Bij de legendarische dichteres Fritzi Harmsen van Beek heb je vooral degene voor ogen die door Annejet van der Zijl wordt beschreven in Jagtlust, het boek over het buitenhuis in Blaricum waar de Amsterdamse bohème tussen 1954 en 1971 dronk, schreef, tekende, vrijde en vooral feestte.

Je ziet niet het zeventienjarige meisje voor je dat aan het einde van de oorlog toevallig een gesprek van haar ouders over haar opvangt. Daarin verdedigt de moeder zich tegen het verwijt van de vader dat ze haar dochter in vodden laat lopen terwijl haar eigen kasten uitpuilen van de kleren. Maar Fritzi is zo lelijk, zegt haar moeder, ze is te dik en te groot voor mijn kleren. En ‘ze heeft monsterlijk grote voeten, ik kan dat niet veranderen, hoor.’

Het was wel duidelijk dat de poëzie van Harmsen van Beek geen faciel optimisme uitstraalde, maar dat de basis ervan werd gelegd door deze jaren durende Assepoester-ervaring lag buiten de horizon, in ieder geval die van mij. Het beeld van Harmsen van...