Opnieuw relevant, want

Frontman Henny Vrienten overleed 25 april op 73-jarige leeftijd.

Toen Ernst Jansz op maandag 13 februari de platenstudio in Weert verliet, bestond Doe Maar niet meer. De groep die hij eind 1978 had opgericht en die zou uitgroeien tot de populairste band uit de geschiedenis van de Nederlandse popmuziek, was die middag plotseling opgeheven — tot grote ontsteltenis van de platenmaatschappij Telstar. Maar Jansz voelde geen spijt, laat staan wroeging, terwijl hij naar zijn auto, een morsige Mercedes van het bouwjaar 1972, liep. ‘De zon scheen en ik voelde me heerlijk. Voor het eerst sinds tijden had ik het besef dat de wereld weer helemaal voor me open stond. ’

De terugslag kwam pas de volgende dag, toen de opheffing nog steeds niet wereldkundig was gemaakt. Frank van der Meijden, de manager van Doe Maar, belde naar het met prikkeldraad omgeven huis van Jansz in Neerkant. Hij had ruggespraak gehouden met een financieel-juridische medewerker en informeerde of Jansz er ‘na een nachtje slapen’ misschien anders over dacht.

Jansz: ‘Ik zei meteen: “Absoluut niet.” Maar het angstzweet brak me alweer uit. Dat gesprekje maakte me urenlang ontzettend down. Later heb ik hem teruggebeld om hem te vragen of hij het serieus had gemeend. Maar hij zei: “Nee, ik wilde alleen even peilen, maar ook Henny Vrienten zegt precies hetzelfde.” Dat was een hele opluchting en tegelijkertijd besefte ik meer dan ooit dat we de enig juiste beslissing hadden genomen. Het drong tot me door hoe lang ik -me vastgeketend had gevoeld aan Doe Maar. Maar ik moet er meteen aan toevoegen dat ik een fantastische tijd heb gehad, niet alleen door het succes, maar vooral door de vriendschap die er in de groep altijd is geweest. ’

Een dag later was popmuziekminnend Nederland in grote beroering. Uitgerekend De Telegraaf, de krant die door de bandleden altijd gemeden was, bracht de primeur van de opheffing. De opgeluchte manager van een concurrerende Nederlandse band was daaraan vermoedelijk debet, ’s Avonds verschenen de leden van Doe Maar in het Jeugdjournaal en toonde het latere Journaal archiefbeelden met hysterische fans. ‘Al met al is het geen teleurstelling dat het zó afloopt,’ zegt manager Van der Meijden niet zonder trots. ‘Wat mooi begon, eindigt ook mooi. Welke popgroep eindigde in een Journaal-uitzending?’

Bijverschijnselen

Het succes dat zijn kinderen opvrat — dat is het verhaal van Doe Maar. Ernst Jansz, ex-lid van het hippie-achtige CCC Ine., richtte destijds Doe Maar op met het oogmerk onbevangen en opgewekt muziek te maken — zonder overdreven commerciële aspiraties. Maar het succes ging met de groep op de loop, vooral na de komst van componist-zanger Henny Vrienten die het accent op het reggae-element legde. Er kwamen grote hits — met De Bom als absolute topper — en de elpees vlogen de detailhandel uit. Naar schatting zijn er inmiddels 750.000 elpees verkocht en tegen de 500.000 singles. De groep werd bedolven onder de fanmail en kon zich voor en na de optredens alleen dank zij uitgebreide voorzorgsmaatregelen de meisjes van het lijf houden. De optredens zelf eindigden, waar ook in Nederland, in een volstrekt pandemonium waarbij de muziek goeddeels overstemd werd door gekrijs en ongevraagde community singing van de fans.

De bijverschijnselen van het succes stemden de groep steeds bitterder. ‘Op het podium was voor ons niets meer te winnen,’ zegt Henny Vrienten, ‘ik hoefde mijn neus maar te laten zien en het was al goed. De kracht van Doe Maar was vroeger dat we voor een nogal nors Ingesteld publiek zulke aanstekelijke, Nederlandstalige muziek maakten dat men op den duur platging. Als we in die tijd dertig concerten achter elkaar gaven, had ik maar twee dagen nodig om hier te herstellen. Maar In de laatste periode periode had ik na twee concerten in één maand zeker vier maanden nodig om de accu weer op te laden. Ik durfde me nauwelijks meer te bewegen op het toneel. Als ik even begon te swingen, vielen de meisjes al flauw met alle consternatie vandien. Dat was nogal frustrerend voor me, want ik wil nu eenmaal dansen en swingen als ik muziek maak — dat hoort bij rock. Op het laatst stond ik als een zoutpilaar achter de microfoon, zelfs de outfit van de popster had ik wijselijk vervangen door een pak met een stropdas. Alles liet ik weg om te voorkomen dat die meisjes flauw zouden vallen. Ik werd iemand anders, deed me zelf geweld aan.’

Ernst Jansz: ‘Het optreden heb ik altijd het leukste van ons vak gevonden, maar ik beleefde er steeds minder lol aan. Je begon als een berg tegen elk optreden op te kijken. Hoewel we het laatste half jaar al bijna niet meer hebben opgetreden, kreeg ik totaal geen heimwee naar het podium. Ik was net als Henny en Jan Hendriks blij als ik niet hoefde op te treden. We konden op het podium nog zulke mooie dingen doen, maar je zag alleen maar een aantal meisjes dat zich naar voren drong en met handtekeningenboekjes zwaaide. De rustige fans zag je niet, je werd altijd met die opdringerige groep geconfronteerd. Bovendien kregen we een hekel aan het steeds maar weer spelen van dezelfde nummers waar de zaal om riep. Je kreeg een afkeer van je eigen muziek. De optredens werden daardoor minder goed.’

‘We waren altijd bezorgd dat er tijdens concerten rare dingen zouden gebeuren,’ zegt Vrienten. Wat er vorig jaar tijdens het Pink Pop-festival in Geleen gebeurde, was daarom voor de band — en met name voor Vrienten — een deprimerende ervaring. Doe Maar was de hoofdact van dit grootste popfestival van Nederland, maar toen de groep opkwam, manifesteerde een deel van het publiek zijn afkeer door middel van een gericht bombardement van projectielen.

Vrienten: ‘Dingen die voor mij bestemd waren, raakten het achterhoofd van de meisjes op de voorste rij. Ik zag ze tegen de grond gaan. Zelf kreeg ik meteen na mijn opkomst een appel op mijn kaak. Bij het zingen kon ik mijn ogen niet dicht doen omdat ik projectielen moest ontwijken. Na Pink Pop heb ik niet meer onbevangen op het toneel gestaan. Het was een signaal dat het zó niet langer kon doorgaan. We waren aangeslagen. Het ging niet om die ene appel, maar om het feit dat we met onze muziek een averechts effect bereikten.’

Bij het Pink Pop-festival waar zeer jeudig én ouder publiek aanwezig was, manifesteerde zich in feite een voor Doe Maar steeds pijnlijker wordende scheiding der geesten onder de popliefhebbers. De prille jeugd adoreerde de groep in toenemende mate, reden voor de ouderen om Doe Maar belachelijk te maken.

Manager Van der Meijden: ‘Onze fans waren aanvankelijk vooral zestien en zeventien-jarigen, maar de leeftijd daalde naar twaalf en dertien jaar. Op het gedrag van de jongsten werd door de publiciteitsmedia steeds meer nadruk gelegd. Dat begon de oudere fans af te schrikken. Die lazen de volgende dag in de krant dat ze naar een kleuterfeest waren geweest. Wie zei dat hij van Doe Maar hield, werd in de ogen van de oudere middelbare scholieren belachelijk. Ik was blij toen The Shorts opkwamen — toen bleek tenminste het verschil. Met een elpee als 4-Us hebben we die kloof duidelijk willen maken.’ Dat hielp weinig. Vrienten: ‘Ik had er nogal moeite mee dat ik kinderen van acht jaar “Je loopt je lui achterna” hoorde zingen, terwijl ze nog niet eens wisten waar het over ging. Ik heb geen bezwaren tegen jong publiek, ik heb het alleen betreurd dat er op den duur hoofdzakelijk jong publiek kwam kijken.’

Drummer Jan Pijnenburg: ‘We voelden ons niet meer serieus genoeg genomen. Het accent kwam op de verkeerde dingen — al die bewusteloze grieten — te liggen. We begrepen dat we daar nooit meer vanaf zouden komen zolang we Doe Maar heetten.’

Van der Meijden: ‘We zullen nu wel weer te horen krijgen dat we ondankbaar zijn en dat we ons eigen publiek verloochenen. Pertinent onjuist. We kwamen heus wel op Fanclub-dagen, maar je kunt niet overal en altijd handtekeningen blijven geven — anders ga je kapot. We werden publiek bezit en geacht ons daarnaar te gedragen. Overal waar we kwamen stonden journalisten en fotografen klaar. Elke stap werd geregistreerd. Daarom hebben we maart ’83 een persstop ingesteld, behalve voor fotografen die we zelf hadden geslecteerd. Dat veroorzaakte veel conflicten, maar het kon ons niet zoveel schelen. Zij hadden ons nodig, niet andersom.’

De publiciteitsstop haalde echter weinig uit. De sensatiepers en allerlei obscure muziekblaadjes stortten zich met nog grotere toewijding op de sterren — en vooral het liefdesleven van Henny Vrienten bleef een favoriet object. ‘En dan te bedenken dat ik nooit met ze heb gepraat,’ zegt Vrienten. De behandeling door de media maakte de muzikanten kopschuw en en prikkelbaar — tot aan de laatste dagen toe.

Vrienten: ‘Toen Leonie Jansen van het Jeugdjournaal ons over de opheffing interviewde, zei ze me dat ik me simpeler moest uitdrukken omdat onze doelgroep het anders niet zou begrijpen. Ik antwoordde dat ik niet in doelgroepen dacht. We zaten daar afgepeigerd op een bankje, maar we moesten zo nodig voor een mooi decortje gaan staan. Je gaat je zo langzamerhand een stuk vee voelen. Iedereen duwt je een richting in, zelfs als je ermee wilt ophouden. En altijd zeggen ze: “Dat hoort erbij”. Maar ik wil dat niet langer. Ik heb nu een solo-elpee gemaakt en ik ervaar het als een verademing dat de promotie op kleine schaal zal plaatsvinden. Die plaat is niet interessant genoeg voor de aasgieren. Er moet een middenweg zijn tussen vergetelheid en roem — en die wil ik voortaan bewandelen.’

Grillig

De zorgen van de laatste tijd hebben het gezicht van manager Frank van der Meijden (37) danig getekend. Bleek en gespannen vliegt hij de dag na de bekendmaking van de opheffing naar de telefoons op het Amsterdamse agentschap dat hij onlangs begon. ‘De meest integere muziekmanager van Nederland,’ noemt Vrienten hem.

Die kwaliteit is Van der Meijden de afgelopen twee jaar duur komen te staan. Hij werd een veelgeplaagd man, bekneld als hij raakte tussen de belangen van de commercie en de grillige houding van zijn muzikanten. ‘Het is nog een wonder dat hij niet gek is geworden,’ zegt Vrienten. Toen de populariteit van Doe Maar naar onvermoede hoogten piekte, kreeg Van der Meijden te maken met het onstuitbare leger der merchandisers, lieden die handelden in artikelen die met het beeldmerk en de kleuren van Doe Maar waren opgesierd.

‘Die merchandising is een ernstige zaak geworden,’ stelt Van der Meijden vast. ‘Het heeft ons op de lange termijn kapot gemaakt. We hebben niet beseft dat we zo populair zouden worden dat we het niet meer in de hand konden houden. De merchandising dijde met de dag verder uit, het werd een compleet gekkenhuis. Minstens tienduizend T-shirts, stickers, haarbandjes en allerlei walgelijke artikelen stroomden de markt op.

Toen we eens in de buurt van Deventer moesten optreden, ben ik in een winkelstraatje gaan kijken. In elke winkel zag je Doe Maar-attributen, of het nu de bakker of de slager was — en bijna niets was legaal. Ik werd er stapelgek van. Het probleem groeide ons boven het hoofd. Iedereen probeerde van ons te plukken, we werden geconfronteerd met dingen die nog nooit eerder in Nederland op dit gebied waren voorgekomen. Een voorbeeld: opeens zie je dat de Bata Doe Maar-schoenen in groen-roze kleuren verkoopt. We hadden er niets mee te maken en hebben een schadevergoeding geëist — die we ook hebben gekregen. Steeds weer moesten we schadeclaims indienen en met processen dreigen. Over de hele periode gerekend, schat ik dat wij maar in twintig procent van de totale merchandising hebben gedeeld. We hebben afspraken proberen te maken, maar behalve Telstar en nog één bedrijf is geen enkele bedrijf ze nagekomen. We hebben overwogen om die hele merchandising uit te besteden, maar we wilden toch liever zelf verantwoordelijk blijven. Dat zou ik een volgende keer anders doen. Het was om bang van te worden: er zaten gangsters onder die illegale merchandisers. Ik ben van nature geen vechtersbaas en had weinig behoefte om met ze te communiceren.

Sommigen stonden bij de zalen hun illegale spullen te verkopen. Dan kon je ze proberen weg te sturen, maar ze waren zeer wel bereid om een mes te trekken. Doe Maar was zo’n winstobject geworden dat je dit soort mensen ongewild aantrok. Er kwamen ook dreigementen binnen op mijn telefonisch antwoordapparaat. Op zulke momenten overvalt je de gedachte: wat is nog de waarde van dit alles, waarmee ben ik bezig? Het gekke was dat de hele merchandising omstreeks mei vorig jaar van de ene op de andere dag compleet instortte. Daar was ik wel tevreden over, maar het vervelende was dat die paar bona fide-bedrijven met enorme voorraden bleven zitten. ’

De merchandising berokkende Doe Maar niet alleen in financieel opzicht schade, althans: veel minder profijt dan de buitenwereld heeft vermoed. Er was ook een psychologisch effect dat nadelig ging werken. ‘De merchandising gaf ons, zonder dat we het wilden, zo’n godvergeten commercieel stempel,’ zegt Van der Meijden. ‘Veel artikelen degradeerden ons als popgroep naar een niveau waarmee we niets te maken wilden hebben. In die tijd bracht Brandpunt een reportage die ik nooit zal vergeten. Ze lieten zien wat er in de zaal en in de commercie met ons gebeurde. Het was een goede reportage, maar het effect was kwaadaardig. We waren een gezwel geworden. Geen popgroep meer, maar een moneymaker, zoals ze dat in de reclame noemen. Dat heeft veel kwaad bloed gezet, vooral bij de oudere fans. Er kwamen tegenstanders, je voelde de jaloezie in Nederland hoog oplaaien. We speelden al vóór de zomer van ’83 met de gedachte om ermee op te houden, maar er waren een paar hoogtepunten die ons overeind hielden, de avond van Amnesty International, de uitzending met Van Kooten en De Bie.’

Terwijl de commercie hem murw beukte, maakte Van der Meijden zich ook steeds meer zorgen over zijn muzikanten die depressief werden van de spanningen. Van der Meijden: ‘Om de machine draaiende te houden, moest ik een planning maken. Maar telkens als de data dichterbij kwamen, reageerde de groep zuchtend: “Oh nee! ’ ’ Dat uitte zich voor zaaloptredens, voor tv-opnamen, voor de trip naar de Antillen die we nog kort tevoren hebben willen afzeggen. Ze wilden wel, maar elke keer als het moest gebeuren, stuitte het ze tegen de borst. Ze reageerden als mensen die over hun nek gaan omdat zich zich aan iets overeten hebben. Telkens moest ik nieuwe planningen maken en ik kreeg het gevoel dat hier niet meer tegen te vechten viel. Op het laatst heb ik volstaan met erop te wijzen dat er geen geld meer binnenkwam als we niet zouden werken.’

Zelf kreeg Van der Meijden ook genoeg van de taferelen die hij mede had helpen ontketenen. Hij herinnert zich met afschuw hoe het vliegtuig met Doe Maar op Curaçao landde. ‘Daar stond weer de gillende, opgenaaide menigte in de T-shirts. Ik had zin om weer zó in het vliegtuig te stappen en terug te keren. De jongens reageerden laconiek, maar ik voelde me schuldig: alsof ik dat allemaal veroorzaakt had. Het klinkt ondankbaar en een hoop artiesten zullen zeggen: het is toch je boterham. Maar wij zijn altijd een ander bandje geweest. De poen heeft nooit bij ons vooropgestaan, we wilden muziek maken die we zelf mooi vonden. ’

Van der Meijden steunt dan ook de beslissing van de groep om er een eind aan te maken, ook al kwam het moment hem ongelegen: ‘Ik heb net in dit kantoor geïnvesteerd en ik had liever gehad dat we na de geplande toernee waren gestopt, maar die overweging mag de beslissing van de groep niet beïnvloeden.’

Milde glimlach

Henny Vrienten en Ernst Jansz, de creatieve leiders van de groep, zijn het globaal wel eens met de analyse van hun manager, maar ze brengen andere accenten aan. Vrienten: ‘Ik vind het niet erg dat allerlei mannetjes aan ons hebben verdiend. Het is weliswaar onterecht, maar ik kijk er met een milde glimlach naar. Tien jaar geleden kon ik me nog opwinden als ik in VN over corruptie las, maar ik kan niet meer geschokt raken door het gedrag van de kruideniers in Nederland. Driekwart van de mensheid loopt met foute motieven rond. Het heeft weinig zin om de schuld aan de boze buitenwereld te geven, al begrijp ik het wel van Frank, want hij had al die mensen aan zijn kop. Dat hele gedoe met de merchandising heeft het bedrijf Doe Maar genekt, maar niet het bandje. Wat mij steeds heeft bezig gehouden, is dat de creatieve kant ophield te bestaan. De spontaneïteit was er niet meer bij ons. De fut was eruit. Afzonderlijk zijn wij nog steeds tot goede prestaties in staat, maar met het etiket Doe Maar was het hopeloos geworden. Ernst en ik kwamen de laatste keer met uiterst sombere nummers naar de studio. Het succes heeft bij ons nu eenmaal geen euforie teweeggebracht, eerder het gevoel: wie ben ik nog als ik niet bij Doe Maar hoor. Noem het een soort identiteitscrisis. Met die somberheid konden we als Doe Maar niet uit de voeten. Je kunt je niet Doe Maar noemen en dan muziek brengen die dreigend en traag is.’

‘Voor mij zijn al die bijverschijnselen van het succes evenmin echt relevant geweest toen we de beslissing namen om te stoppen,’ zegt Ernst Jansz. ‘De belangrijkste reden was voor mij dat ik er geen lol meer in had. Zomaar iets doen — dat is mijn filosofie van muziek maken, zó heb ik de groep ook opgericht. Ieder groepslid had zijn inbreng en kon alles kwijt in de muziek. Het luisterde allemaal niet zo nauw. Maar met de groei van het bedrijf kwam steeds meer de nadruk te liggen op de prestatie en het peil van het produkt, zowel de platen als de optredens. Een hoog peil heeft vooral te maken met de uitstraling die je als artiest op het podium hebt, en dat hangt weer samen met het plezier en de overtuiging waarmee je werkt. We hebben dat een tijd lang heel goed kunnen combineren. We waren goede muzikanten, we werkten met lol en met overtuiging en we haalden een technisch hoog niveau. Daardoor kwamen er ook hits tot stand.

Op een gegeven moment ontdek je echter dat je in een groot bedrijf zit dat moet blijven draaien. De prestaties komen onder steeds grotere druk te staan. Er werd voor dit jaar een serie van veertig concerten gepland in zalen met duizend tot tweeduizend mensen. Er gingen al angstige stemmen op of we dat wel zouden halen. Er moest dus weer een hit gescoord worden om de mensen naar de optredens te lokken. Op dat moment is er al geen sprake meer van dat je even lekker muziek gaat maken in de studio.

We hebben het vorig jaar een tijdje kalm aan gedaan om tot rust te komen. Maar hoe langer die rustperiode duurde, hoe groter de noodzaak werd om een hit te maken, want de BV Doe Maar moest blijven draaien. We stelden plaatopnamen en optredens steeds weer uit in de hoop dat de spirit zou terugkeren. Maar dat veranderde niets aan de spanningen: de druk nam alleen maar toe. We begrepen dat we na zo’n lange periode met iets verschrikkelijk goeds voor de dag moesten komen. Daarbij kwam dat we nieuwe wegen wilden inslaan. We wilden van de reggae afstappen en een ander publiek bereiken, meer onze leeftijdgenoten. We waren volgens mij ook zeker tot iets moois gekomen, als we meer tijd hadden gehad, want we zijn creatief allerminst dood. Maar een feit was dat die plaat binnen een maand klaar moest zijn en dat er vervolgens enkele tientallen optredens wachtten. Niemand voelde zich capabel om dat allemaal in zo’n korte tijd te doen.

Nieuw uitstel zou onze geloofwaardigheid in de ogen van het publiek nog meer hebben verminderd. Je kreeg het gevoel dat je in een vicieuze cirkel zat. Het was een strijd zonder einde met dat bedrijf achter ons. We werden er steeds depressiever van. Op een gegeven moment besefte ik dat er iets chronisch gaande was, dat de tijd altijd in ons nadeel zou werken. Het zou anders zijn gegaan als wij in staat waren geweest om met de reggae door te gaan, maar wij voelen ons niet prettig bij het uitmelken van een succesformule, we hebben de risico’s nooit geschuwd.’

De laatste dag

Zo was de stand van zaken toen de band op maandag 13 februari in de platenstudio in Weert bijeenkwam voor de opname van een nieuwe elpee. In de voorafgaande week was er in de studio moeizaam geploeterd met een aantal nieuwe nummers van Jansz. Het feit dat de band lange tijd niet meer was opgetreden, wreekte zich omdat nieuwe nummers vroeger vooral tijdens optredens gestalte kregen. Die maandag werden de opnamen opnieuw onderbroken voor een discussieronde. Niemand had er ’s morgens rekening mee gehouden dat het wel eens de laatste dag van Doe Maar zou kunnen worden. Vrienten: ‘Ik was allang niet meer gelukkig met de situatie, maar ik had me voorgenomen dat ik niet degene zou zijn die opheffing zou voorstellen. Met de muzieklijnen in mijn hoofd ging ik de deur uit, zij het met een gebogen ruggetje, maar dat was de laatste jaren niet ongewoon.’

Achteraf weet niemand meer wie het woord ‘stoppen’ het eerst in de mond nam. Jansz: ‘Ik heb gezegd: óf we stoppen helemaal, óf we gaan door de hel en we maken de plaat én de toernee. Het was een laatste wanhoopspoging, maar niemand toonde zich enthousiast, ik zelf evenmin. Toen stelde Henny voor om alleen de plaat te maken en de toernee weer uit te stellen. Maar niemand vond dat we met een halve oplossing genoegen konden nemen. Het werd alles of niks. Toen werd het dus niks.’

Jansz, Vrienten en Hendriks toonden zich opgelucht, alleen Jan Pijnenburg — veel korter bij de band — had moeite met het besluit. ‘Achteraf voel ik me ook wel van een zware last bevrijd,’ zegt hij enkele dagen later, ‘maar er zit me toch iets niet helemaal lekker. We zijn met deze beslissing in feite een uitdaging uit de weg gegaan. Ik vond dat we op onze critici revanche moesten nemen en met iets moesten komen waar niemand omheen kon. Dat had er ook ingezeten als we meer tijd hadden gehad. Maar de beslissing om door te gaan lag in feite bij de creatieve mensen, Henny en Ernst, en zij konden het vuur niet meer opbrengen. Ik denk dat bij Henny — meer dan bij Ernst — ook meespeelde dat hij de weg terug niet wilde meemaken: het gedwongen uit elkaar vallen door gebrek aan succes. ’

De populariteit was het laatste half jaar gedaald. Jansz: ‘We hadden weer kleinschalig kunnen worden, het bedrijf inkrimpen, terug naar kleine zaaltjes. Dat was in mijn ogen een reële mogelijkheid. Maar dit einde is waardiger — het past meer bij Doe Maar. Er is moed voor nodig om te stoppen. De opheffing als creatieve daad, dat is óók een topprestatie.’

De band van vier ging zonder conflicten uiteen. Dat blijkt niet alleen uit hun woorden, maar ook uit hun daden: ze overleggen nog dagelijks met elkaar over de afwikkeling en de houding tegenover de media. Vrienten: ‘Conflicten tussen Ernst en mij zijn er altijd geweest, maar wat wil je met twee creatieve mensen met een afwijkende levensvisie. Het waren echter nooit conflicten om consequenties aan te verbinden. De opheffing heeft er dan ook niets mee te maken. We waren moegestreden. Als je vijfentwintig bent, knok je je er nog wel doorheen, maar als je tien jaar ouder bent, ga je ook meer rekening houden met je privéleven. Ik zie de opheffing ook niet als een dramatische beslissing. Dat geldt voor de fans en in financieel opzicht ook wel voor ons, maar daar laat ik me niet door leiden.’

Dramatisch was het besluit ongetwijfeld voor platenmaatschappij Telstar die de afgelopen zes jaar naar schatting voor vijftien miljoen gulden aan Doe Maar-artikelen omzette. Directrice Jacquie Hoes, dochter van Johnny, reageerde onthutst. Vrienten: ‘Men kon en wilde het niet accepteren. We hebben moeten schreeuwen dat het er niet meer inzat. ’

Betrekkelijk

Hoe verder? De leden geloven stellig dat ze ooit wel weer eens op één podium zullen staan, maar voorlopig zal ieder zijns weegs gaan. Hun toekomst hangt sterk van hun financiële positie af. Vrienten en Jansz hoeven zich wat dat betreft voorlopig geen zorgen te maken: ze hebben als componisten het meest verdiend aan Doe Maar. ‘We hebben er redelijk aan verdiend,’ zegt Vrienten, ‘al staat het niet in verhouding tot wat anderen aan ons verdiend hebben. Dan denk ik aan de industrie: de platenbusiness en de popblaadjes. Niemand van ons is er echt rijk van geworden, een gemiddelde makelaar verdient meer. ’

Vrienten denkt voorlopig niet aan optredens. Hij wil in de produktiesfeer actief zijn en filmmuziek schrijven. De minder ambitieuze Ernst Jansz ziet voor zichzelf een rolletje weggelegd als gastspeler in De drie heren, de band van Joost Belinfante.

Voor drummer Jan Pijnenburg en gitarist Jan Hendriks is de toekomst minder rooskleurig. Pijnenburg: ‘Mijn enige inkomsten bestonden uit het vaste salaris dat elk lid kreeg: 2800 gulden netto per maand. Daar kon ik goed van leven, maar niet echt van overhouden. Dat salaris zal binnenkort ophouden. Binnen een paar maanden moet ik een ander bandje zien te vinden. Achteraf verbaas ik me er wel over. Toen ik bij Doe Maar kwam, dacht ik: nu gaat het gebeuren. Maar het is allemaal heel betrekkelijk: de roem én de financiën.’

Manager Van der Meijden: ‘Ik realiseer me dat zakenmensen zullen zeggen: dit is belachelijk, jullie hadden er veel meer kunnen uithalen. En inderdaad: als we vorig jaar alle aanbiedingen voor live-optredens zouden hebben aangenomen, hadden we binnen kunnen zijn. Maar om het onderste uit de kan te halen, hadden we ons zelf moeten verloochenen. En ik denk niet dat we dan zo’n mooi einde — zonder conflicten — hadden beleefd.’

Voorbeeld

De fanmail blijft binnenstromen. Henny Vrienten leest geroerd het volgende briefje van een meisje: ‘Woorden schieten te kort. Alles is voorbij. Of begint ’t nu pas. Er is een flink stuk wereld ingestort. Jullie waren voor mij een soort voorbeeld geworden. Ben bewuster gaan leven, bewuster gaan denken. Dat neemt niemand me meer af. Al was jij je waarschijnlijk onbewust van deze karakterontwikkeling, ik zal jou (en de rest) daar altijd dankbaar voor blijven. Maar juist omdat jullie zo belangrijk voor me zijn geworden, is mijn enige hoop dat jullie gelukkig zullen zijn. Dat dat niet meer samengaat met Doe Maar doet pijn, maar ik ben blij dat jullie de beslissing tijdig (hoop ik) hebben gemaakt.’

Ernst Jansz: ‘Aan de brieven kun je merken dat ook veel fans er nu een punt achter zetten. Wat is afgesloten, komt niet meer terug. Dat begrijpen ze. Er zit pijn in die brieven, sommige zit ik met tranen in mijn ogen te lezen.