‘We gaan een toekomstplan maken,’ kondigt een docent van Milio van de Kamp op een dag aan. Vijftien jaar oud is Van de Kamp, en net teruggezakt van de havo-kansklas en vmbo-t naar vmbo-kader. Het schoolgebouw is uitgewoond, de meubels zijn met een ketting aan de vloer vastgemaakt. Als er in de buurt iets gebeurt, zijn de leerlingen snel verdacht. In de pauzes eten Van de Kamp en zijn vrienden broodjes kebab zonder vlees, om kosten te besparen. Uit hun telefoons schalt het nummer ‘Ik heb schijt’ van Appa en Sjaak. De staat heeft schijt, dus de straat heeft schijt. Thuis is het koud, want daar is al jaren geen gas en elektriciteit meer.

Van de Kamp wil maar één ding: weg hier. Niet in de armoede blijven hangen. ‘Wat wil jij later worden, Milio?’ vraagt mevrouw Pinas. ‘Nou, mevrouw,’ zegt hij, ‘ik zou later wel psycholoog willen worden.’ Het zou een lange weg worden, van vmbo-kader naar wetenschappelijk onderwijs, maar hij heeft de route al uitgestippeld. De weg...