Het gebeurt niet vaak dat je in Cannes als vrouw ergens de eerste mee bent. Maar Agnès Varda stond dit jaar als eerste regisseur op de festivalposter (een groepsfoto van acteurs en regisseurs in 2007 daargelaten). Nota bene balancerend op de rug van een mannelijke assistent, om tijdens de opnames van haar debuut La Pointe Courte in 1955 bij de hoog opgestelde camera te kunnen. En als ultiem eerbetoon werden er bij haar niet eens, zoals twee jaar geleden gebeurde bij Claudia Cardinale, een paar pondjes af gefotoshopt.

Claudia Cardinale, before & after

Het was postuum, dat wel. Varda, de Moeder van de Nouvelle Vague, is eerder dit jaar overleden. Vorig jaar stond ze nog samen met 81 andere vrouwen op de rode loper van Cannes, als woordvoerder (samen met Cate Blanchett) van een protest tegen de achterstelling van vrouwen in de filmindustrie. Het aantal 82 was symbolisch: zo veel films van vrouwelijke regisseurs hadden tot dan toe in Cannes de officiële competitie gehaald – tegenover 1645 van mannen.

Vrouwenhandel

Het onderwerp ‘vrouwen en Cannes’ is in 2019 niet verdwenen. Zo draaide voor het eerst een film van een zwarte vrouwelijke filmmaker in de hoofdcompetitie, de sterke Grand Prix-winnaar Atlantique van de Franse Mati Diop. Die geschokt én verheugd reageerde toen ze zich dat realiseerde, maar ook opmerkte: ‘In Frankrijk gaan we anders om met het definiëren van wie zwart is. Ik word niet zwart genoemd, ik word Française genoemd. Maar in Amerika merkte ik: als je een beetje, zelfs maar tien of twintig procent zwart bent, dan heet je zwart.’

Of neem de crèche, die het festival voor het eerst had geopend (niet alleen voor vrouwen, maar toch). Of het verhaal in The Hollywood Reporter over de voortdurende vrouwenhandel via Cannes naar Hollywood, ook post-Weinstein. Of de overtuigende speech die Tilda Swinton improviseerde tijdens de persconferentie van Jim Jarmusch’ The Dead Don’t Die, over de vrouwelijke filmmakers die er wel zijn, maar worden genegeerd.

Sommige van de debatten op het festival zitten al jaren muurvast. Met data kunnen we zien of er daadwerkelijk iets verschuift – of dat vrouwelijke filmmakers tegen een celluloid ceiling botsen.

Dat is allemaal interessant en leidt tot geëmotioneerd inhoudelijk debat. Maar de 82 van Varda wezen op iets anders: data. Want hoewel individuele gebeurtenissen vaak symbolische waarde hebben, kunnen ze ook anekdotisch voelen. En sommige van de debatten op het festival zitten al jaren muurvast. Met data kunnen we zien of er daadwerkelijk iets verschuift – of dat vrouwelijke filmmakers tegen een celluloid ceiling botsen.

Gelijke man/vrouw-verhoudingen

Dat was ook het idee achter het pamflet van de actiegroep 5050×2020 dat Cannes, na jaren discussiëren, in 2018 als eerste festival ondertekende. Het doel: gelijke man/vrouw-verhoudingen in de festivalorganisatie en transparantie over het percentages films van mannelijke en vrouwelijke regisseurs die het festival krijgt toegezonden. Géén vrouwenquotum voor de selectie dus – dat wijst het festival terecht categorisch af – maar wel voor de organisatie. En dat al per volgend jaar: fifty-fifty per 2020.

Andere festivals volgden, waaronder Venetië en Berlijn, en Cannes presenteerde nu voor het eerst de gegevens: de selectiecommissie bestond dit keer uit evenveel mannen als vrouwen (andere genders en minderheden spelen in deze discussie nog geen rol) en het totaalaantal films van vrouwelijke makers in de officiële selectie, die uit meerdere programma’s bestaat, was ruwweg gelijk aan wat was ingezonden: ruim een kwart.

In de hoofdcompetitie, de meest prestigieuze festivalselectie ter wereld, werd met vier titels het magere record uit 2011 geëvenaard – meer buitengewone films van vrouwen konden ze kennelijk niet vinden.

Cannes heeft zich gecommitteerd en kan nu eigenlijk niet meer met goed fatsoen achteruit – in tegenstelling tot 2011, toen ze het jaar erop gewoon weer geen enkele film van een vrouw vertoonden.

Maar goed, doordat de festivalorganisatie deze cijfers zelf met enige trots presenteerde (en directeur Thierry Frémaux zelfs met een 5050×2020-button werd gesignaleerd), hebben de activisten van 5050×2020 toch een overwinning behaald: Cannes heeft zich gecommitteerd en kan nu eigenlijk niet meer met goed fatsoen achteruit – in tegenstelling tot 2011, toen ze het jaar erop gewoon weer geen enkele film van een vrouw vertoonden. Dit keer heeft 5050×2020 – excusez le mot – Cannes bij de ballen.

Sluimerende vermoedens

Het zette me aan het denken: kon ik mijn sluimerende vermoedens over de festivalselectie ook met data staven? Als filmjournalist meld je voortdurend trends en ontwikkelingen, maar meestal gebaseerd op gevoelsmatige inschattingen – noem het educated guesses – en niet op harde cijfers. Zo heb ik al een paar jaar de indruk dat de films van vrouwelijke regisseurs die de hoofdcompetitie wél halen, gemiddeld genomen beter zijn dan die van hun mannelijke collega’s.

Ik heb daar in Vrij Nederland ook al eerder op gezinspeeld. Het is een intuïtie die dit jaar bevestigd leek te worden, want Gouden Palm-winnaar Parasite van de mannelijke regisseur Bong Joon-ho mag een bijzonder fijne film zijn, hij mist inhoudelijk gewicht voor de hoofdprijs, die ik daarom liever had overhandigd aan Portrait de la jeune fille en feu van zijn vrouwelijke collega Céline Sciamma – die nu genoegen moest nemen met de prijs voor beste scenario (al waren geen van beide het soort overdonderend meesterwerk waar je bij een Gouden Palm-winnaar op hoopt).

cannes
Celine Sciamma, winnaar van de prijs voor het beste scenario voor Portrait de la Jeune Fille en Feu. Foto: Pascal Le Segretain/Getty Images
Positieve discriminatie

Maar toch: het blijft niet meer dan een individuele indruk. En dus besloot ik het te onderzoeken. Want als mijn intuïtie klopt, heeft het festival een probleem: dan halen dus kennelijk de goede-maar-niet-geweldige films van mannen gemakkelijker de selectie dan die van vrouwen. Het is het bekende idee dat je als vrouw beter moet zijn om kans te maken op dezelfde plek. Dat is overduidelijk discriminatie.

En raar is dit idee in de filmwereld niet; het is verwant aan recent Amerikaanse onderzoek, waaruit blijkt dat films met vrouwelijke hoofdpersonen, hoewel zeldzamer, commercieel succesvoller zijn – misschien, suggereerde een onderzoeker, omdat die films zo hard tegen vooroordelen hebben moeten opboksen dat ze er sterker uit zijn gekomen.

Het tegenovergestelde argument is ook bekend: dat minder gekwalificeerde vrouwen middels positieve discriminatie zouden worden voorgetrokken – vertaald naar Cannes zou dat betekenen dat de films van vrouwen gemiddeld genomen juist slechter zouden zijn.

Sterrenlijst

Worden vrouwen achtergesteld of voorgetrokken? Dat gaan we bepalen met filmdatajournalistiek. Om de kwaliteitsbepaling van films boven mijn individuele oordeel uit te tillen, koos ik twee maten: het aantal prijzen dat ze winnen en het samengevoegde oordeel van internationale critici. Het blijft subjectief – want mensenwerk – maar zo wordt het tenminste intersubjectief en met deze twee maten combineer ik bovendien twee beroepsgroepen: mijn eigen en die van filmmakers – want daaruit wordt de jury samengesteld.

Bij de prijzen gaat de meeste aandacht uit naar de hoofdprijs, de Gouden Palm, die pas één keer werd gewonnen door een vrouw, Jane Campion voor The Piano in 1993 (die ze dan ook nog moest delen met een man, Chen Kaige, voor zijn Farewell My Concubine – een ongelukkig toepasselijke titel, aangezien vrouwen sindsdien niet meer terugkeerden op het hoogste podium).

cannes
Emily Beecham, winnares van de prijs voor beste actrice voor haar rol in Little Joe. Foto: Ekaterina Chesnokova / Sputnik

Voor dit onderzoek telde ik echter alle officiële prijzen even zwaar, dus ook die voor scenario of beste acteur. En voor het journalistenoordeel koos ik de sterrenlijst die het Britse filmvakblad Screen International publiceert, als de meest bekende en gezaghebbende, waaraan bovendien een internationaal gezelschap critici deelneemt. Ik nam voor beide de gegevens vanaf 2010, aangezien mijn vermoeden vooral de laatste jaren betreft en er bovendien geen eerdere Screen-scores beschikbaar zijn.

Films van vrouwelijke regisseurs winnen in Cannes relatief beduidend vaker prijzen (57 versus 37 procent), maar ze zijn, volgens de Screen-lijst, gemiddeld genomen niet significant beter of slechter dan die van mannen.

En daar ging het al meteen mis: mijn twee convergerend bedoelde meetmethoden weigerden dezelfde kant op te wijzen. Want ja, films van vrouwelijke regisseurs winnen in Cannes relatief beduidend vaker prijzen (57 versus 37 procent), maar ze zijn, volgens de Screen-lijst, gemiddeld genomen niet significant beter of slechter dan die van mannen.

Nou ja, pech gehad, kun je dan zeggen. Er kwam niet uit mijn onderzoek wat ik dacht. We melden de uitkomsten – want het niet rapporteren van ongehoopte onderzoeksresultaten is een groot probleem in de sociale wetenschappen, met een vertekend beeld van de werkelijkheid tot gevolg – en gaan over tot de orde van de dag. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Een beetje sociaal wetenschapper gaat dan verder rommelen met de data, om te kijken of er toch nog iets uit te halen valt. (Ter context: ik studeerde psychologie aan de Universiteit van Amsterdam en begon mijn journalistieke carrière bij faculteitsblad Spiegeloog.)

De lat lager

Eerst die prijzen: op het festival van Venetië, dat net zo weinig films van vrouwelijke regisseurs selecteert als Cannes, winnen die de afgelopen tien jaar ongeveer net zo vaak prijzen (54 versus 38 procent).

Als je één film van een vrouwelijke regisseur een prijs geeft en er draait er maar één, zoals de afgelopen jaren regelmatig gebeurde, heb je direct een successcore van honderd procent.

Maar in Berlijn, dat het dubbele aantal films van vrouwen vertoont, draaien die verhoudingen om – in de ogen van opeenvolgende jury’s waren die films beduidend minder prijzenswaardig (32 versus 49 procent). En de twee pijlen wijzen op de Berlinale wél dezelfde kant op: ook de critici van de Berlijnse Screen-lijst vinden de films van vrouwelijke regisseurs gemiddeld genomen significant slechter. De voor de hand liggende conclusie: in Berlijn wordt de lat voor vrouwelijke filmmakers lager gelegd.

Een aannemelijke alternatieve verklaring voor de prijzenregen voor vrouwen in Cannes en Venetië is dat de jury bij het verdelen niet graag alle vrouwen overslaat. En als je één film van een vrouwelijke regisseur een prijs geeft en er draait er maar één, zoals de afgelopen jaren regelmatig gebeurde, heb je direct een successcore van honderd procent. Als er twee draaien, vijftig. Dit jaar gingen in Cannes drie prijzen naar films van vrouwen – op vier films is dat 75 procent.

cannes
Mati Diop, winnares van de Grand Prix Award voor Atlantique. Foto: Ekaterina Chesnokova / Sputnik
De Grote Drie

En dan de recensentenbeoordelingen: wat als we de grote drie festivals samennemen? Cannes is weliswaar de Olympus, maar ook de hoofdcompetities van Venetië en Berlijn zijn belangwekkend – en overwegend gevuld met mannen. Screen publiceert helaas geen sterrenlijst in Venetië, maar er bestaan alternatieven, zoals ik voor de Filmkrant op een rijtje zette. Die van Fipresci bijvoorbeeld, de belangrijkste internationale organisatie van filmjournalisten (waarvan ik ook zelf lid ben). Die publiceren hun scores weliswaar pas sinds vijf jaar, maar wel bij de Grote Drie – samen genomen is dat toch een behoorlijk corpus.

Vrouwelijke critici beoordelen de films van mannen en vrouwen gemiddeld genomen gelijk. Het zijn de mannen die de films van mannen hoger en die van vrouwen lager aanslaan.

Bovendien doen aan de Fipresci-overzichten twee keer zo veel critici mee, onder wie een substantieel aantal vrouwen. Dat opent de deur naar een andere relevante vraag: beoordelen mannelijke en vrouwelijke critici de films van vrouwelijke en mannelijke regisseurs significant anders? Als ik alleen naar de scores in Cannes kijk, niet. Maar als ik de drie festivals samenneem, wel. En dat verschil ligt bij de mannen. Vrouwelijke critici beoordelen de films van mannen en vrouwen gemiddeld genomen gelijk. Het zijn de mannen die de films van mannen hoger en die van vrouwen lager aanslaan.

Er is dus inderdaad een verschil in kwaliteitsbeoordeling van de films van mannelijke en vrouwelijke regisseurs op de belangrijkste drie filmfestivals van Europa. Maar terwijl ik begon om, tevreden over mijn moreel superieure intuïties, de nog altijd mannelijke leiding van het festival van Cannes de maat te nemen, wijst de beschuldigende vinger nu opeens naar mijzelf, naar de beroepsgroep waarvan ik deel uitmaak. Dat zal me leren met data te rommelen.

Niet representatief

Ik had beter naar Captain Marvel moeten luisteren. Actrice Brie Larson (beroemd als de titelheld van de door een vrouw en een man gezamenlijk geregisseerde blockbuster) hekelde eind vorig jaar het tekort aan vrouwelijke filmjournalisten. ‘Ik hoef niet van een veertig jaar oude witte vent te horen wat er niet werkt,’ zei ze volgens Variety, over films die niet voor die doelgroep bedoeld waren. Zo, die kan ik in m’n zak steken!

Maar ik wil toch een kanttekening plaatsen: het probleem is niet per se dat mannen en vrouwen anders oordelen (net zomin als het een probleem is dat mannen en vrouwen andere films maken), en ook niet dat critici films beoordelen buiten de eigen doelgroep, maar dat de verdeling niet representatief is – en dan hebben we het hier dus nog niet eens over andere genders en minderheden. Inventarisaties onder filmjournalisten in Amerika, Frankrijk en Nederland komen allemaal uit op ruwweg dezelfde man/vrouw-verhouding, 2:1. Dus dat vertekent. Want doordat mannelijke critici negatiever over films van vrouwen schrijven dan vrouwelijke critici (net als, blijkt uit ander onderzoek, over films met vrouwelijke hoofdpersonen) krijgen de lezers en kijkers, die wél gelijk verdeeld zijn, informatie die scheef staat op hun ervaringen en verlangens.

‘Kijk naar de geschiedenis: de eerste filmregisseur was een vrouw, Alice Guy-Blanché. Ze werd zelfs bewust genegeerd.’

Die vertekende representatie van de wereld door film en van films door journalisten is natuurlijk niet nieuw. Het laatste woord is aan Agnès Varda, die ik twee jaar geleden nog mocht spreken in Cannes. ‘Kijk naar de geschiedenis: de eerste filmregisseur was een vrouw,’ doceerde Varda, ‘Alice Guy-Blaché’ – beschouwd als de eerste belangrijke verhalende filmmaker. ‘De filmgeschiedenis was haar vergeten. Ze werd zelfs bewust genegeerd. Totdat feministen aan de bel trokken: “Jullie zijn haar vergeten, zij was de eerste!” Het is toch opmerkelijk dat er daarvoor niet over haar werd geschreven.’

Statistische verantwoording

In het enige andere recente onderzoek dat ik tegenkwam (van het Amerikaanse Center for the Study of Women in Television and Film) waarin de oordelen werden vergeleken van mannelijke en vrouwelijke recensenten (in dit geval van films met en zonder vrouwelijke protagonisten) werd het verschil alleen benoemd en niet statistisch getoetst.

Nu moet het raar lopen als twee groepen recensenten over een omvangrijke hoeveelheid films, exact hetzelfde gemiddelde oordeel hebben. De echte vraag is of het verschil tussen die groepen significant is in verhouding tot de verschillen binnen de groepen (een vraag die in het achterhoofd hoort bij alle in de media gemelde verschillen tussen man en vrouw).

In mijn onderzoek toetste ik de significantie van verschillen tussen recensentenscores bij Screen en Fipresci met een standaard T-test (p<0.05). Het grootste statistische probleem was het geringe aantal films van vrouwen. Zo draaiden er bijvoorbeeld de afgelopen vijf jaar in Venetië (de periode waarvoor Fipresci-scores beschikbaar zijn) maar zeven – daar kun je weinig statistiek op loslaten.

Ander voorbeeld: als Cannes in 2016 niet Maren Ade’s Toni Erdmann had geprogrammeerd (de kritisch hoogst gewaardeerde film van een vrouwelijke regisseur op het festival in de afgelopen tien jaar) zouden films van vrouwen daar opeens – volgens Screen én Fipresci – een significant lager gemiddelde scoren dan die van mannen. Eén film maakt dat verschil. Door Cannes, Venetië en Berlijn samen te nemen, worden de data robuuster.

Daarbij waren voor de berekening van het interactie-effect van de genders van regisseur en criticus op de recensentenscores (ANOVA, p<0.05) de definitieve Fipresci-scores van het afgelopen festival van Cannes niet op tijd beschikbaar – maar er is weinig reden te denken dat dit de uitkomst zou veranderen.

Voor de nationale inventarisaties van de genderverhoudingen van filmjournalisten is gebruikgemaakt van gegevens van het Center for the Study of Women in Television and Film (Amerika), 5050×2020 (Frankrijk) en de Kring van Nederlandse Filmjournalisten (offline, Nederland).

Bij het tellen van gewonnen prijzen werden ex-aequo prijzen volledig meegerekend bij beide films en twee prijzen voor dezelfde film ook als twee geteld, waarbij elke prijs (van Gouden Palm tot beste acteur) hetzelfde gewicht kreeg toebedeeld. Alleen officiële festivalprijzen telden mee (dus niet die van journalisten of de oecumenische jury); in Venetië telde de prijs voor jong acteertalent wel mee (omdat die altijd aan een hoofdcompetitiefilm wordt gegeven), in Cannes de prijs voor beste debuut niet (omdat die ook naar een bijprogramma kan gaan). Als twee mensen (regisseurs, acteurs, scenaristen) de prijs kregen voor dezelfde film, telde die prijs éénmaal, maar die ene keer dat één acteur een prijs kreeg voor twee films (Fabrizio Falco voor Bella addormentata en È stato il figlio in Venetië, 2012), telde die mee bij allebei.

Films met twee mannelijke regisseurs werden gewoon als één mannenfilm geteld; de drie films op het festival van Venetië met een gemengd regiepaar werden verdeeld over de twee categorieën – het wel of niet meetellen van de overgebleven derde had geen merkbaar effect.

Natuurlijk hebben niet alle critici alle films gezien, zijn verschillende recensentenoverzichten het niet per se met elkaar eens en bestaan jury’s elk jaar uit andere mensen (met ook weer wisselende man/vrouw-verhoudingen, al zijn die in Cannes sinds 2013 in evenwicht). Dat echter de gemiddelde beoordeling van films op elk festival toch altijd weer naar de middelmaat tendeert (ook al zullen filmjournalisten, desgevraagd, Cannes een beter festival noemen dan Berlijn), ondersteunt de statistisch gezien gunstige aanname van een normaalverdeling van scores.

Uiteraard zijn alternatieve verklaringen denkbaar: misschien worden de films van ervarener filmmakers hoger gewaardeerd en zijn vrouwelijke regisseurs gemiddeld genomen jonger. Of speelt het productieland van de film of de nationaliteit van de criticus een rol. Of verandert de situatie in de loop der jaren. Dat zijn echter vragen voor later onderzoek.

In alle gevallen geldt dat critici als man of vrouw zijn geteld op basis van persoonlijke kennis, voornaam, foto en/of online publicaties (waaronder biografieën). Met andere woorden: de toewijzingen zijn ten eerste binair (alleen man-vrouw) en ten twee de niet altijd volledig betrouwbaar.

Met dank aan Ingmar Visser voor de statistische ondersteuning.