In 1953 werden in een afgelegen, dichtbebost gebied in Oklahoma twee groepen elf- en twaalfjarige jongetjes samengebracht. Zogenaamd voor een zomerkamp, maar er zat een team wetenschappers achter met een uitgekiend plan. De jongetjes waren geselecteerd op hun overeenkomsten: wit, protestant en afkomstig uit de middenklasse. En hoewel ze allemaal uit de buurt van Oklahoma City kwamen, hadden ze elkaar nog nooit ontmoet.

In de eerste week van het onderzoek naar groepsvorming, bekend geworden als het Robbers Cave-experiment, kampeerden de jongensgezelschappen gemoedelijk op aparte maar nabijgelegen kampeerterreinen, nog zonder van elkaars bestaan te weten. Nadat ze elkaar ontdekt hadden, sloeg de sfeer snel om. Er werden competitieve spelletjes gespeeld, hutten binnengevallen, vlaggen in de fik gestoken en stenen verzameld om een mogelijke aanval neer te kunnen slaan. Anders dan in de eerste week voelden de kampen ineens de noodzaak om zichzelf namen te geven: de Adelaars en de...