Zijn foto hangt in de eregalerij van het museum van Halabja, een Koerdisch stadje in Noord-Irak dat op 16 maart 1988 werd getroffen door een gifgasaanval door het leger van Saddam Hussein. Ruim vijfduizend burgers kwamen om het leven. Kees Schaepman behoorde tot de eerste buitenlandse journalisten die de ramp in volle omvang wereldkundig maakte. De episode liet hem niet meer los; hij zou in daaropvolgende jaren nog vaak naar Irak reizen, ook om jonge Koerden te trainen in het journalistenvak.

Toen in 2013 zou worden herdacht dat de genocide zich 25 jaar eerder voltrok, stond Kees op de lijst met genodigden om de plechtigheden in Halabja bij te wonen. Hij had al een ticket en polste of Vrij Nederland, het weekblad waar hij 22 jaar als redacteur/verslaggever werkte, iets zag in een verhaal dat hij van plan was na terugkeer te schrijven. Prompt liet de nieuwe adjunct hem weten: ‘Beste Kees, dank voor je voorstel. Ik moet je helaas teleurstellen. We vinden het onderwerp niet urgent genoeg voor Vrij Nederland. Hopelijk heb je elders meer geluk.’

Kees stond perplex. Hij had voor de krant, de radio, als docent en als bestuurder van de journalistenbond NVJ meervoudig de aardbol bereisd; er was bijna geen land waar hij nooit voet aan de grond zette. Zijn verslagen vonden altijd soepel hun weg naar een breed publiek; een ‘echte Schaepman’ stond voor kwaliteit. Maar er was iets aan het veranderen. Zijn kopij werd niet langer door begerige redacties uit zijn vingers gerukt. Niet urgent genoeg. Hij reageerde met een venijnige waardigheid die in de lijn van de verwachting lag: wilden ze geen artikel van hem over Halabja? Dan ging hij daar een heel boek over schrijven! Waarin vanzelfsprekend opgenomen dat mailtje van die vlerkerige adjunct. Dat zou ze leren.

Vijf jaar geleden was Kees nauw betrokken bij de voorbereidingen van Argus; bij de eerste vijf nummers fungeerde hij als co-hoofdredacteur (een duobaan met schrijver dezes). De samenwerking verliep in opgewekte harmonie, maar er was een logistiek probleem. Hij had kort tevoren een boerderij in Georgsdorf betrokken, pal achter de Duitse grens, en dat maakte het lastig om periodiek in Amsterdam te vergaderen, een plicht die nu eenmaal bij het hoofdredacteurschap is inbegrepen. Nadat hij was afgehaakt, bleef zijn naam onregelmatig in de kolommen van Argus opduiken en wierp hij zich op als de meest kritische lezer. Op elk nummer had hij het nodige had aan te merken; van Kees konden de redactie dat goed hebben. Hij had trouwens genoeg om handen: vanaf 2013 pakte hij bijna jaarlijks uit met een nieuw boek.

Zijn gloriejaren bij Vrij Nederland boekstaafde hij in Alweer een activist (2015), een titel die hij ontleende aan een verzuchting die hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse in de kantlijn had gekrabbeld bij de brief waarin Kees in 1976 bij het weekblad solliciteerde. Hij had de eindredactie bij het Novib-blad Onze Wereld gedaan, werkte bij het vakblad Jeugdwerk Nu en was in zijn vrije tijd betrokken bij de Hongerkrant en het Angola Komitee.

Na de HBS voer hij twee jaar in de rang van koopvaardijofficier op de Holland-Amerika Lijn, vervolgens leidde hij drie jaar als vormingswerker cursussen bij de volkshogeschool in Bergen. Die gevarieerde achtergrond zou zijn sporen nalaten in zijn lange loopbaan als journalist, auteur, leidinggevende en bestuurder. Zijn jaren op zee zullen zijn reislust hebben aangewakkerd. In zijn periode bij het actiewezen ontwikkelde hij een encyclopedische kennis van derde wereldproblematiek; bovendien deed hij daar de strijdbare grondhouding op die hem zou kenmerken als voorzitter (2003-2006) van de NVJ. De voormalige vormingswerker kwam tussen de regels aan het woord in artikelen en boeken, die veel overtuigingskracht uitstraalden. Kees Schaepman was wat je noemt een geëngageerde journalist. Toen de Nederlandse journalist Sander Thoenes in september 1999 op Oost Timor door soldaten van het Indonesische leger werd geëxecuteerd, reisde Kees onmiddellijk derwaarts om in opdracht van de journalistenbonden NVJ en IFJ te reconstrueren wat zich had afgespeeld.

In 1998 vertrok hij bij Vrij Nederland, dat na de pensionering van Ferdinandusse en de plotselinge dood van diens opvolger Joop van Tijn op het punt stond om van koers te veranderen. Het blad werd in een ‘format’ geperst en dat strookte niet met de aanpak van een vrijbuiter die zichzelf in artikelen stelselmatig wist te overtreffen, mits je hem zijn gang liet gaan. Hij had best zelf in de hoofdredactionele vacature willen voorzien, maar omdat daar geen draagvlak voor was, ging hij in Praag leiding te geven aan het Engelstalige maandblad Transitions dat zich onder auspiciën van de Amerikaanse filantroop George Soros sterk maakte voor het vrije woord.

Terug in Nederland werd hij adjunct-directeur van de School voor de Journalistiek in Utrecht. Niet zijn gelukkigste tijd, zou hij achteraf in een interview toegeven. ‘Dat was gewoon ijdelheid, ik vond er geen klap aan. Het had er ook mee te maken dat ik die opleiding zelf niet heb afgemaakt. Dat vond ik wel grappig, om daar dan toch adjunct te worden.’ De praktiserende journalistiek bleef de onderwijsman er intussen naast doen als hoofdredacteur van Vice Versa, een maandblad over ontwikkelingssamenwerking.

In 2001 stapte hij over naar de VPRO, aanvankelijk als eindredacteur van het programma De Ochtenden, van 2006 tot 2010 als hoofdredacteur VPRO Radio. De omroep noemde hem in een in memoriam een ‘oerjournalist’ en een ‘Donald Sutherland-achtige verschijning met een viriele snor en een leren jack, een vat vol verhalen.’

Zijn laatste boek verscheen vorig jaar, heette Soldaten van God en ging over de overeenkomst tussen IS-strijders en de zoeaven, een infanterie-eenheid die tussen 1860 en 1870 het eigen staatje van de paus moest veiligstellen. Van de 11.000 strijders kwamen er 3.181 uit Nederland. Meteen na de verschijning van dit boek vertelde Kees enthousiast over de volgende uitgave waar hij alvast aan was begonnen. Hij kwam niet verder dan het eerste hoofdstuk. Zijn gezondheid holde plotseling achteruit, simultaan met die van zijn geliefde Mieke Goudsmit. Toen traplopen niet meer ging, verruilde het paar de Amsterdamse etagewoning voor nieuwbouw aan de rand van Haarlem. Mieke overleed op 13 augustus vorig jaar, Kees bleef achter op het nieuwe adres, maar moest binnen drie maanden worden opgenomen in een verpleeghuis. De parkinson die bij hem was vastgesteld, bleek bij nader inzien een zeldzame hersenziekte die hem wonderlijk snel volledig zou slopen.

Een dag voordat hij stierf, hamerde hij vanuit zijn ziekbed met verzwakte stem op het belang van de perfecte eerste zin die de lezer bij de kladden grijpt en meesleept in het verhaal. Zijn sterkste openingszin stond in de reportage die hij met zijn vriend Piet Piryns over honden schreef, vond hij zelf: ‘Zelden werden wij zo door een onderwerp gegrepen. Gelukkig hadden we een stevige corduroy broek aan.’

Dit in memoriam is in dank overgenomen uit het tweewekelijkse periodiek ‘Argus’.