In Zelf doen heeft Niña Weijers het onder meer over de roman Het enige verhaal van de Engelse schrijver Julian Barnes. Die roman gaat over een man die naarmate hij ouder wordt een stabieler leven gaat leiden, met weinig pieken en dalen. Het leven wordt ‘een aangename sleur’ voor hem. Weijers ziet in de man wel iets van Barnes zelf, getuige de foto op de achterkant van het boek, waarop hij ons ‘scherpzinnig maar zachtmoedig’ aankijkt.

Er is, zegt Weijers, weinig in het leven van de tweeënzeventigjarige Barnes dat nog ‘grandioos zou kunnen mislukken; er is een overkant gehaald. Het leven heeft hem niet gespaard, maar ook niet finaal gebroken.’ Met het halen van ‘de overkant’ is Barnes volgens Weijers goed uit de storm van het leven gekomen. Hij is veilig, er kan hem niet zo veel meer gebeuren.

Die veilige ‘overkant’ duikt nogal eens op in Zelf doen. Zoals in het ‘Vooraf’ waarin Weijers zich herinnert dat ze als vierjarige kleuter voor het eerst naar school wordt gebracht aan de hand van haar vader. Eenmaal binnen schudt ze zich in de gang van hem los: ‘Ik wil koste wat kost alleen de deur van het klaslokaal door, ik ben nu hier, ik kan het zelf.’ Volgens de moeder van een klasgenoot had de kleine Weijers zich toen niet losgemaakt uit de hand van haar vader, maar verborg ze zich juist timide achter zijn grote rug.

Maar zo wilde Weijers niet herinnerd worden in het geheugen van andere mensen. Volgens haar had ze al jong ‘een onverwoestbaar geloof ooit aan de overkant te raken. Al mijn fantasieën hadden te maken met onafhankelijkheid.’ Volgens Weijers lijdt iedere kindertijd aan een ‘vernederend gebrek aan autonomie.’ Om dat te compenseren was er voor haar dat geloof aan de hemel van de overkant, de dag dat ze controle over haar leven zou hebben.

De aantrekkingskracht zit hem voor Weijers niet zozeer in de belofte van ongekende rijkdom, maar ‘in de mogelijkheid van een geheel nieuwe wonderbaarlijke werkelijkheid.’

Maar zo eenduidig ‘veilig’ is die overkant niet, blijkt uit de columns in Zelf doen die Nina Weijers tussen ongeveer haar dertigste en vijfendertigste heeft geschreven. Ze is blij dat de Franse schrijfster Annie Ernaux de overkant heeft gehaald, gegeven de afschuwelijke ervaring die ze als jong meisje onderging. Ze heeft zich er naar toe gewerkt. Maar Weijers doet meewarig over Adam Gordon, de volwassen hoofdpersoon in de roman Leerjaren in Topeka van Ben Lerner. Die kijkt neer op zijn jonge nog hulpeloze versie. Hij voelt zich nu zelfbewust en veilig ‘aan de overkant van zijn eigen geschiedenis’, maar dat heeft hem wel tot een pedante kwast gemaakt.

poreus harnas

Je zou het niet meteen vermoeden van de sceptische schrijfster van de romans De consequenties en Kamers antikamers, maar Zelf doen is een boek waarin die veilige overkant nog niet zo vanzelfsprekend is. Weijers voelt zich doorgaans niet zo comfortabel, maar meer ‘in between’, tussen wanhoop en geruststelling, tussen een overspannen bewustzijn en een geeuwende leegte. Haar zelfbenoemde ‘harnas’ is poreus: ‘er is altijd wel een gaatje voor een verleider om doorheen te glippen.’

Het is verrassend om te zien hoe vaak Weijers zich in omstandigheden begeeft die haar ‘verlichting’ moeten bieden: masseuses, yoga, een vage nieuwsgierigheid naar mystiek, een schoonheidsspecialiste, een weekje in een klooster. Het lijkt alsof ze doelbewust als een journalist naar zulke mensen en oorden gaat om haar nieuwsgierigheid te bevredigen, maar zo is het niet. Zo zakelijk is het niet. In iets andere omstandigheden (dat wil zeggen als ze iets minder sceptisch was), zou ze zeer vatbaar zijn geweest voor piramidespellen, ponzifraude en complottheorieën. De aantrekkingskracht zit hem voor haar niet zozeer in de belofte van ongekende rijkdom, maar ‘in de mogelijkheid van een geheel nieuwe wonderbaarlijke werkelijkheid.’

In een aantal wat langere stukken over Annie Ernaux, Antonin Artaud, William Burroughs en Madonna doet zich een tweedeling voor: met Annie Ernaux voelt ze zich solidair met iemand die met de ene existentiële tegenslag na de andere te maken had, maar het toch lukte om de overkant van haar autonomie te halen. Bij de door drugs beheerste William Burroughs ziet ze een verwante honger naar een drastische ‘transformatie’, bij Weijers voortkomend uit een crisis.

Haar leven aan de overkant was ‘dodelijk comfortabel’ geworden. Ze was ‘een afgrond genaderd’ en klaar voor een ‘groot gebaar dat de boel voor eens en voor altijd moest oplossen; een goddelijke interventie, een panacee, een waarheid die onomstotelijk zou zijn ondanks een leven van zorgvuldig opgebouwde scepsis ten aanzien van alle soorten inzicht die niet voortkwamen uit geploeter dat met god en heroïek weinig te maken had.’

heilige graal

Zelf doen wordt beheerst door die afwisseling van controle en behoefte aan zelfverlies. Het valt op hoe ongedurig Weijers is. Ze is voortdurend ergens buitenshuis, altijd op pad, om de hoek of ver weg, opbrekend, met auto, zonder auto, verhuizend, ergens verblijvend. En ondertussen een verlangen naar een gewoon dagelijks leven, iets waar in het geheel geen sprake is in deze stukken. Dat dagelijks leven staat driedubbel haaks op de ‘heilige graal’ van de interventie die ‘de boel’ voor goed moet oplossen, de graal die ze bij Burroughs tegen komt.

Hoezeer in crisis, hoezeer op zoek naar een heilige graal, hoezeer ook aan de afgrond op het punt van vallen, Weijers is ook een veel, breed, nieuwsgierig en intelligent lezer, goed thuis in het werk van heel wat vrouwelijke schrijvers die mij niet bekend waren (Jia Tolentino, Leslie Jamison, Lisa Halliday etcetera).

Kenmerkend voor een flink deel van die schrijvers is dat ze ‘iets’ met de tijdgeest hebben en schrijven over racisme, kolonialisme, neoliberalisme, queerness, desinformatie, opwarming van de aarde – al die onderwerpen waar je heel erg wel en heel erg niet over wilt lezen.

Weijers leest dit deels ‘plichtmatig’ omdat ze soms wil weten ‘hoe het zit’. Tegelijk staat het haar tegen. In al hun hyperbewustzijn lijken die schrijvers ‘meer geïnteresseerd in het leven als onderdeel van een alomvattend sociologisch/politiek/moreel systeem dan in het leven als hoogst individueel, moreel ambigu, avontuur.’ Bij een van die boeken over een ‘goed persoon’ die diepgaande kennis heeft van de machtsstructuren en van haar ‘privileges’, de roman No One Is Talking About This van Patricia Lockwood, slaat de verveling bij Weijers zo toe dat ze spontaan een boek van Philip Roth uit de kast trekt en zich verlustigt aan de eerste de beste politiek incorrecte passage: ‘The fact remains that getting people right is not what living is all about anyway.’

Dat hoogst individuele, moreel ambigue avontuur dat Weijers mist in de boeken van die vrouwelijke schrijvers gaat in Zelf doen bij haar zelf vele kanten op. Het avontuur leidt tot zwangerschap, weer een verhuizing, en een verblijf van een weekend in een meditatiecentrum in Bellingwolde in Oost-Groningen. Ze beleeft daar een trip op de drug ayahuasca, een ervaring die ze een ‘tamelijk veilige mogelijkheid voor zelfontginning’ noemt, iets om eens een weekendje te doen, maar niet iets om je leven mee te vullen, en zeker niet in Bellingwolde waar je ook deel moet nemen aan eindeloze kringgesprekken die ‘niet om aan te horen’ zijn.

Weijers houdt zich ook wel degelijk uit eigen aandrang en niet alleen uit plichtsbesef bezig met het dagelijkse leven van politiek, filosofie, milieu en machtsstructuren. Maar dat gaat toch gepaard met een overmaat aan ge-ik en ge-mij. Het leven als een persoonlijk existentieel avontuur beschouwen wil zeggen op je eigen lip zitten en dat je wel erg Ich-bezogen wordt. Elke flinter van jezelf ga je als iets bijzonders beschouwen.

Weijers weet dat door haar reflexieve instelling meestal te voorkomen, maar juist omdat ze van tijd tot tijd een hang heeft om ‘een heel nieuw iemand te worden’, is het niet denkbeeldig dat ze wel eens in dat moeras terechtkomt. Het was toch de kunst om aan de niet al te comfortabele overkant te komen zonder in de blubber vast te komen zitten?

Zelf doen door Niña Weijers is uitgegeven door Atlas Contact.