Column
De woningmarkt is veranderd in een sociale sorteermachine

Een huis kopen is tegenwoordig voorbehouden aan hen die zijn geboren in het juiste nest. De laatste cijfers bevestigen wat velen allang wisten: starters met rijke ouders kopen sneller, duurder en op betere plekken. Wie het zonder familievermogen moet doen, mag achteraan aansluiten, want toegang tot de woningmarkt verloopt niet meer via inkomen of inzet, maar via erfenis-in-vooruitbetaling.


3 minuten leestijd

De woningmarkt is heel iets anders dan een markt geworden. Het is verworden tot een klassenmachine, een stille sociale sorteerinstallatie. Het verschil tussen kopen en huren is daarin cruciaal. Want een koophuis is niet alleen een dak boven je hoofd – het is een spaarpot met een hypotheek.

Huurders daarentegen – die vaak ook nog eens minder verdienen – spekken maand na maand de portemonnee van diegene die al iets heeft. In plaats van op te bouwen, betalen zij andermans rendement. En om het extra pijnlijk te maken: hun lasten stijgen veel sneller dan die van kopers. Sinds 2015 zijn de woonlasten voor huurders in de vrije sector soms met tientallen procenten gestegen, terwijl veel huiseigenaren dankzij de lage rente juist lagere maandlasten kregen. Huurders betalen meer, krijgen geen woonzekerheid, geen kapitaal, geen buffer. Huiseigenaren hebben een vermogensstrategie, huurders een huurcontract.

Natuurlijk is de pavlovreactie dat het allemaal komt door een tekort aan woningen. Maar daar valt wat op af te dingen (je kan ook minder ruim gaan wonen) en er wordt met het huidige beleid vrij weinig aan gedaan. Er wordt niet meer gebouwd want de stikstofcrisis wordt ministerieel vooruitgeschoven. Woningcorporaties krijgen niet meer ruimte om te investeren, want hun huurinkomsten worden bevroren. Tegelijk mochten private verhuurders in de vrije sector vrolijk verhogen. Dat is geen markteconomie, dat is marktdogmatiek: huurders als melkkoe, sociale huur als sluitpost.

Mensen meer laten lenen, de overdrachtsbelasting afschaffen, verhuurdersheffingen versoepelen: omdat het aanbod van huizen inelastisch is, drijft dit soort symptoombestrijding de prijzen alleen maar verder op – nog meer verschil tussen hen die al een huis en vermogen hebben en hen die dat nooit zullen krijgen. Dit is financialisering vermomd als beleidsvisie.

We zijn een samenleving geworden waarin het verschil tussen eigenaar en huurder het verschil is tussen toekomst en stilstand

Wat we hier zien, is meer dan een economische misser. Het is een morele blinde vlek. We zijn een samenleving geworden waarin het verschil tussen eigenaar en huurder het verschil is tussen toekomst en stilstand. Want ook in Nederland is de eigen woning veruit het grootste vermogensbestanddeel. Huizenbezit is dé weg naar vermogensopbouw. En dus ook de mogelijkheid om je kinderen een betere start te geven. En we doen alsof dat nog altijd logisch is, alsof bezit een beloning is voor deugdzaamheid in plaats van voor afkomst.

Het tragikomische is dat de overheid dit systeem niet alleen laat voortbestaan, maar ook zelf voedt. De koopwoning wordt fiscaal beloond, het huurdersbelang politiek genegeerd. Volgens internationale analyse is het precies dat woningbezit dat ongelijkheid verdiept. Niet omdat bezit per definitie slecht is, maar omdat het bezit geconcentreerd raakt bij een steeds kleinere groep.

Willen we dit omkeren, dan moeten we radicaal anders denken. Huur moet geen armoedeval zijn, maar een gelijkwaardige woonvorm. De huurmarkt moet strikter worden gereguleerd zó dat huren betaalbaar blijft en de winstlogica uit het wonen wordt gehaald – via gedeeld eigendom, coöperaties of recht op aankoop. En tegelijkertijd moet er fors worden geïnvesteerd in sociale en middenhuur, en moeten huizen weer woningen worden, geen beleggingsobjecten.

Een rechtvaardige woningmarkt begint bij het erkennen van een simpel feit: wonen is geen markt, maar een recht. En een samenleving die dat niet garandeert, maakt van haar woningmarkt geen welvaartsmotor, maar een ongelijkheidsmachine.

Samenleving
Gerelateerd