‘Als ik moest kiezen tussen een regering zonder journalistiek of journalistiek zonder regering, zou ik niet twijfelen en kiezen voor het laatste,’ zei Thomas Jefferson, een van de grondleggers van de Verenigde Staten, in 1787. Maar toen hij een kleine twintig jaar later tot president werd verkozen, leek hij daar anders over te denken. Nadat hij de nodige kritiek van de pers over zich heen had gekregen, zou hij gezegd hebben dat ‘niets kan worden geloofd wat in een krant staat’.

Toch bleef Jefferson er tot het eind van zijn leven van overtuigd dat een democratie alleen kan floreren met een vrije pers, die het beleid van machthebbers controleert en zo nodig bekritiseert. Zijn latere uitspraak was vooral gericht op de – in zijn ogen – belabberde kwaliteit van de kranten, en niet op de journalistiek zelf.

Daarin verschilde hij van Donald Trump, die de pers tot vijand van het volk verklaarde en alle kritische journalistiek per definitie wegzette als nepnieuws. Je zou het een...