwen in een lichte frons, haar ogen samengeknepen, haar neus, rood dooraderd, centimeters boven de krant van gisteren zwevend. Ze plant haar kromme wijsvinger ferm in het papier maar geen woord dat op zijn plaats blijft staan, geen zin die zich vanavond laat temmen.

De letters waaien weg, vliegen uit, landen met een sierlijke pirouette midden in haar vloeibare gedachten en daar gaan ze vrolijk door elkaar zwemmen, zich frivool met dat giftige goedje in haar hoofd vermengen tot er een vreemd donker slijm ontstaat waarin niets te onderscheiden valt; een glibberige massa op de bodem van een emmer waar ze wild met haar handen in grijpt. Kijk, ze zit er tot aan haar ellebogen in, op zich is het heerlijk spul, maar je kan er niks van maken.

Opnieuw gaat ze voor de glazen schuifpui in de woonkamer staan. Ik ben weg. Dat kan. Misschien ben ik gisteren geweest. Het licht...