Reportage
Deze jeugdzorg biedt wel toekomst

Drie jaar geleden richtte Noa van Hagen, die zelf als tiener zo’n beetje alles meemaakte wat je kunt meemaken in de jeugdzorg, Steunpunt Avalon op. Hier biedt zij jongeren die door reguliere instellingen worden gezien als uitzichtloze gevallen iets heel eenvoudigs: een chille plek waar mensen oprecht in je geïnteresseerd zijn en vragen hoe het met je gaat. En het mooie is: het werkt! 


Fotografie Maarten Delobel

12 minuten leestijd

Noa van Hagen (24) is voorbereid op een zware avond. Ze willen heus wel, die jongeren, daar ligt het niet aan, en ze komen ook elke week weer netjes opdagen voor de groepssessie, spreken hun doelen uit, zeggen te willen praten over hun emoties, om hulp te leren vragen, maar toch, de boel is ongemerkt wat ingekakt, ze boeken weinig vooruitgang in hun herstel. Het vuurtje moet maar weer eens worden opgepookt.

Ze loopt naar de keuken, haalt de plastic bakken met eten van de vorige dag uit de koelkast en legt ze op het aanrecht. Ze kijkt naar buiten. Het is donker en koud in de binnenstad van Roermond. Ze denkt terug aan vorige maand, toen een jongen die ze kende uit haar tijd in de jeugdzorg contact met haar opnam. Kun je me helpen, mijn hele leven is een teringzooi, had hij gezegd. Geen instelling wilde ‘m hebben. Hij ging steeds hangen (proberen jezelf te wurgen, red.) zodra je ‘m even uit het oog verloor. Twee weken en een crowdfunding later zaten ze – de jongen nog verward en steevast op zoek naar alcohol – samen in het vliegtuig naar Zuid-Afrika, op weg naar een verslavingskliniek.

De bel gaat. Stipt om vijf uur staan Airon, Daniël en Larissa, drie jongeren van rond de twintig die verderop in een jeugdzorginstelling wonen, voor de deur. Ze lopen de woonkamer binnen en gaan op de krukken aan het kookeiland zitten. Na een paar minuten vraagt Daniël aan Noa of hij haar zo even kan spreken. Het is belangrijk.

Noa aarzelt even, kijkt van Daniël naar Larissa naar Airon, en weer terug naar Daniël. ‘Wil je iets over jezelf bespreken, of over iemand anders?’, vraagt ze, terwijl ze een aardappel schilt. Daniël krabt zenuwachtig met zijn hand aan zijn baard, zegt dan: ‘Over iemand anders.’
‘En is diegene hier nu ook?’ vraagt Noa. Stilte. Daniël kijkt naar Airon. Een ongemakkelijk lachje. ‘Ja, het gaat over Larissa.’

Larissa, die tussen de twee jongens in zit, kijkt naar beneden, frutselt aan haar blonde haar.
‘We maken ons zorgen,’ zegt Airon, die rood wordt, terwijl hij zijn bril met zijn wijsvinger omhoog duwt.

Noa legt een flinke portie pasta op een bord in de magnetron, en warmt intussen de bolognesesaus en de soep van gisteren op in twee pannen. Dan zet ze een paar stappen richting Larissa. ‘Wil je het zelf vertellen?’

Ze tilt haar hoofd omhoog, kijkt Noa aan en zegt, met zachte stem: ‘Ik heb onderweg in de bus tegen ze gezegd dat ik er een einde aan ga maken.’

Ze lacht uit ongemak, laat haar hoofd weer naar beneden zakken, haar handen in elkaar gevouwen op haar schoot. Airon kijkt naar Daniël, zoals hij altijd naar Daniël kijkt wanneer hij niet weet wat hij moet zeggen. En Daniël zegt: ‘Kom, we gaan effe roken.’

1 / 0
Overgeplaatst, geïsoleerd, opgesloten

Noa is niet iemand die snel ergens van schrikt. Tussen haar zestiende en achttiende heeft ze zo’n beetje alles meegemaakt wat je kunt meemaken in de jeugdzorg. Ze weet hoe het voelt om knetterende ruzie te hebben, gedwongen opgenomen te worden, in de war te zijn, een overdosis te nemen, dood te willen. Ze wrijft met haar duimen tegen haar slapen, sluit haar ogen. Ze moet even tot rust komen, haar gedachten ordenen. Het is een drukke dag.

‘We hebben er weer een’, hoort Noa om de haverklap aan de telefoon. Afzender: een school, de gemeente, een specialistische zorginstelling. De meeste jongeren die zijn aangesloten bij Steunpunt Avalon, honderdvijftig zijn het er inmiddels, verdeeld over Den Haag, Rotterdam en Roermond, willen niets meer te maken hebben met de reguliere jeugdzorg of de ggz. Ze hebben er trauma’s opgelopen, lang op wachtlijsten gestaan, zijn telkens overgeplaatst, geïsoleerd, opgesloten, onder dwang behandeld.

De instellingen zeggen: deze jongeren zijn nauwelijks te behandelen, ze zijn te complex, ze willen niet. Toch komen ze, hoewel soms lamgeslagen door uitzichtloosheid, vrijwillig naar het steunpunt om te werken aan hun herstel. Soms meerdere keren per week. Dat zegt toch iets.

In de jeugdzorg is het chaotisch, er zijn veel invalkrachten, jongeren hebben er niets te doen, er wordt ze geen perspectief geboden

Het is alweer drie jaar geleden dat Noa het steunpunt oprichtte. Ze vernoemde ‘t naar Avalon, een jongen die ze kende uit haar eigen tijd in de jeugdzorg en die, zoals zoveel anderen, niet op tijd in herstel wist te raken en zich suïcideerde.

Met het steunpunt probeert ze iets heel eenvoudigs: jongeren met complexe problematiek geven wat ze nodig hebben. Dat is: een chille plek waar mensen oprecht in je geïnteresseerd zijn, vragen hoe het met je gaat, een soort huiskamer, een plek waar je mag zijn, waar je met je shit naartoe mag komen, maar ook leuke dingen kan doen, zoals koken en surfen. Het trekt niet alleen jongeren die zich hebben afgewend van reguliere zorg, maar ook een groep die ‘gewoon’ in behandeling is en het steunt ziet als welkome aanvulling op hun weg naar herstel. Eens per week is er een groepssessie, vaak geleid door Noa. Soms schuift er een psychiater of psycholoog aan.

Geen gezond herstelklimaat

Voor de jongeren die er komen voelt Avalon als een veilige plek te midden van het jeugdzorglandschap dat door allerlei misstanden zo hevig onder vuur ligt. Vanuit die vertrouwde omgeving proberen Noa en haar team jongeren die niet in behandeling zijn, en daar wel voor openstaan, ergens aan te melden. Want ja, er zijn ook instellingen waar mooie dingen gebeuren. En veel jongeren hebben écht een behandeling nodig. Hun problemen zijn niet opgelost met zo nu en dan een groepssessie of een herstelweek naar de Ardennen. Wel gaat Noa selectief te werk: ze laat hen niet zomaar een half jaar op de wachtlijst staan bij een grote instelling. En als het nodig is, gaat er iemand mee naar de intake, om  het proces te begeleiden.

Want op de jeugdzorg valt inderdaad voldoende aan te merken. De kern volgens Noa: er heerst geen gezond herstelklimaat. Het is er chaotisch, er zijn veel invalkrachten, jongeren hebben er niets te doen, er wordt ze geen perspectief geboden en er wordt vooral vanuit macht en dwang gewerkt. Maar wanneer je worstelt met jezelf, wil je niets liever dan je ergens fijn en vertrouwd voelen. Pas dan, weet Noa, kun je jezelf openstellen, de ander toelaten tot je binnenwereld, de moeilijke dingen in het leven bevechten.

Het drietal zit inmiddels weer tegenover haar aan het kookeiland. ‘Larissa’, zegt Noa, ‘wat verwacht je nu van mij?’
Ze neemt een slok van haar spa rood. ‘Niet zo veel, eigenlijk.’
Noa wacht op wat ze verder nog te zeggen heeft. Niets, blijkbaar. Ze vraagt: ‘Is er iets gebeurd deze week?’
‘Het gaat al een tijdje niet goed’, zegt Larissa. ‘Ik had het al bijna eerder gedaan deze week, twee keer zelfs, maar Daniël heeft me van het spoor gehaald.’
Noa fronst haar wenkbrauwen. Dan leunt ze over het kookeiland en kijkt naar Daniël. ‘Lijkt me heftig voor jou.’
‘Ja, ja’, zegt hij. Hij probeert te glimlachen. ‘Helemaal als je zoveel om iemand geeft, hè.’

1 / 0
Nog veel te vitaal

Het is zes uur, Daniël en Airon dekken de tafel. Er lijkt wat meer lucht in ze te zitten nadat ze de situatie van Larissa hebben besproken. Ze maken grapjes, Daniël slaat Airon een keer broederlijk op zijn schouder. Een paar minuten geleden zijn ook Romy en Carmen binnengekomen. Sara kan er elk moment zijn. Ze is met zestien jaar de jongste van het stel. Liv, die een eetstoornis heeft, zal na het eten aansluiten.

Noa ziet dat de groep het wel redt zonder haar en loopt via de gang de trap op naar boven, waar Ivo Aben net aan zijn avondeten wil beginnen. Ivo woont hier. De ruime praktijkruimte op de benedenverdieping heeft hij beschikbaar gesteld voor steunpunt Avalon. Hij werkt als kinder- en jeugdpsychiater enkele dagen per week voor een instelling. De rest van zijn tijd gaat naar het steunpunt. Vanavond verzorgt hij samen met Noa de groepssessie. Want als iemand het vuurtje kan oppoken, is hij het.

Net wanneer Noa en Ivo willen bespreken hoe ze de groepssessie zometeen zullen gaan vormgeven, krijgt Noa een appje van Sara. Ze zegt: bedankt voor alles, ik ga vanavond een einde aan mijn leven maken.

Kort daarna volgen appjes van andere jongeren. Ze zeggen dat Sara afscheid heeft genomen van haar ouders, haar zusje, haar vrienden. Ze heeft een foto van een grasveld of weiland gestuurd, maar niemand weet waar ze precies is. Ze weigert alle hulp. Ook wanneer Noa belt, neemt ze niet op.

‘Je kunt nu verder niets voor haar doen,’ zegt Ivo, nadat hij en Noa de hele situatie nog eens hebben doorgenomen en hebben geconcludeerd dat de kans dat Sara zich daadwerkelijk van het leven gaat beroven, uiterst klein is. ‘Je hebt laten weten dat je haar hoort, maar ook dat je er niet te veel van in paniek raakt, want dat zou voor haar bevestigen dat wanneer ze dit soort teksten uitslaat, de wereld heel rap voor haar in beweging komt.’
Ivo neemt een slok van zijn koffie. ‘Ze komt wel weer bovendrijven. Ze is nog veel te vitaal.’

Voor Noa veranderde de situatie toen ze elf was. Tot die tijd groeide ze op in een stabiel gezin met twee liefdevolle ouders en een oudere broer en zus. Vanaf het moment dat haar zus aan anorexia begon te lijden, veranderde de dynamiek in huis. Meer aandacht naar de zus, minder naar Noa en haar broer. Ze trok zich steeds vaker terug, voelde zich somber, zoekende, alleen. Werd op school gepest. En kreeg een jaar later, op haar twaalfde, zelfs antidepressiva van de huisarts.

Op haar vijftiende ontdekte ze alcohol. En ook dat ze zich niet kon beheersen. Ze wilde het gewoon iedere dag, die drank. Een jaar later dronk ze dagelijks, van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Daarna ging het snel: knallende ruzies, naar een afkickkliniek, het huis uit.
In twee jaar tijd werd ze vervolgens veertien keer van de ene naar de andere jeugdinstelling overgeplaatst. Ze zat telkens in hetzelfde cirkeltje: afkicken, forse medicatie krijgen voor de ontwenningsverschijnselen, daar heel boos en agressief van worden, nog meer medicijnen krijgen, in de war raken, naar een psychiatrische afdeling. Pas op haar achttiende kwam ze op een plek terecht waar ze haar konden helpen. Haar herstel kon beginnen.

‘Ik weet niet of ik er nog was geweest als ik geen hulp had gevraagd’

De groepssessie begint. Noa, Ivo en de jongeren zitten in een kring in de woonkamer. Noa vraagt de groep in hoeverre zij bezig zijn met Sara. Liv, een tenger meisje van negentien, zegt dat ze zich zorgen maakt. Ze wil haar helpen, maar wordt niet toegelaten. Ze haalt haar schouders op, mompelt: ‘Maar komt wel goed.’
‘Dit keer ben jij het niet, maar iemand anders,’ zegt Noa. ‘Hoe is dat voor jou?’
Liv legt haar handen op haar knieën. Haar kaken staan strak op elkaar geklemd. ‘Ik denk dat het me daardoor wel meer raakt. Maar ik kan er nu niet over praten.’
Noa kijkt de groep rond. Het blijft stil. Dan probeert ze het nog eens bij Liv: ‘Dit is misschien iets waarop je kunt aanhaken.’

Liv staart naar de hoek van de kamer, waar twee poezen spelen met de kerstballen die Sara een dag eerder nog in de boom heeft gehangen. ‘Denk nu effe laten’, zegt ze. ‘Zit nu in die emotie, ben effe ergens mee bezig, ofzo.’
Carmen, een meisje met een rond gezicht en donkere, borstelige wenkbrauwen, zegt dat Liv deze houding vaker aanneemt. ‘Ze wil wel praten, maar kan het nog niet.’ Ze draait zich naar Liv toe, die zich intussen klein maakt, alsof ze in haar stoel wil kruipen. ‘Maar dat moet je wel leren. Echt.’
‘Wil jij nog iets zeggen over Sara?’, vraagt Noa aan Carmen.
‘Tja, gewoon spijtig.’

Daniël vertelt over zijn herstelproces. Het gaat goed, zegt hij, maar hij is er nog niet. Soms kunnen zijn gedachten nog leiden tot domme acties. Laatst nog, dronk hij zich ineens een maagbloeding. ‘Da’s wel… niet zo slim’, zegt hij, en hij haalt zijn hand door zijn zwarte, dikke haar. ‘Achteraf voelde ik me shit. Maar op zulke momenten boeit mijn eigen leven me gewoon niet echt.’
‘Heel stoer dat je dat durft te zeggen’, zegt Ivo.

Romy, halflange bruine haren, gehuld in een chique, kerstachtige jurk, zegt dat haar herstel vleugels kreeg vanaf het moment dat ze dingen begon aan te nemen van anderen. ‘Ik weet niet of ik er nog was geweest als ik geen hulp had gevraagd.’ Ze barst in tranen uit. Met trillende stem: ‘Ik was op een heel slecht punt in mijn leven. Daarna is het langzaam de goede kant opgegaan. Er is een begin gemaakt.’
‘Eindelijk’, zegt Carmen. ‘Ein-de-lijk.’
Het is even stil. De groep kijkt naar Romy, die haar gezicht met een tissue droog dept. ‘Dus het zijn ook tranen van hoop’, zegt Ivo. ‘Je hebt een grote ontdekking gedaan. Hulp vragen werkt.’

 

Naar huis

Er is een uur voorbij. Noa zegt dat ze het warm heeft. Ze loopt naar het raam en zet het op kiepstand. Airon heeft intussen zijn moed bij elkaar geraapt en zegt, wanneer Noa weer zit, dat hij Larissa uitnodigt om iets te zeggen. Hij lacht ongemakkelijk naar Larissa, die aan haar trui pulkt, rood wordt. ‘Uhm’, zegt ze. Ze blijft even stil. ‘Ik heb eigenlijk niets te zeggen.’
‘Waarom nodigt Airon je uit?’ vraagt Ivo.
‘Omdat hij zich zorgen om me maakt’, zegt Larissa. Ze wrijft met haar handen over haar bovenbenen. ‘Ik was, en ben eigenlijk nog steeds, van plan om een einde aan mijn leven te maken.’
Haar gezicht wordt nu vuurrood. Ze kijkt naar Daniël, moet lachen, herpakt zich weer. Ze kijkt naar haar voeten en mompelt: ‘Ik heb het er niet graag over… Ik hou daar niet van. Ik schaam me ook om te zeggen…’
‘Dat je dood wil?’, zegt Ivo. Zijn stem is kalm en traag.
‘Ja’, zegt Larissa. Ze krabt aan haar elleboog, kijkt Ivo aan.
‘En wat bracht je dan toch hier?’, vraagt hij.

Een stevige wind waait naar binnen, neemt flarden van een gesprek mee dat in het smalle straatje achter de woonkamer wordt gevoerd. Larissa zegt: ‘Ik wilde gewoon hierheen komen en als ik dan straks terugga met de bus, dan wil ik onderweg uitstappen en niet meer terugkeren naar de instelling.’
Zonder iemands antwoord af te wachten, vervolgt ze, nu op luidere toon: ‘Ik ga straks gewoon die bus uit. En dan zie ik wel.’

Noa kijkt om zich heen, haar armen over elkaar. Haar blik blijft rusten op Daniël, daarna op Airon, die ernaast zit. ‘Hoe is het voor jullie om verantwoordelijk te worden gemaakt voor het in leven houden van Larissa?’
Daniël kucht, zegt dan: ‘Ik doe het met alle liefde. Maar het is pittig.’
Carmen: ‘Ik zie dat het je sloopt.’
‘Het is moeilijk’, zegt Daniël.
‘Je gaat eraan ka-pot,’ zegt Carmen.

‘Er zit een gezond deel in jou, vol levenskracht’

Ivo zit wat voorovergebogen op zijn stoel, bestudeert het gezicht van Larissa. ‘Denk je dat je er alleen voor staat, Larissa?’
‘Dat denk ik niet’, zegt ze. ‘Maar ik heb het wel altijd alleen gedaan.’
‘Wat houdt je tegen om hulp te vragen’, zegt Liv, die zich weer enigszins herpakt lijkt te hebben.
Larissa zakt onderuit in haar stoel. ‘Ik heb vaak zat gevraagd om een behandeling. Maar die krijg ik niet.’ Ze drinkt wat van haar spa rood.
‘Je bent heel teleurgesteld’, zegt Ivo, fluisterend bijna. ‘Tot op het bot teleurgesteld.’
Larissa gaat rechtop zitten. Ze lijkt steeds meer energie te krijgen. Voor de tweede keer in korte tijd verheft ze haar stem: ‘Niemand neemt mij serieus.’

‘Er zit een gezond deel in jou,’ zegt Ivo, weer met die kalme, rustgevende stem, ‘vol levenskracht. Jouw suïcidale gedrag heeft niet de functie om dood te gaan, maar om eindelijk gezien en gehoord te worden. Dat is een heel gezond verlangen. Natúúrlijk wil je serieus genomen worden. Dat gun ik je. Alleen de manier waarop je dat vraagt, is nog niet zo heel gezond. Dat is een ander deel van jou, die maakt er eigenlijk een beetje een potje van. En daarom is het goed dat je hier bent. Dan kunnen we er samen iets beters van maken.’

De woorden van Ivo lijken zuurstof de kamer in te blazen. De beklemmende sfeer waait het raam uit, de schouders ontspannen, Airon en Daniël ogen opgelucht. Larissa zegt dat ze heel moe is. ‘Ik heb zin om naar huis te gaan.’
‘Naar huis,’ zegt Ivo. ‘Zien we je volgende week weer?’
Larissa knikt. En glimlacht. Voor het eerst deze avond niet uit ongemak.
‘Kom, we gaan effe roken,’ zegt Daniël. En ze lopen met zijn drieën de deur uit.

Samenleving
Gerelateerd