We lijken steeds minder te weten over de herkomst van ons voedsel. Al mijn hele leven hoor ik varianten op zinnetjes als ‘Kinderen denken dat er een speciale bruine koe is voor chocolademelk’ en ‘Ze denken dat melk uit de fabriek komt.’ De implicatie daarvan is dan: wat erg dat we de oorsprong van ons eten niet meer kennen! Omdat we ons voedsel niet zelf produceren, is een logisch gevolg dat we ook minder weten over de manier waarop dat gebeurt.

Zelf kan ik er ook wat van. Heel lang heb ik gedacht dat een koe voor altijd melk blijft geven nadat ze voor het eerst heeft gekalfd. Tot voor kort had ik geen idee dat rauwe olijven oneetbaar zijn. Dat een pinda onder de grond groeit, tussen de wortels van een plantje met grappige kleine blaadjes, leerde ik van een AH-groentetuintje.

Het roept een gevoel van onbehagen op: opgroeien met Calvé-pindakaas, maar geen benul hebben van hoe een pinda groeit. Ik voel me vervreemd. Vervreemding is in de supermarkt eindeloze reeksen bakjes met stukjes vlees zien en daar geen dier in herkennen. Het is een prullenbak vol plastic nadat je een avondmaal hebt gekookt. Het is niet weten wat het merendeel van de vermelde ingrediënten op de verpakking is, geen idee hebben welke groenten er bij een seizoen horen, flesjes water uit Hongkong in de supermarkt om de hoek.

Het is twijfelen hoe je aardappels moet koken als dat niet op de verpakking staat. Vervreemding is een gebrek aan controle en aan verbeelding, het gevoel dat er iets wezenlijks ontbreekt.

Wortel

Dat we van ons voedselsysteem zijn vervreemd, zit in onze hele cultuur ingebakken, net als dat gevoel van onbehagen dat erbij lijkt te horen. Dat blijkt sterk uit de hedendaagse literatuur over voedsel. Er zijn de laatste jaren talloze boeken verschenen die de vervreemding te lijf gaan en pleiten voor verbinding met ons voedselsysteem. Dat zijn boeken met titels als Een pleidooi voor echt eten (Michael Pollan) en Coming to my Senses (Alice Waters). Vaak zoeken de auteurs daarin de verbinding door zelf eten te bereiden of te produceren en een nieuwe relatie met voedsel aan te gaan. Dat past bij de sterk opgekomen foodie-cultuur, die focust op biologisch, met de hand verwerkt eten. We kunnen die cultuur zien als een tegenbeweging die erkent dat industrieel eten en ultrabewerkt voedsel ons van onze menselijkheid vervreemden.

Ook de slow-foodbeweging, die zich inzet voor lokale producten en tradities, kan worden beschouwd als een vorm van verzet die streeft naar verbinding met voeding

Vervreemding is een door velen gedeelde belevenis met een sterke emotionele kant die iedereen herkent. Het verschijnsel laat zich heel goed in een theoretisch kader plaatsen. En als we het theoretisch kunnen kaderen, kunnen we dan ook uitkijken naar een remedie?

Omdat voedsel tegenwoordig goedkoop en in overvloed verkrijgbaar is en we veel tijd besteden aan andere zaken dan voedsel, zou je bijna vergeten dat het voedselsysteem altijd het fundament is geweest – en altijd zal blijven – van leven in complexe samenlevingen. De manier waarop we onze voedselvoorziening organiseren, is kenmerkend voor de manier waarop we onze maatschappij hebben georganiseerd, omdat al het andere erop voortbouwt. Dat is terug te zien in de locatie en de indeling van onze steden, die historisch zijn gevormd rond aanvoerroutes van voedsel: ze lagen vaak aan het water, omringd door vruchtbaar gebied, met infrastructuur die naar centrale markten leidde.Wat zijn de wortels van ons huidige voedselsysteem, wat zijn de wortels van de vervreemding?

Hoe we eten vormt onze wereld. En andersom wordt hoe we eten ook gevormd door hoe we onze wereld hebben ingericht.

Als we willen weten waar de vervreemding in ons voedselsysteem vandaan komt, dan onderzoeken we daarom ook de manier waarop we ons bestaan organiseren. Dat komt neer op het stellen van radicale vragen. Het woord ‘radicaal’ komt van het Latijnse radix, dat ‘wortel’ betekent. Radicaal bevragen betekent van oudsher fundamentele vragen stellen en zoeken naar de kern van een probleem, zodat dat met ‘wortel en tak’ kan worden aangepakt. Wat zijn de wortels van ons huidige voedselsysteem, wat zijn de wortels van de vervreemding? Voor een antwoord op die radicale vragen gaan we te rade bij enkele radicale denkers.

De makende mens

Laten we beginnen met de wortels van het voedselsysteem. Het populaire, vaak gehoorde verhaal van het moderne leven is dat arbeidsdeling heeft geleid tot gespecialiseerde beroepen. Die bieden de mogelijkheid de hele dag te werken aan abstracties, zoals high frequency trading, een onderneming runnen of computerprogramma’s schrijven, terwijl anderen voedsel verbouwen en verwerken. Voor gespecialiseerd werk zou geen tijd zijn als we allemaal onze eigen tarwe verbouwden en maalden. Maatschappelijke verdeling van taken in gespecialiseerde beroepen is een voorwaarde om in complexe gemeenschappen te kunnen leven.

Werk wordt al heel lang verdeeld in taken. En sinds de industriële revolutie wordt ook het voedselproductieproces in toenemende mate in verschillende taken opgedeeld. Dat is efficiënter en goedkoper. De introductie van de lopende band is illustratief. Veel werk in het voedselsysteem komt neer op het uitvoeren van losse taakjes: verpakkingen controleren, pallets stapelen of oren van varkenskoppen zagen. Niet alleen wordt er daardoor meer geproduceerd tegen lagere kosten, degenen die die taken uitvoeren, worden er in hoge mate door losgekoppeld van enige invloed op het productieproces. En daar ligt volgens Karl Marx, misschien wel de invloedrijkste radicale denker, de wortel van de vervreemding.

Marx onderzocht hoe economische en materiële omstandigheden vormend zijn voor maatschappelijke verhoudingen en ideeën. Hij zag de mens als Homo faber: de makende mens. Mensen beschikken over aangeboren creativiteit en een inherente drang om dingen te maken en hun omgeving naar hun hand te zetten. Dat leidt tot voldoening en zelfverwerkelijking, die iedereen van ons herkent. Zo wekt zelf brood bakken een soort oergevoel op: kijk eens wat ik heb gemaakt met een beetje water, zout en meel! Wanneer we iets maken, stoppen we daar een deel van onszelf in: hart, ziel, liefde, aandacht en tijd.

Arbeidsdeling, oftewel maakactiviteiten opdelen in losse taken, houdt ons van weg van dat alles. We steken allemaal iets van onszelf in een halffabricaat, dat slechts een klein onderdeel is van het hele proces, en geven dat vervolgens door. Zo vervreemden we het letterlijk van onszelf – in de zin dat we het externaliseren – en plukken we niet de vruchten van onze inzet. Wie werkt aan een tussenstap in de productie van brood, bijvoorbeeld door broden af te bakken en snijden op de broodafdeling van de buurtsuper, heeft geen verbinding met dat product. Dat brood is slechts het resultaat van de vervreemde arbeid van velen.We behandelen zulk brood dan ook als eetbare handelswaar: producten om te kopen en te verkopen. Alhoewel het gaat om levensmiddelen, spreken we daar niet van. De bezoeker van een supermarkt is geen ‘mens die gevoed moet worden’, maar krijgt de rol opgedrongen van ‘voedselconsument’. Dat het zo normaal is geworden om een basisbehoefte uit te drukken in economische termen laat zien hoe ver we zijn afgedreven van wat voedsel eigenlijk is. Het product is niet alleen vervreemd van degenen die betrokken zijn bij het productieproces, maar ook van degene die het koopt en eet.

Vergalde arbeidsvreugde

Dit alles wil niet zeggen dat al dat werk niet nuttig is. Wie brood afbakt op de broodafdeling draagt evident bij aan het voedselsysteem en draagt eraan bij dat mensen kunnen eten. Maar de ervaring die ermee gepaard gaat heeft meestal niets te maken met verbinding met het voedselsysteem of met voldoening.

De hoge mate van arbeidsdeling leidt er dus toe dat we vervreemd raken van het productie- en het arbeidsproces. We kunnen weinig creativiteit kwijt in ons werk en ervaren daarom een gebrek aan controle, autonomie en vreugde. Overigens verschilt de ervaren vervreemding sterk tussen maatschappelijke groepen: een medewerker op de bakafdeling van een supermarkt ervaart meer vervreemding dan een eigenaar van een ambachtelijke desembakkerij. De mate van vervreemding hangt samen met sociaal-economische status. Degenen die de meeste autonomie ervaren, zijn doorgaans de baas, of in elk geval eigen baas. De belastingdienst gebruikt de mate van vervreemding van het arbeidsproces zelfs als een van de criteria voor ondernemerschap: de mate waarin je zelf bepaalt hoe en wanneer je je werk inricht.

De vervreemding van arbeid en productie heeft gevolgen die veel verder strekken dan vergalde arbeidsvreugde. Participatie in arbeidsdeling draait, voor de werknemer, om financiële beloning. Daarom behandelen we onze tijd als handelswaar. We werken minder samen en daardoor vermindert ook de kwaliteit van onze sociale relaties. We raken vervreemd van de dingen die ons tot mens maken: plezier, autonomie, verbinding met anderen.

Vervreemding houdt verband met een specifieke politieke economie, het kapitalisme. Voor Marx stond kapitalisme symbool voor de vervreemding van de mens. Kapitaal-gedreven organisatie is de motor achter onze voedselproductie. Een logisch gevolg daarvan zijn lange productieketens, waarin de arbeid die nodig is om voedsel bij de consument te brengen wordt opgedeeld, zodat er meer kan worden geproduceerd tegen lagere kosten. Vervreemding is daarmee een basisvoorwaarde van ons voedselsysteem. En hoe bewerkter het voedsel, des te sterker dat effect: een hele winterwortel heeft een minder lange productieketen nodig dan een zakje voorgesneden wortel. Een pakje nasikruiden of een fles cola heeft zelfs een fabriek nodig, waarvoor een onnoemelijke hoeveelheid gespecialiseerde arbeid nodig is.

Als het aan Marx had gelegen, was het nooit zover gekomen. Hij zag kapitalisme als een noodzakelijke fase in de aanloop naar de onvermijdelijke revolutie van het proletariaat, dat die vervreemdende arbeid niet langer verdroeg. Dan kon er een kwalitatief betere samenleving ontstaan, waarin die rigide arbeidsdeling zou worden afgeschaft en we een leven vol verbinding zouden leiden als gelukkige Homo fabers die – inderdaad – voor een groot deel zelf de voedselproductie in han¬en hadden. Maar het enige land waar zich een communistische revolte voltrok, Rusland, was niet eens geïndustrialiseerd en het leven werd daar ook niet per se beter.

Lachspiegel

Ondanks Marx’ haarscherpe analyse van het kapitalisme viel er dus wel wat af te dingen op zijn denkwerk. Niet alleen kwam zijn voorspelling van de revolutie niet uit, Marx had ook weinig oog voor het individu en sloot mede daardoor de mogelijke autoritaire gevolgen van zijn denken ook niet voldoende uit. In de eerste helft van de twintigste eeuw waren velen teleurgesteld in het marxistische gedachtegoed. Sommigen keerden zich van Marx af. Anderen onderschreven de marxistische analyse van het kapitalisme, maar vonden dat die in een historische context moest worden bezien en herzien.

Die laatste groep, die geïnspireerd was door Marx maar evengoed kritisch tegenover hem stond, is als filosofische stroming bekend geworden onder de naam Frankfurter Schule, ook wel: ‘de Frankfurters’. Deze denkers hielden zich bezig met maatschappijkritiek en de ‘burgerlijk-kapitalistische’ samenleving. Hun theorie heet daarom wel de ‘kritische theorie’.

In de kritische theorie van de Frankfurter Schule werd een groot deel van het marxisme als ‘niet meer nodig’ beschouwd. Maar juist het idee van vervreemding bleef en werd door de Frankfurters bestendigd als fundamenteel concept van de kapitalistische samenleving: in de geavanceerde, geïndustrialiseerde wereld is de vervreemding totaal. Elk aspect van de samenleving is ervan doordrongen: de politiek, de economie, de kunst en de cultuur. Ondanks al onze welvaart, ons overvloedige eten en al onze spullen, zijn we meer vervreemd dan ooit en is er minder zelfverwerkelijking dan ooit. Elke dag verhandelen we onze tijd voor vervreemdende activiteiten en geld om eten en spullen te kopen die het resultaat zijn van andermans vervreemdende arbeid. Alles is op die manier geproduceerd: van Ikea-meubilair en straatstenen tot broodjes in de kantine. Onze wereld is gevormd door vervreemding, en waar je ook kijkt, die vervreemding vertekent je blik en kijkt naar je terug, als een lachspiegel.

Al dat voedsel is op vervreemdende wijze geproduceerd, en ook het consumeren zelf is een vervreemdende ervaring: vaak warmen we slechts voorverpakt voedsel op en halen het uit de verpakking.

Niet alleen de centrale rol van vervreemding valt op in de kritische theorie, ook dat het doel ervan verder ging dan alleen een analyse van het ‘late kapitalisme’. De bedoeling van de kritische theorie was verandering mogelijk te maken. Voor de Frankfurters begon dat bij de vraag: waarom accepteren mensen überhaupt een leven vol vervreemding?

Het antwoord op die vraag begint bij het gemak en de rijkdom die het gevolg waren van de nieuwe productiewijzen: massaproductie maakte massaconsumptie mogelijk. Die grote overvloed heeft ertoe geleid dat we ons in ruil voor welvaart hebben onderworpen aan een hooggeïndustrialiseerd systeem. We investeren in dat systeem, want het levert ons veel op. Ja, we vullen onze dagen met vervreemdende activiteiten, maar hebben toegang tot goedkoop voedsel, dat in grote hoeveelheden beschikbaar is in een verscheidenheid waar mensen twee generaties eerder niet eens van konden dromen. Al dat voedsel is op vervreemdende wijze geproduceerd, en ook het consumeren zelf is een vervreemdende ervaring: vaak warmen we slechts voorverpakt voedsel op en halen het uit de verpakking. Maar we hebben nooit honger en koken is nooit veel gedoe. Moe na een dag werk? Gauw wat bestellen bij Thuisbezorgd en lekker naar binnen werken tijdens het Journaal.

Ja, we vullen onze dagen met vervreemdende activiteiten en vervreemdende consumptie, maar als we ’s avonds doodmoe op de comfortabele bank liggen, krijgen we entertainment op tv, via Netflix of Instagram. Dat is ook heel vervreemdend, want dat heeft niets met creativiteit of zelfontplooiing te maken. Maar het biedt ontspanning en de mogelijkheid om op te laden voor de volgende dag vol vervreemding. Dat entertainment is een exponent van deze cultuur. Het spiegelt ons voor dat het zo hoort, het houdt ons tevreden en laat ons niet nadenken over alternatieven. Op tv eet ook iedereen bij de McDonald’s, in Netflix-series schuift ook iedereen chips en afhaalmaaltijden naar binnen. In mijn Instagram-feed wordt iedereen heel gelukkig van vegan-pannenkoeken die je alleen maar hoeft op te warmen en een grootgrutter adverteert dat je je boodschappen prima aan hem kunt uitbesteden.

Verbinding is ingeruild voor comfort. En daar leggen we ons in groten getale bij neer, consumerend, reclame-kijkend, geïnfluencet.

Niet alleen is de burger onderdeel geworden van de status-quo, elke vorm van verzet wordt gebruikt om die te bestendigen. Een tegenbeweging die pleit voor meer verbinding met voedsel? Geen probleem. Een consument die erom vraagt kan die krijgen. Maar die consument moet dan wel de bestaande voorwaarden voor vervreemding accepteren. Dat klinkt krom, en dat is het ook: aan de productiemethode verandert niets, maar zelfs de grootste discounter schermt met brood dat ‘met liefde is bereid’ en met magnetronmaaltijden ‘volgens recept van oma Jans’. En elke pot pastasaus in het schap is tegenwoordig ‘authentiek’. In een reclame controleert de eigenaar van een tomatenpureefabriek zelf elke tomaat voordat die het blik in gaat. De bestelmaaltijd wordt omgetoverd tot ‘door een chef gekookt’ of ‘vers bereid’ in een huiselijk aandoende afhaalwinkel. De voorbeelden zijn eindeloos.

Verbinding is ingeruild voor comfort. En daar leggen we ons in groten getale bij neer, consumerend, reclame-kijkend, geïnfluencet. In de kapitalistisch-burgerlijke samenleving rennen we allemaal rond en zijn we allemaal gek. We hebben geen tijd om na te denken.

Daar hebben we trouwens ook geen zin in. We hebben te veel te verliezen om om iets anders te vragen.

We organiseren ons op een manier die ons vervreemdt van het arbeids- en productieproces, van andere mensen en van onszelf. De vervreemding is zo diep in de haarvaten van de maatschappij doorgedrongen dat elke poging tot een alternatief wordt gesmoord door de status-quo. Was dat halverwege de vorige eeuw al zo in het Westen, sinds de val van de Berlijnse muur is sprake van een wereldwijde hegemonie van dat model. Het is kapitaal dat de klok slaat, en de meesten zijn tevreden genoeg om geen revolutie te beginnen. Vervreemding? Tja, er is toch geen alternatief.

Het is niet zo dat het ons ontbreekt aan ideeën over hoe het anders kan. Hele proefschriften en carrières worden gewijd aan een minder vervreemdende voedselvoorziening, die vaak meteen ook duurzamer en eerlijker is. De plannen liggen klaar. Er wordt ook al veel mee geëxperimenteerd. Maar een werkelijk geloof in de mogelijkheid van succes ontbreekt. Al te vaak wordt meewarig beweerd dat zulke experimenten sympathiek zijn maar ‘niet schaalbaar’, dat een dergelijk bedrijf niet levensvatbaar kan zijn, dat het businessmodel niet duurzaam is, niet kan concurreren. En dat is ook zo. Niet in de huidige economie.

Kijk naar menig project dat voedsel produceert volgens een nieuw landbouwmodel, lokaal en in verbinding met de deelnemers. Zulke projecten draaien op de gratis arbeid van stagiairs en vrijwilligers en kunnen vaak niet eens zonder crowdfunding. Neem het proefschrift van bioboer Meino Smit over duurzame landbouw. Hij pleit voor minder machines en meer boeren: minstens vijf keer zo veel arbeid moet door mensen worden verricht. Dat zou velen zinvol werk bieden en het voedselsysteem van Nederland duurzaam en weerbaar maken. Smit heeft zelfs bedacht welke subsidies en belastingen moeten worden aangepast: arbeid moet meer lonen en vervuilen moet duurder worden. Het is een warm pleidooi en een intelligent plan dat alles biedt wat we nodig hebben. Maar in mijn hoofd fluistert een stemmetje: ‘Politiek onhaalbaar.’

We hebben een wereld van vervreemding gecreëerd, en die wereld vormt ons. We denken dat een alternatief onmogelijk is, en daarmee wórdt het onmogelijk.

We voeren allerlei rationele redenen aan waarom zulke alternatieven onmogelijk zijn: wetgeving, schaalbaarheid, financiële haalbaarheid. Dat noemen we ‘de realiteit’, maar het zijn allemaal zaken die voortkomen uit de manier waarop we onze economie hebben ingericht. Het ontbreekt niet aan welwillendheid, niet aan de mogelijkheid te experimenteren, het ontbreekt aan de waarlijke overtuiging dat het mogelijk is de maatschappij zo vorm te geven dat die alternatieven kans van slagen hebben. Er is geen geloof in de levensvatbaarheid van een ander economisch model. We hebben een wereld van vervreemding gecreëerd, en die wereld vormt ons. We denken dat een alternatief onmogelijk is, en daarmee wórdt het onmogelijk. Dat is de werkelijke hegemonie: dat we ons niet eens een andere manier kunnen voorstellen.

Tot nu toe heb ik hier een kader geschetst om na te denken over vervreemding: als essentie van een door kapitaal gedreven systeem dat de aarde en onze hoofden domineert. Daarmee slagen we erin een groot aantal monden te voeden en slagen sommigen erin onnoemelijke welvaart te vergaren. De prijs daarvoor is dat we een belangrijk deel van wat het betekent om mens te zijn minimaliseren, elk verzet in de kiem smoren en het geloof om zeep helpen dat er alternatieven mogelijk zijn. Murw en gelaten consumeren we door. We bestrijden hooguit de symptomen van de vervreemding: in het weekend gaan we aan de slag in de moestuin, koken we zelf en lezen we over slow food. De rest van de week scheuren we tussen het vervreemdende werk door haastig verpakkingen open.

Het woord ‘onvermijdelijkheid’ dringt zich op. Toch is de onvermijdelijkheid van een vervreemd, door kapitaal gedreven voedselsysteem wel het laatste wat ik hier wil betogen. Denken in termen van ‘geen alternatief’ impliceert de keuze: kapitalistische organisatie of hongersnood. Maar dat is een valse tegenstelling. Er zijn veel meer manieren om samen te leven dan in een systeem met winstbejag en competitie als drijvende krachten. Stemmen die ‘politiek onhaalbaar’, ‘niet schaalbaar’ fluisteren en denken dat er ‘geen alternatief’ is bewijzen dat de vervreemding totaal is. Ze bewijzen niet dat we nooit op een andere manier in complexe gemeenschappen kunnen leven, noch dat we dat nooit anders hebben gedaan.

Het is cruciaal dat we twee zaken niet met elkaar verwarren: dat wat momenteel bestaat en dat wat noodzakelijkerwijs zo behoort te zijn. Onze wereld is niet in steen gebeiteld. Onze wereld is door ons gemaakt. Dat betekent dat we die ook anders kunnen maken. We hebben in veel wredere én veel egalitairdere verbanden samengeleefd. Historisch gezien hebben we altijd de vrijheid gehad om onze samenleving te veranderen.

Willen we de vervreemding met wortel en tak uitroeien, dan willen we een ander voedselsysteem en dus een reorganisatie van de hele maatschappij. Dat is een radicale benadering. Die roept misschien wel de radicaalste vraag van allemaal op: hoe moeten we dan leven? Dat weet waarschijnlijk nog bijna niemand. Misschien hebben we ook nog geen antwoord. Dat is ook niet zo raar. Vervreemding is een gebrek aan creativiteit, een crisis van de fantasie.

De Frankfurters constateerden al een schrijnend gebrek aan verbeelding. Zij vonden dat ‘het nog-niet-bestaande’ zou moeten worden verkend. Daarvoor hoeven we niet aan te kloppen bij de status-quo, niet bij politici, economen of wie dan ook op tv. Waar dan wel? Bij de kunstenaars, de schrijvers, de outsiders. Bij hen die zich nog niet hebben uitgeleverd aan een restaurantketen of een brand. Denk aan fermentatie-weirdo’s, aan bewegingen voor voedselautonomie en voedselsoevereiniteit, zoals La Via Campesina.

Een gebrek aan een pasklaar antwoord is allerminst een obstakel om te verlangen naar een alternatief, dat alternatief te onderzoeken en eraan te werken.

Het is aan ons. We kunnen leren van anderen, maar zoeken naar inspiratie zal niet volstaan. Een alternatief sociaal-economisch systeem is geen schat die ergens zal worden opgegraven, geen programma om over te nemen van een blauwdruk. Een alternatief is hard werken. Het is een traag proces, waarvan het einddoel minder vervreemding van voedsel is, en dus meer verbinding met voedsel, meer mens-zijn, betere relaties, zinvol werk. Daar werken we naartoe. En alhoewel er vele manieren zijn om dat proces vorm te geven, hebben al die wegen die naar dat doel leiden één ding gemeen: meer verbinding. Verbinding is niet alleen het doel, maar ook het uitgangspunt.

Straks staat u weer in de supermarkt voor de voorgesneden groenten, waarvan u niet weet uit welk seizoen ze zijn. Vooralsnog zijn we vervreemd van ons eten, een belangrijk deel van ons leven. In de door kapitaal gedreven samenleving is vervreemding de basisvoorwaarde van onze voedselvoorziening. We zijn, en blijven, gevangen zitten in dit systeem. Een alternatief lijkt verder weg dan ooit, en de vervreemde wereld bevestigt dat voortdurend. Maar dat we niet geloven dat het mogelijk is om te veranderen is illustratief voor de hegemonie van het huidige economische model. Vervreemding is een onontkoombaar gevolg van de manier waarop we ons voedsel op dit moment organiseren, maar geen onontkoombaar gevolg van het leven zelf.

Dit essay is opgenomen in het De buik van de stad 5, het Flevo Campus-jaarboek 2023 dat 7 juli verschijnt bij uitgeverij Van Gennep, getiteld Oestersalons, bakkeljauwbitterballen en donutzaken. De veranderende eetcultuur in de Lage Landen, samengesteld door Janno Lanjouw.

Vera Hoveling

Vera Hoveling is activist, hobby-marxist, schrijfster en net afgestudeerd aan de TU Delft in Artificial Intelligence. Als mediakunstenares combineerde ze jarenlang technologie en kunst in videomapping en installaties. Ze schrijft omdat ze vindt dat er niet genoeg wordt nagedacht over de politieke keuzes die er achter technocratisch geformuleerde problemen schuilgaan.