We spreken bij haar thuis af, ’s avonds als dochter Elisah slaapt. Langs de wanden van de grote lichte kamer stapels boeken, mappen, papieren, foto’s, gouden platen enzovoort. ‘Wat een mens met zich meesleept,’ zegt ze, terwijl ze de laatste hand aan de afwas legt en koffie maakt. ‘Dat komt allemaal uit één kast. De werkkamer wordt veranderd en geschilderd. Ik kan er niet zo goed tegen. Ik ben vleugellam, ik weet niet waar ik moet beginnen.’

Ze laat me de veranderingen in het huis zien: de werkkamer in wording, de logeerkamer in grijze tinten, de slaapkamer helemaal rood-zwart. Perfect, warm, fascinerend. Twee platte geluidsboxen die eruit zien als fotolijsten: in de ene een foto van Liesbeth met Elisah, in de andere Rob.

In de voorstelling met Ramses zeg je, dat jij al op je eenentwintigste een kind wilde, maar dat Elisah gewacht heeft tot je eenenveertigste.

‘Ik begin er zo langzamerhand echt in te geloven. Waarom is de één als hij geboren wordt véél verder...