‘Of we extreemrechts zijn? Nee hoor, we wilden gewoon winkelen en nu gaan we met jou naar het terras.’

Het was 20 september 2014 en ik stond op de kruising van twee straten vlakbij Plein 1813 in Den Haag te praten met drie mannen die zojuist probeerden bij de antiracisme-demonstratie van het Comité Tegen Racisme te komen, met daarin ook de extreemlinkse Antifascistische Aktie.

Het was een demo vol linkse inclusieve idealen. ‘Nederland is óók van Zihni Özdil!’ werd er geroepen – althans, toen nog wel, tegenwoordig wordt voormalig GroenLinks-Kamerlid Özdil in diezelfde kringen verguisd. Maar de gemoedelijke stemming van die dag was op nogal abrupte wijze totaal omgeslagen door drie naderende mannen die een heftige reactie opriepen. Enigszins bleu vroeg ik aan een opgefokte antifascist wie die mannen waren. ‘Neonazi’s,’ antwoordde hij. Het drietal leek qua uiterlijk, gympen en kleding eerder op hipsters dan op het dozijn mensen dat ik eerder enkele honderden meters verderop met kale koppen, vlaggetjes op bomberjacks en kistjes met witte veters bij de demonstratie van de Nederlandse Volks-Unie (NVU) had zien staan.

Ik besloot als journalist de antiracisme-demo te laten voor wat het was en achter het drietal aan te gaan dat zojuist was weggestuurd door de politie. Na wat ad remme opmerkingen over en weer volgde een gesprek. Ze waren inderdaad extreemrechts, maar hoorden nergens bij. Ze voelden zich niet verwant met de NVU, al waren twee van hen er wel ooit lid van geweest. Ze zagen zichzelf als een soort ‘freelance rechtsen’. Als er een demonstratie was en ze konden die dag vrij krijgen, dan probeerden ze erbij te zijn – zo verklaarden ze hun aanwezigheid.

Die dag vormde het startpunt voor mijn onderzoek naar de motieven van radicaal- en extreemrechtse activisten in Nederland. Eerst als journalist, later ook als promovendus. Hoe meer ik de bestaande literatuur naast mijn eigen veldwerk legde, hoe meer ik zag dat er een enorme kennislacune was ten aanzien van een totaal nieuwe dynamiek. Natuurlijk waren er rapportages en nieuwsberichten, maar vaak gingen die niet verder dan een opsomming van groepen en gebeurtenissen. Er werd veel over activisten gepraat, maar weinig met hen.

Ze zagen zichzelf als een soort ‘freelance rechtsen’. Als er een demonstratie was en ze konden die dag vrij krijgen, dan probeerden ze erbij te zijn.

Publicaties over wie die mensen waren, wat hen dreef en waarom ze deden wat ze deden, waren er nauwelijks. De laatste keer dat de Nederlandse radicaal- en extreemrechtse beweging zelf uitgebreid was geïnterviewd voor academisch onderzoek, was in de periode 1996-1999 voor het proefschrift van Annette Linden. Alle publicaties daarna waren ofwel niet academisch van aard, of het ging om een kleine onderzoeksgroep.

Linden volgde voor haar proefschrift Besmet 36 radicaal- en extreemrechtse activisten, van wie een aanzienlijk deel namens politieke partijen als de Centrum Democraten (CD) in de lokale politiek zat. ‘Achteraf gezien was die periode wel het begin van het einde,’ vertelde een van hen me. ‘Janmaat verdween uit de Tweede Kamer, de CD viel uit elkaar en CP’86 werd verboden. En we raakten gewoonweg veel activisten kwijt nadat zij stelselmatig werden gestigmatiseerd.’

Die stigmatisering is ook een van de belangrijkste conclusies in Lindens proefschrift: vrijwel alle geïnterviewden verkeerden eind jaren negentig in een sociaal isolement als gevolg van hun denkbeelden. Werkgevers waren evenmin gecharmeerd van het activisme. Bovendien raakten veel geïnterviewden gedesillusioneerd doordat het hun maar niet lukte om een substantiële achterban aan zich te binden of aan te haken bij bestaande protesten.

Zo was er eind jaren negentig een landelijke rel rondom de Friese plaats Kollum. Bewoners kwamen daar in opstand tegen een asielzoekerscentrum omdat zij vermoedden dat in 1999 Marianne Vaatstra was omgebracht door een asielzoeker. Het leverde Kollum de reputatie op van agressief en xenofoob dorp, niet in de laatste plaats omdat asielzoekers door inwoners werden bedreigd. Maar hoe dreigend en racistisch ze zich ook uitlieten, al met al bleek Kollum geen voedingsbodem voor radicaal- en extreemrechtse clubs. Verschillende groepen probeerden aan te haken bij de dorpswoede, maar Kollummers moesten weinig van hen hebben.

Iedereen heeft nog vrienden

De laatste vijf jaar is het tegenovergestelde het geval: nu lukt het radicaal- en extreemrechts wél om met boze burgers bondgenootschappen te sluiten op brede thema’s, bijvoorbeeld het behoud van Zwarte Piet. Of denk aan de demonstratie tegen de Islamitische Staat van ProPatria (een gelegenheidscollectief van het in 2012 opgerichte Identitair Verzet) in de Haagse Schilderswijk in 2014. De demonstratie bestond uit bekende radicaal- en extreemrechtse activisten, Vlaamse nationalisten, ADO-fans die net terugkwamen van een verloren thuiswedstrijd tegen Feyenoord, Assyrische christenen en een handjevol Koerden.

Op lokaal niveau slaagden radicaal- en extreemrechtse activisten er in 2015 in om aan te haken bij protesten op plekken waar opvangcentra voor vluchtelingen en asielzoekers zouden komen. Volgens mediaberichten vormden de demonstranten een mengelmoes van protesterende omwonenden, boze burgers en geharde activisten. Toegegeven: deze samenwerkingsverbanden leverden geen blijvende aanwas op. Zodra er tien kilometer verderop een azc dreigde te komen, gingen veel van die woedende buurtbewoners de deur al niet meer uit. Maar lokale protestgroepen lieten zich de steun wel aanleunen en waren blijkbaar niet bang om te worden geassocieerd met radicaal- en extreemrechts.

En hoewel het aantal rechtse activisten dat openlijk actievoert behoorlijk is afgenomen (in 1997 ging de Anne Frank Stichting uit van 1.100 tot 1.440 extreemrechtse activisten met een actieve kern van 180 tot 200 mensen, in 2014 werden er nog maar 100 mensen geteld), horen we wel vaker van ze. Identitair Verzet haalt bijvoorbeeld regelmatig de media met acties die slechts door een paar mensen worden uitgevoerd, zoals een slot om het hek van de Islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun (2012) of de bezetting van een moskee of gebouw waar een islamitische instelling dreigt te komen.

Hoewel het aantal rechtse activisten dat openlijk actievoert behoorlijk is afgenomen, horen we wel steeds vaker van ze.

Degenen die op het dak klimmen, hebben het ideaal van een rechtse massabeweging al jaren geleden opgegeven. ‘Ik heb lang meegedaan aan grote demonstraties en ze ook zelf georganiseerd,’ vertelt een geharde activist van Identitair Verzet. ‘Maar dan waren er altijd wel een stel vijftienjarigen die het leuk vonden om baldadig de Hitlergroet te doen en werden we weer in de media afgeschilderd als een stel fascisten. Of we kregen met pijn en moeite honderdvijftig mensen bij elkaar, maar haalden niet eens de media. Als we nu met twee man en een spandoek op het dak van de moskee klimmen, zitten we wél in het NOS-journaal. En je loopt minder risico qua reputatieschade, omdat je het doet met mensen die je goed kent.’

Identitair Verzet maakt voor zijn acties ook wel eens gebruik van neonazi’s, maar dan worden er vooraf duidelijke afspraken gemaakt over wat ze wel en niet mogen doen of dragen. Sociale media bieden hun de mogelijkheid om hun acties breeduit te communiceren. Als Identitair Verzet ergens een moskee bezet en daarover bericht op Facebook, regent het instemmende reacties en wordt er volop gedoneerd aan het boetefonds. Daardoor hoeven de bezetters van die dag nooit hun eigen boetes te betalen. Het verlaagt voor straatactivisten de drempel om te bezetten, want het kost hun toch geen geld. En voor mensen die de actie steunen, is het een redelijk risicovrije manier om te kunnen participeren zonder dat ze het risico lopen om te worden gearresteerd of ontmaskerd door politieke tegenstanders.

Van de activisten die ik zelf voor mijn onderzoek heb geïnterviewd, verkeert anno 2019 niemand in een sociaal isolement. Als ik vraag wat hun omgeving van hun activisme vindt, volgt een antwoord als: ‘Ze zijn niet zo extreem als ik, maar stemmen wel PVV dus ze zijn het er vaak wel deels mee eens.’ Of: ‘Mijn ouders zeggen nu zelfs: “Jongen, je hebt toch wel gelijk gekregen.”’ Of ze zeggen: ‘Mijn moeder vraagt zich wel eens af wat ze verkeerd heeft gedaan, maar we hebben het er gewoon nooit over.’ Er sneuvelt heus wel eens een individuele vriendschap of relatie, maar iedereen heeft nog vrienden en een netwerk buiten de beweging.

‘Je moet wel weten wát je vertelt’

Op een enkeling met een flink strafblad of een baan in de beveiliging na, heeft ook vrijwel niemand last met werkgevers. Een vrouw van in de veertig vertelde dat ze in de zorg werkt, maar vanwege haar opvattingen geen donkere mensen hoeft te wassen. Ook voor wie in de bouw werkt, is het activisme weinig problematisch: ‘Wanneer je er niet over praat op het werk en ze leren je eerst kennen, dan zien ze gewoon: dat is een aardige jongen, die werkt hard en die weet waar hij het over heeft. En dan zien ze je een keer – bam! – met een actie op tv. En dan is het: “O, dat hadden we van jou niet verwacht.” Dan leg je het gewoon uit, ook wat het thema is van die dag. Dat is allemaal niet zo moeilijk. En dan zien ze dat het iedere keer goed gaat en dat je op maandag gewoon weer op je werk verschijnt nadat je in het weekend bent opgepakt.’

Dat deze activist een uitgesproken nationaalsocialist is, vertelt hij dan weer niet aan zijn werkgever. ‘Nee, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Je moet wel weten wát je vertelt.’ Overigens is het voor veel geharde activisten ook een bewuste keuze geweest om zich netjes te kleden nadat zij als tiener jarenlang als skinhead door het leven gingen: ‘Mensen keken alleen naar de boodschapper, niet naar de boodschap.’

Het verdwijnen van het stigma heeft verschillende redenen. Allereerst zoekt de huidige generatie radicaal- en extreemrechtse activisten doorgaans geen aansluiting bij de historische context. Waar eerdere formaties zoals het Nationaal Jeugd Front in de jaren zeventig openlijk dweepten met nationaalsocialistische sympathieën en zelfs terugverlangden naar de Duitse bezetter, geldt dat niet voor formaties als Identitair Verzet, Pegida Nederland en het in 2015 opgerichte en weer opgeheven Twentse collectief Demonstranten Tegen Gemeenten (DTG).

Hoewel er zeker bekende activisten zijn met een lange carrière in de radicaal- en extreemrechtse beweging, plaatsen zij zichzelf niet openlijk in een traditie. Ook zijn er veel ‘freelancers’ zoals het drietal waarmee mijn onderzoek begon, die na de nodige splitsingen en scheuringen geen zin hebben om zich nog ergens bij aan te sluiten, maar die wel altijd van de partij zijn als er wat te beleven valt.

Er zijn veel ‘freelancers’ die na de nodige splitsingen geen zin hebben om zich nog ergens bij aan te sluiten, maar die wel altijd van de partij zijn als er wat te beleven valt.

Daardoor is het huidige radicaal- en extreemrechtse landschap vooral een netwerk van persoonlijke relaties, zonder gedeelde ideologie. Waar het bij skinheads en neonazi’s eerder draaide om uniformiteit (allemaal dezelfde leider, hetzelfde uiterlijk en een gedeelde ideologie), is de politieke overtuiging van de huidige generatie activisten een hyperindividuele aangelegenheid. En soms is het begrip ‘ideologie’ zelfs wat flatterend en gaat het eerder om bij elkaar geraapte denkbeelden.

Er wordt nauwelijks nog aan ideologische vorming gedaan. Denkbeelden zijn grofweg in te delen in drie pijlers: cultureel nationalisme (anti-islam en voorstander van gedwongen assimilatie), etno-nationalisme (elk volk z’n eigen staat en terug naar traditionele rollen binnen het gezin) en raciaal nationalisme (het ‘blanke volk’ is superieur en moet anderen overheersen).

Daartussen wordt op verschillende thema’s over en weer geshopt. Zo zijn er raciaalnationalisten die keiharde voorstanders zijn van kapitalisme omdat het een systeem is waarbinnen de sterkste komt bovendrijven. Terwijl nationaalsocialisten vaak een verzorgingsstaat willen waarin goed voor burgers wordt gezorgd, van de wieg tot het graf.

Maar zelfs al zijn er breuklijnen aan te duiden (bijvoorbeeld anti-islamstandpunten versus uitgesproken antisemitisme), ideologische verschillen worden uit pragmatisme makkelijk overbrugd. Dit geldt zeker wanneer er een gezamenlijk doel is of wanneer er een persoonlijke relatie is. Zo vroeg ik een keer aan een activist die zich verzette tegen de komst van een moskee wat hij ervan vond dat ook neonazi’s zich bij de actie hadden aangesloten. ‘Wat zij doen, gaat me eigenlijk te ver,’ zei hij. ‘Maar het zijn hele aardige mensen.’

Amsterdam, 4 september 2017. Twee activisten van ‘Het Identitair Verzet’ worden van het dak van een nieuwe islamitische middelbare school in Amsterdam Nieuw-West gehaald. Ze protesteerden tegen de komst van de school. Foto: Dingena Mol / Hollandse Hoogte.
Minder beladen

Een andere reden voor de verdwijning van het stigma is dat veel begrippen steeds minder beladen zijn. De term ‘extreemrechts’ is de afgelopen decennia uitgesplitst in onder meer ‘radicaalrechts’, ‘nieuw-rechts’, ‘rechts-populistisch’, ‘ver-rechts’ en ‘nieuw rechts radicaal’. Jan Vetten schreef in 2016 in zijn biografie van de Centrumpartij dat de Centrumstroming qua standpunten tegenwoordig als ‘radicaal-rechts’ zou worden gekwalificeerd – al zou je kunnen betogen dat de term ‘extreemrechts’ in de laatste fase van de politieke loopbaan van Janmaat wel enigszins gerechtvaardigd was, omdat hij zich met openlijke nationaalsocialisten omringde nadat iedereen zich van hem had afgekeerd.

Overigens is er geen consensus over welke term wanneer moet worden gebruikt. De Duitse politicoloog Michael Minkenberg vertelde ooit een anekdote over een groep onderzoekers die een bundel over Europese populistische partijen samenstelde. Daarbij was er zoveel ruzie over welke term te hanteren, dat iemand grapte de bundel dan maar Bad People in Europe te noemen.

Zelf spreek ik vanwege het veelvoud aan hyperindividuele opvattingen standaard over ‘radicaal- en extreemrechts’, dat in mijn ogen staat voor: het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van de burgerlijke vrijheden en grondrechten van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld. Hoewel er ook zeker activisten zijn die nooit geweld zullen gebruiken, is van doorslaggevend belang dat zij botsen met de grondwet wanneer zij hun idealen, zoals ‘gedwongen assimilatie’ of ‘geen uitkeringen voor mensen met een migratieachtergrond’, in de praktijk zullen brengen. Een derde reden voor het verdwijnen van het stigma is het huidige politieke discours.

Onlangs sprak ik een activist met een decennialange geschiedenis in de beweging, die opgetogen concludeerde: ‘We hebben gewoon gelijk gekregen. Wat we voor ogen hadden, is uitgekomen. En het maakt mij niet uit of wij het agenderen of dat anderen dat doen.’

‘We hebben gewoon gelijk gekregen. Wat we voor ogen hadden, is uitgekomen.’

Want of het nou over VVD-leider Klaas Dijkhoff gaat die plannen de wereld inslingert over het zwaarder straffen van mensen uit probleemwijken, PVV-leider Geert Wilders die een verkiezings-A4’tje heeft met anti-islamstandpunten, of Ahmed Marcouch die als PvdA-Kamerlid salafistische organisaties wil aanpakken, radicaal- en extreemrechts ziet overal haar standpunten terug – al is het dan soms in afgezwakte vorm of verkondigd door iemand die het liefst ver bij hen vandaan blijft.

Als activisten hoeven ze geen energie meer te steken in het infiltreren van politieke partijen die hen buiten de deur proberen te houden. ‘Een deel van onze standpunten komt al terug in het debat. Vanaf hier is er geen weg terug meer.’ Of zoals voormalig CP’86-voorman Martijn Freling in 2016 tegen het AD over het Wildersproces zei: ‘Wilders gaat veel verder dan wij toen. Wij zeiden alleen dat we niet méér buitenlanders wilden, hij zegt dat hij er mínder wil.’

Nederlandse aanhangers van de rassenleer waren enorm blij met het Tweede Kamerdebat over de uitspraken van Forum voor Democratie-lid Yernaz Ramautarsing over ras en IQ, die bijval kregen van Kamerlid Theo Hiddema. Het in februari 2018 gevoerde debat, aangevraagd door GroenLinks, was bedoeld om de uitspraken snoeihard te veroordelen. Maar dat punt ging totaal voorbij aan de ‘rassenrealisten’ in mijn onderzoek, die de ophef vooral als noodzakelijk paard van Troje zagen. ‘Het ging in de Tweede Kamer gewoon over de relatie ras en IQ. Dat was zelfs Janmaat nooit gelukt – als hij het ooit überhaupt had willen proberen. Het zaadje is geplant. Alles wat je aandacht geeft, groeit. Ik zie dit als een geweldige stap voorwaarts,’ zei een geïnterviewde.

Het behoeft geen uitleg dat Baudets geflirt met termen als ‘boreaal’ en ‘homeopathische verdunning’ helemaal tot intern gejuich leidde, al zei Baudet erna snel dat het allemaal niet zo bedoeld was en dat iedereen niet zo gevoelig moest doen.

Een dagelijkse stroom aan haatberichten

Het gevoel politiek te worden vertegenwoordigd, maakt tegelijkertijd dat het voor de radicaal- en extreemrechtse beweging lastig is om mensen te rekruteren. Ook sociale media vormen voor veel ontevreden burgers nog altijd een prima uitlaatklep. Waarom zou je op zondagochtend op een regenachtig industrieterrein demonstreren als je ook een boos bericht op Facebook kan plaatsen dat andere mensen liken?

Als ik een schatting zou moeten maken van het aantal radicaal- en extreemrechtse activisten dat momenteel bereid is om de deur uit te stappen en dertig kilometer te reizen voor een borrel, bijeenkomst, demonstratie of actie, dan denk ik dat het er niet meer dan 250 tot 300 zullen zijn. En zelfs dat is nog aan de hoge kant.

Dat meer mensen binnen blijven, betekent overigens geen verbetering. Politici, opiniemakers, journalisten, politieke opponenten en mensen met een migratie-achtergrond krijgen voortdurend te maken met een dagelijkse stroom aan haatberichten en dreigementen. Meningen die in 2002 in een hoekje van het internet te vinden waren (denk aan onder een pseudoniem geschreven berichten op het extreemrechtse webforum Stormfront), komen nu dagelijks op Twitter en Facebook voorbij – soms zelfs onder eigen naam. En als er al eens wat wordt gecensureerd door sociale-mediabedrijven, dan wordt het breed uitgemeten en gepresenteerd als het inperken van de vrijheid van meningsuiting en doorgeslagen politieke correctheid. ‘Je mag ook niks meer zeggen tegenwoordig’ is een veelgehoorde opmerking, die totaal voorbijgaat aan het feit dat zulke uitspraken twintig jaar geleden nauwelijks in het openbaar werden gedaan.

De online dimensie zorgt ook voor een kat-en-muisspel met sociale-mediabedrijven en justitie. Nieuwsberichten van radicaal- en extreemrechtse sites zijn vaak feitelijk niet onjuist en evenmin kunnen ze juridisch worden gekwalificeerd als aanzetten tot haat. Maar de selectie van wat wordt geplaatst (veel berichten over daders met een Afro-Amerikaanse of een migratieachtergrond, bijvoorbeeld) geeft een eenzijdig beeld en in de commentaarsectie eronder, op de Facebookpagina of op Twitter regent het vervolgens racistische reacties. Hetzelfde geldt voor (sociale-) mediapersoonlijkheden die zich op geen enkele manier verantwoordelijk voelen voor de racistische en seksistische bagger en bedreigingen die hun volgers uitstorten over iemand aan wie zij zojuist een bericht hebben gewijd. Ze zien zichzelf als observatoren en wat die volgers doen, moeten ze zelf maar weten – zo lijkt het credo.

Elk volk z’n eigen staat

De gewenning aan een snoeihard gevoerd politiek en maatschappelijk debat en de openlijk racistische berichten die sociale-mediagebruikers elke dag tegenkomen, leiden ertoe dat maatschappelijke veroordeling steeds vaker uitblijft. En wanneer die veroordeling er wel is, kan dat zelfs een averechts effect hebben. Toen het Belgische televisieprogramma Pano een reportage maakte over de racistische en antisemitische opmerkingen in de besloten chatgroepen van de Vlaamse radicaal- en extreemrechtse formatie Schild & Vrienden, die voornamelijk bestaat uit studenten en hoogopgeleiden, werd er geschokt gereageerd. Die schok duurde echter maar kort. Bijna twee jaar later kan worden geconcludeerd dat Schild & Vrienden alleen maar populairder is geworden. Leider Dries van Langenhove zit zelfs in het federaal parlement van België.

Hoe verder weg van de Tweede Wereldoorlog, hoe meer de ‘dit nooit weer’-gedachte op de achtergrond lijkt te zijn geraakt. Is dat omdat de huidige generatie radicaal- en extreemrechts in veel mindere mate met het nazisme flirt? Of omdat je ze niet meer van een grote afstand herkent, nu ze eruitzien als nette jongens? Of zijn we langzaam gewend geraakt aan hun boodschappen en retoriek (die trouwens niet eens altijd als zodanig herkenbaar zijn).

De afgelopen jaren vertelden verschillende activisten me hoe zij gesprekken voeren op straat, op familiefeesten of via internet. Dat gaat ongeveer zo: ‘Mensen zien er niet hetzelfde uit, denk je dat ze van binnen wel allemaal hetzelfde zijn? Nee, niet iedereen is hetzelfde, hè? Dus is het dan niet gek om te denken dat iedereen gelijk is? Zou het niet beter zijn om te leven met mensen om je heen met wie je iets deelt, zoals je eigen volk?’

Vervolgens worden er wat voorbeelden gegeven van situaties waarin mensen zich opdelen volgens ras, bijvoorbeeld in gevangenissen. Of van burgeroorlogen in landen waar verschillende etnische bevolkingsgroepen niet met elkaar konden samenleven. Daarna wordt geconcludeerd dat multiculturalisme nou eenmaal nooit gaat werken. ‘En is het dan niet beter als elk volk z’n eigen staat heeft? Ja, dan moeten we misschien wel bepaalde bevolkingsgroepen gedwongen gaan uitzetten, maar je geeft hun óók de mogelijkheid om te leven met mensen om hen heen met wie ze iets delen. Uiteindelijk is dan toch iedereen veel gelukkiger?’

Lees ookDe ideologie achter de aanslag in Christchurch leeft online - ook in Nederland26 maart 2019

Radicaal- en extreemrechtse activisten die dit soort gesprekken voeren, maken zelden mee dat degene tegenover hen niet een flink eind meegaat in hun redenering. Maar deze etno-nationalistische retoriek verschilt niet veel van wat Anders Breivik en Christchurch-schutter Brenton Tarrant in hun manifesten gebruiken.

Een nieuw moreel kader

Na jarenlang onderzoek kan ik concluderen dat Nederlandse radicaal- en extreemrechtse formaties elkaar redelijk in toom houden (‘doe nou maar rustig, anders staan we er weer zo slecht op’), en dat geldt ook voor veel ‘freelancers’. Als iemand overgaat tot geweld, is de solidariteit ver te zoeken.

Nadat in 2015 molotovcocktails tegen de moskee in Enschede vlogen, zat de rechtbank niet vol met radicaal- en extreemrechtse activisten die hun steun wilden betuigen. Of zoals een neonazi concludeerde: ‘Vroeger ging je met de pet rond om iemands gezin te onderhouden wanneer diegene een tijdje vastzat. Of je zorgde op z’n minst dat iemand in de gevangenis een pakje shag kreeg. Tegenwoordig zou niemand nog de moeite nemen om je op te zoeken in de gevangenis.’

Wel is het zo dat een deel van de activisten die zich hier rustig houdt gewelddadig wordt bij demonstraties in het buitenland. Door internet worden contacten steeds transnationaler en wordt er over de grens getraind.

Ook is het zorgelijk dat er dolende eenlingen zijn die nergens thuis lijken te horen en steeds extremer worden nadat zij teleurgesteld zijn geraakt over het gebrek aan mogelijkheden in de radicaal- en extreemrechtse beweging.

Bovenal is het verontrustend dat het Nederlandse deradicaliseringbeleid van sleutelfiguren en de Persoonsgerichte Aanpak totaal niet is uitgerust op de huidige situatie. Bij mensen die zich aansluiten bij groepen met jihadistisch gedachtengoed wordt er gekeken wat iemand nodig heeft om uit zijn netwerk te stappen. Daardoor is het beleid vooral gericht op het oplossen van grieven. Gemeenten en andere betrokkenen gaan aan de slag met het bieden van een alternatief, vaak in de vorm van het helpen zoeken naar of aanbieden van woonruimte en werk. Bestaand beleid in onder meer Scandinavië en Duitsland richt zich vaak op jonge skinheads.

Ook is het zorgelijk dat er dolende eenlingen zijn die nergens thuis lijken te horen en steeds extremer worden nadat zij teleurgesteld zijn geraakt in de extreemrechtse beweging.

Maar wat ga je doen met een 43-jarige etno-nationalist met een goede baan, een gezin en een riant koophuis? Die geen lastige problemen heeft, maar toch in een samenleving wil wonen waarin minderheden geen plaats hebben? En hoe bereik je als overheid überhaupt radicaal- en extreemrechtse activisten?

Als het om jihadisme gaat, is er maatschappelijk een brede veroordeling van het extremisme en staan veel mensen uit de islamitische gemeenschap klaar om informatie te delen. Maar hoe ga je ‘oren en ogen in de samenleving krijgen’ ten aanzien van een groep waarvan het discours inmiddels is overgenomen door de politiek? En van wie de omgeving hun denkbeelden niet zo problematisch vindt?

Dat de associatie met de Tweede Wereldoorlog na ruim zeventig jaar aan kracht heeft verloren, is teleurstellend. Het roept ook de vraag op of er niet, naast een geheel nieuwe aanpak, een nieuw moreel kader zou moeten worden ontwikkeld ten aanzien van radicaal- en extreemrechtse ideeën.

Maar bovenal zouden politici en opiniemakers wel eens mogen stilstaan bij de vraag hoe zij hun meningen kunnen poneren zonder daarmee andermans agenda te dienen. Ze zouden in elk geval radicaal moeten staan voor een Nederland waarin ook plaats is voor etnische en religieuze minderheden.

Ik ben het vaak oneens met extreemlinks, maar op één punt geef ik hen zeker gelijk: Nederland is óók van Zihni Özdil.

Nikki Sterkenburg (1985) studeerde Nederlands, Religiestudies en Journalistiek. Ze doet in Leiden promotieonderzoek naar motieven van radicaal- en extreemrechtse activisten in Nederland.

Dit essay verscheen eerder in onze speciale uitgave De grote verandering.