Essay
Het leven van een bijstandsmoeder is er alleen maar schraler en moeilijker op geworden

In de jaren tachtig schreef Selma Vrooland onder het pseudoniem M. Mus ‘notities van een bijstandsmoeder’ in Vrij Nederland. Als je ze nu leest, besef je dat het leven van bijstandsmoeders er alleen maar zwaarder op is geworden.


Beeld Roos van Ees en Lois Notebaart

10 tot 12 minuten leestijd

Toen ik twaalf jaar oud was, in 1993, zond de VPRO een televisieserie uit over het leven van een bijstandsmoeder: Mus. Annet Malherbe speelde een moeder die met haar twee zoons in Amsterdam woonde en zich met veel humor staande hield. Wij keken thuis de serie met het hele gezin.

Mus was gebaseerd op de columns van Selma Vrooland, die lang zelf van de bijstand had geleefd met haar zoons. In de jaren tachtig schreef ze daarover in Vrij Nederland onder de titel Onder aan de ladder, onder het pseudoniem M. Mus.

De eerste bundeling van haar columns verscheen in 1984, veertig jaar geleden, en ze zijn het lezen nog altijd waard vanwege de humor en schrandere machtsanalyses. Daarmee kunnen we ook naar onze eigen tijd kijken. Dan leren we dat het leven van bijstandsmoeders sinds de jaren tachtig steeds schraler en moeilijker is geworden, dat de staat bestraffender en verplichtender werd en dat we de stem van mensen in armoede niet meer serieus nemen. Zo kunnen we begrijpen hoe de aandacht voor fraude steeds verder uit de hand liep en voedselbanken voorzieningen werden waar honderdduizenden van afhankelijk zijn.

Bidden voor de bijstand

In de tv-serie Mus gebeurde iets wat ik als kind niet goed begreep: Mus staat ’s avonds voor de spiegel en zegt een gebed, waarmee ze God dankt voor de bijstand. In de column staat het er zo: ‘’s Avonds voor het slapen gaan vouw ik mijn beide handjes saam. Dan bid ik braaf en suikerzoet, zoals Den Haag vindt dat het moet: “Onze Lieve Heer, dank U wel voor de bijstand. Ik heb mijn tandjes goed gepoetst, ik heb U niet verdoemd toen de telefoon vandaag werd afgesneden en ik zal morgen weer heel veel van mijn geldverslindende kindertjes houden.”’ Duidelijk ironisch, zie ik nu, maar als kind was ik verwonderd: de serie gaat over hoe moeilijk het leven van een bijstandsmoeder is, ik voelde met Mus mee. Waarom was ze daar nu zo dankbaar voor? Waarom dankte ze God voor iets dat een dagelijkse vernedering betekende?

De columns geven een ontspannend, onversneden links geluid. Mus verontschuldigt zich nergens voor haar beroep op de bijstand, voor haar zwartwerken of (volgens de staat) frauduleuze hulp aan anderen.

Het tekent het werk van M. Mus. De columns zijn bijtend en ironisch, maar ook liefdevol en vindingrijk. Niemand komt weg met het comfortabele gevoel aan de juiste kant te staan. De leukste vrouwen zijn immers, zegt ze zelf, ‘onuitstaanbaar’. Ruud Lubbers en de zijnen worden zo nu en dan hard besproken, maar ook Marcel van Dam van de PvdA, haar Amsterdamse buren en de lokale ambtenaren krijgen ervan langs. Ze worstelt er zelf mee, wanneer ze geen solidariteit kan opbrengen voor anderen dan bijstandsmoeders. ‘Mijn solidariteit beperkte zich tot de echte bijstandsmoeder. (Terwijl ik dit zei, bedacht ik opeens hoe ironisch dat klinkt. Ik ben bijstandsmoederder dan jij. (…) Wat een rancune!)’. En inderdaad, bij herlezing valt dat op, onder meer omdat ze, wanneer het over andere stadsbewoners gaat die lijden onder de bezuinigingen, soms weinig empathie en politiek gevoel laat zien. Zo gebruikt ze in een column het n-woord om een man te benoemen die op straat lijkt te leven, en laat ze in diezelfde column zien best te weten dat dat een racistische term is.

Voor een uit huis gezette jongeman, ‘Keessie’, heeft Mus alle tijd en zorg, voor de macht en sommige anderen heeft ze scherpe woorden. De meeste columns zijn heel geestige stukken waar ik hard om heb gelachen. Dat ik zo moest lachen, komt door het scherpe gevoel voor humor van Mus en door haar moppentapperij, maar ook door haar beschrijvingen van de kafkaëske staat, haar verhouding tot mannen en de dagelijkse opvoedproblemen die leven met armoede geeft. ‘“Wat zijn je hobby’s?” vraagt Paultje. “Geld uitgeven natuurlijk.”’ Ik denk ook dat ik zo moest lachen omdat de columns een ontspannend, onversneden links geluid geven. Mus verontschuldigt zich nergens voor haar beroep op de bijstand, voor haar zwartwerken of (volgens de staat) frauduleuze hulp aan anderen. Bovendien wijst ze zonder blikken of blozen het rechtse kabinet Lubbers aan als een kwaad dat bestreden moet worden. Daar heb ik, lezend in 2023 en 2024, in een Nederland met een nog veel rechtsere politiek, echt van genoten – noem het nostalgie.

M. Mus schreef ook kinderboeken en mijn zoon van 11 heeft Hoera, we worden rijk, mijn broertje heeft een krantenwijk (1983) ook met veel smaak gelezen.

‘Uitkeringstrekkers’

Als Mus háár zoon opdraagt de vuilnis buiten te zetten en vervolgens de les leest, zegt ze: ‘Als jij op je achttiende rechts stemt, jongen, dan flikker ik je sowieso de deur uit. Goed voor je opvoeding; de realiteit, daar word je wel links van.’ Maar van de realiteit van Mus en andere ‘uitkeringstrekkers’ (ze stond op dat woord) werden mensen niet linkser. De neoliberale afbraak van de kabinetten-Lubbers bleef lang grote electorale steun genieten en ook daarna traden kabinetten aan die het voor mensen in de bijstand bepaald niet makkelijker maakten.

Mus’ kritische analyses en scheldpartijen betroffen in feite een verzorgingsstaat die pas net was gebouwd en in haar tijd alweer werd vernield. De verzorgingsstaat ontstond in de decennia rond de Tweede Wereldoorlog. De bijstand werd door Marga Klompé in 1965 ingevoerd, minder dan twintig jaar voordat Mus haar columns schreef. In de jaren tachtig werd door de kabinetten Lubbers hard bezuinigd waardoor de verzorgingsstaat ingrijpend veranderde.

Wie de columns van Mus in gepubliceerde volgorde leest, ziet een toenemende frustratie over bezuinigingen en de onmogelijkheid van een betaalbaar leven voor haar en haar kinderen. Ze maakt zich ook druk over het gebrek aan verzet. Enerzijds stelt ze dat het toch niet lang kan duren voordat er een grote volksopstand uitbreekt. ‘Hoe komt Marcel van Dam erbij dat hij de enige is die vermoedt dat er iets “gist” onder het volk? Het broeit en loeit, en met het opkweken van jongeren die geen enkele reden zien tot respect voor de overheid, is massaal gewelddadig verzet onvermijdelijk; dat weet toch iedereen?’

Anderzijds beschrijft ze scherp hoe steeds nieuwe aangekondigde bezuinigingen mensen murw maken en steeds minder geneigd in opstand te komen. ‘Iedere nieuwe bezuiniging wordt begroet als de migraineaanval van een vrouw die áltijd last van hoofdpijn heeft.’

Die beeldspraak is treffend. Armoede ís vaak een probleem van vrouwen. Vrouwen lopen een veel groter risico op armoede dan mannen, zeker als ze alleen voor kinderen zorgen. En armoede is, net als hoofdpijn, een zeurende pijn die soms wat verlicht wordt, maar altijd dreigt. De vrouw met hoofdpijn heeft, gedurende veertig jaar, vele migraineaanvallen moeten doorstaan. Veel van wat Mus nog beschrijft als cruciale onderdelen van de verzorgingsstaat zijn allang verdwenen. Er is geen ziekenfonds meer maar een particuliere verzekering met een groot eigen risico. Als Mus schrijft over een probleem met haar teen waardoor ze minder mobiel is, komt de gezinsverzorger bij haar thuis stofzuigen. Thuiszorg is nu iets waar zelfs zeer zieke mensen te weinig van krijgen. Mus lost een gebrek aan boodschappengeld op door pannenkoeken te bakken (tot die haar zoons de strot uitkomen). Nu gaan honderdduizenden Nederlanders naar de 17.000 voedselbanken.

In plaats van zorg heeft de staat zich steeds meer toegelegd op controle.

De Nederlandse verzorgingsstaat is niet per se kleiner geworden. Van terugtrekking is nauwelijks sprake. In plaats daarvan heeft de staat zich steeds meer toegelegd op controle en steeds minder op zorg. De enorme focus op fraude die onder meer het toeslagenschandaal mogelijk maakte, is daar een voorbeeld van. Maar sowieso hebben mensen die in armoede leven in Nederland meer te maken met een controlerende en bestraffende staat en minder met een staat die hen vertrouwt en ondersteunt – als die er ooit al voor hen was, want die zorgende staat was lang niet altijd voor iedereen toegankelijk.

 

Extra geld verdienen

Wanneer de staat mensen niet vertrouwt, vertrouwen mensen elkaar ook niet – dat is een van de lessen van Mus. Ze zoekt voortdurend naar manieren om extra geld te verdienen, omdat ze het met de bijstand niet redt. Ze gunt haar zoons sport, zakgeld en op termijn een universitaire opleiding, maar of dat te betalen gaat zijn, is een grote zorg. Om extra geld te vinden, overweegt ze illegale woningruil en vormen van zwart werk. ‘Mijn dank aan alle lezers die me woningruilbrieven stuurden, maar ik weet zeker dat ze voor 99,9% door ambtenaren van de Sociale Dienst werden geschreven, en daarom kan ik er niet op ingaan. Ik ben niet achterlijk.’ Ze schrijft over hoe uitkeringstrekkers elkaar helpen met tips en soms met maaltijden of overnachtingen. Maar er wordt in haar columns ook duidelijk dat ze goed begrijpt hoe de controle van de staat zulke onderlinge solidariteit ondermijnt.

‘Hoewel een aankondiging van onmenselijke bezuinigingen altijd samengaat met een aanmaning tot verbroedering, kan daaraan nooit worden voldaan. Zolang er ergens in een klein hoekje een baantje te vinden is of een toeslag te halen (…) lopen mensen elkaar onder de voet om de buit te vangen.’ Dan concludeert ze stevig: ‘Corruptie onder aan de ladder bestaat niet. De vrouw die eens per week gaat schoonmaken voor dertig gulden, de arbeidsongeschikte die op zaterdagochtend zijn zwager gaat helpen op de markt, die doet dat om rond te komen. Misbruik van de sociale voorzieningen is veel geringer dan men wil aannemen.’

Hoe actueel. In de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie fraude en dienstverlening, die in het najaar van 2023 werden afgenomen, werd eenzelfde beeld duidelijk. Minister Kamp nam in zijn regeringsperiode aan dat fraude en misbruik veel groter moesten zijn dan zijn ambtenaren zeiden en ramde er daarom gewelddadige controles en repercussies doorheen. De getroffenen, vooral mensen van kleur en vaak moeders, zitten nog steeds in de problemen, of herstellen daarvan.

De door Mus gevoelde solidariteit voor bijstandsmoeders werd ook in haar tijd duidelijk niet door iedereen gevoeld. Ze moet zich vaak verhouden tot klikkers, mensen die de sociale dienst bellen om te klagen over fraude. Een geestig voorbeeld daarvan is als een ambtenaar voor een heronderzoek bij haar thuis komt en de buren bellen omdat ze prostitutie vermoeden – ze ontvangt immers vreemde heren. Daar baalt de ambtenaar nog wel het meest van.

In 1984 was er nog geen Twitter/X, maar dat weerhield mensen er niet van met nogal veel geweld naar Mus uit te halen. Er waren andere columnisten die er schande van spraken dat een bijstandsmoeder zo openlijk en vrolijk over fraude schreef, of die meenden dat Mus het vast nog niet arm genoeg had. Ook lezers hielden zich niet in. Een van de columns bestaat grotendeels uit een bloemlezing van (nogal grove) brieven die mensen schreven om hun ongenoegen over haar persoon kenbaar te maken. En eerder al kwam er een dreigbrief thuis – het lukte Vrooland dus kennelijk maar matig om achter het pseudoniem te schuilen.

Officieel Verplicht Vrijwilligerswerk

Ook bij op het eerste gezicht legale, ‘witte’ activiteiten laat Mus fijntjes zien dat de sociale dienst en de overheid die vaak onmogelijk maken. Een oproep tot verbroedering en vrijwillige naastenliefde wordt wel steeds gedaan door Lubbers c.s., maar het is ook verboden – voor een bijstandstrekker. ‘Dan doet het er niet toe dat de overheid zit te kleunen, dat doen ze altijd al, maar wat moet je dan in godsnaam nog?’ De staat heeft liever niet dat bijstandstrekkers te hard studeren (dat heet carrièreplanning, in die tijd, en mag niet als je leeft van de bijstand – het is niet de bedoeling dat mensen de bijstand als studiefinanciering gebruiken) en als armen elkaar helpen, wordt dat ook ontmoedigd, want oneigenlijke steun. Ook dat is nog zeer actueel, want een tas boodschappen cadeau krijgen als je van de bijstand leeft geldt ook nu nog potentieel als ‘fraude’. Hier doemt een staat op die wel verkondigt minder groot te willen zijn en zegt burgers te willen die ‘zelfredzaam’ zijn, maar intussen mensen verhindert voor elkaar te zorgen zodat ze daartoe in staat zijn. De staat reserveert zo toch steeds een cruciale positie voor zichzelf en houdt burgers gevangen in zijn logica.

Bijstandsmoeders die voor vrijwel niets werken voor de rijken, dat is dan weer wél mogelijk. Mus is altijd op zoek naar een schoonmaakbaantje (er is verder veel werkloosheid in haar tijd). In de jaren tachtig mag dat met behoud van uitkering, als de inkomsten netjes worden doorgegeven en driekwart wordt afgedragen aan de sociale dienst. Een slimme mevrouw in een rijk deel van de stad doet de rekensom: als Mus nu bij haar komt schoonmaken, maar dan zwart, hoeft ze maar een kwart te betalen van een normaal tarief! Mus verzucht dan: ‘Wanneer wordt schoonmaken bij de hogere kringen Officieel Verplicht Vrijwilligerswerk?’

De bijstand is geen algemeen recht, maar een voorwaardelijke voorziening waarvoor gewerkt moet worden.

Inmiddels kennen we allang verplicht vrijwilligerswerk voor mensen in de bijstand. Waar ID-banen nog bedoeld waren als re-integratiemiddel, wordt verplicht vrijwilligerswerk nu allang als een ‘tegenpresentatie’ gezien. De bijstand is zodoende geen algemeen recht, maar een voorwaardelijke voorziening waarvoor gewerkt moet worden.

De afbraak van sociaal beleid

Mus schreef in machteloosheid over de afbraak van sociaal beleid. Ze dacht steeds dat de bodem in zicht was.

We moeten nu constateren dat het in de decennia die volgden nog veel verplichtender en schraler zou worden. Een bijstandsmoeder die zelf schrijft over fraude die ze pleegt of zwart werk dat ze doet, is in 2024 onvoorstelbaar geworden: de repercussies zijn nu zo zwaar dat mensen totaal geruïneerd worden.

Bovendien luisteren we niet meer naar bijstandsmoeders als volwaardige stemmen in de krant. In plaats van hun analyses van politiek en macht serieus te nemen, noemen we ze consequent ‘kwetsbaar’ of leden van ‘kwetsbare groepen’, alsof leven van de bijstand op zichzelf een teken van gebrek is, anders dan een gebrek aan geld; niet stevig en ‘weerbaar’ genoeg voor het leven in een samenleving waar onafhankelijkheid een grote morele waarde heeft en het verdedigen van de publieke zaak allang als een zwaktebod wordt gezien. En zo heeft Mus gelijk gekregen toen ze als opdracht in haar tweede bundel columns schreef: ‘Dit zijn de laatste stukjes van M. Mus, geschreven toen Nederland nog groot genoeg leek om één bijstandsmoeder aan het woord te laten.’

M. Mus, Onder aan de ladder. Notities van een bijstandsmoeder, Bert Bakker, 1984
M. Mus, Je moet erboven staan. Nieuwe notities van een bijstandsmoeder, Bert Bakker, 1986

Marguerite van den Berg schrijft over werk, gender, de verzorgingsstaat en de stad. Ze werkt als universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht en publiceerde in 2021 Werk is geen oplossing, een boek over werk en werkweigering.

Samenleving