Sarah heeft dit verhaal ook ingesproken. Geen enkel luisterverhaal of VN-podcast missen? Abonneer je dan op Vrij Nederland in Spotify, Apple of Google Podcasts of een andere podcastapp naar keuze.

In de winter van 2003 stond ik met mijn vriendje tussen de stapels weesboeken in De Slegte in Amsterdam. Hij droeg een rond, gouden brilletje en een zwarte colbertjas. Hij leek op Ryan Philippe in Cruel Intentions van Roger Kumble, of dat vond ik toen. Soms vroeg ik hem de scène na te spelen waarin Ryans personage Sebastian bovenaan de roltrap op Annette staat te wachten.

Op die bewuste middag in de boekwinkel speelden we iets anders: de studenten uit De verborgen geschiedenis van Donna Tartt. Beiden deden we alsof we verzonken waren in de woorden – hij in Catullus, ik in iets van Geoffrey Chaucer – terwijl we stiekem niet konden wachten om verder te gaan met de stoffelijker zaken des levens: drinken, roken, neuken.

Toen we de zaak verlaten hadden, haalde hij triomfantelijk iets uit de binnenzak van zijn jas en gaf het aan mij. Douglas Coupland – Generatie X, stond er op de cover.

Nonchalant gegapt, met zijn lange pianovingers. Dat soort dingen deed hij nou eenmaal: jatten en maximaal lenen en nachtrestaurants bezoeken met mij.

American Psycho: de ultieme fantasie voor de jongere die het grote Niets als summum zag en daarbinnen wreedheid als modeverschijnsel en immoraliteit als gegeven omarmde.

We gingen naar zijn huis, hij zette The Pixies op, ik zonk weg tussen zijn bekruimelde, met as en koffie bevlekte lakens, begon ‘Where is my Mind’ te neuriën en sloeg Generatie X open.

Ik las over drie vrienden die in een Amerikaanse woestijn vlakbij Mexico wonen en niet meedoen met de wereld. Ze hebben rottige baantjes en vullen hun landerige dagen met gelaten maar scherp gekanker op alles en iedereen. Ze gaan geen werkelijke relaties aan, zien geen toekomst, haten het kapitalisme, maar zijn ook niet bereid om ook maar ergens tegen in opstand te komen.

Ik wilde hen zijn, onmiddellijk. Hun onverschillige gebrek aan ambitie, hun distantie tot de wereld van vlees en bloed, hun verveelde houding: ze leken net vampiers. Maar dan bruin en knap.

Onverschillig en onsolidair

In diezelfde periode zag ik Bully van Larry Clark: een zeer vrije adaptatie van Macbeth. Een film vol ledige, zweterige, geile lijven en uitgestreken koppen van tieners die in de suburbs in Florida besluiten een pestkop te vermoorden, zonder nou echt door hun voornemen begeistert te raken. De moord verloopt dan ook knullig, de afwikkeling laat vooral zien hoe ontheemd, onverschillig en onsolidair de moordenaars zijn.

En dan was er natuurlijk nog Fight Club van David Fincher, waarin mannen uit frustratie vanwege het vreselijke kantoorleven en het verlies van de mogelijkheid in het openbaar een echte man te zijn elkaar de hersens insloegen in een zelfbedachte hobbyclub.

En American Psycho, naar het boek van Bret Easton Ellis, met daarin shot na shot dat lange hoofd met die koude bruine ogen van Christian Bale. Rollende spieren, swingend op Whitney Houston, kettingzaag in de hand: de ultieme fantasie voor de jongere die het grote Niets als summum zag en daarbinnen wreedheid als modeverschijnsel en immoraliteit als gegeven omarmde.

Generatie X
Generatie X: Beledigen als performance, verzet tegen de heersende orde door shock & awe-technieken
Fatale knorrigheid

Veel meer dan door je ouders wordt je culturele opvoeding voor een groot deel bepaald door de generatie die net voor je kwam. Wat zij mooi vinden, wordt je ijkpunt. Hoe zij de wereld aanschouwen, vind jij het summum van hipheid. Niet de film Moonlight, de serie Girls of de voorstellingen van Hannah Gadsby vormen de basis van mijn culturele geheugen, maar veel eerder de kunst die ik tot me nam tussen mijn dertiende en tweeëntwintigste. Het cabaret van Hans Teeuwen en Theo Maassen, de films van Amerikaanse makers, de boeken van Joost Zwagerman en Ronald Giphart: ze leerden me mezelf als seksueel object te beschouwen en me te identificeren met mensen (wit, man, kwaad) die niet op mij lijken.

Oftewel: ik werd cultureel opgevoed door wat De Groene Amsterdammer in 1994 tot generatie NIX (geboren tussen 1961 en 1980) bestempelde. Nixers zijn postmodernisten die wél heel veel kunst produceerden, maar wier thema’s zich beperkten tot verveling, geen geloof in de toekomst, weerzin jegens engagement of waarheid, liefde voor harteloos stemmende drugs, gebrek aan bestemming, ambitie of levensvreugde. En vooral: de volledige intellectuele en daadwerkelijke ruimte voor witte mannen om zich op hun eigen voorwaarden dan weer klagend of miskend, dan weer door agressie gedreven, arrogant of blasé door het leven te slaan.

Toen de X’ers dan eindelijk, zo tussen de aanslag op de Twin Towers en de moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn, wél hun politieke ontwaken beleefden, kregen we te maken met een generatie die vanuit diezelfde fatale knorrigheid en soms absurdistische morele leegheid de boel becommentarieerde. GeenStijl, aanvankelijk compleet in handen van NIX’ers, sloeg de maat.

Hufterigheid was het adagium, de ander kwetsen de zuurstof, de vrijheid van meningsuiting het vehikel waarbinnen dit alles een plek kreeg. Beledigen als performance, verzet tegen de heersende orde door shock & awe-technieken, het steeds verder opjagen van de machtigen, met name als ze vrouw of niet-wit waren, maar zonder ooit de sardonische grijns te verliezen: ik keek er met afschuw en bewondering naar.

Net zo leeg, maar minder cool

Wat mijn eigen generatie, de millennials (geboren tussen 1980 en 2000), zou kenmerken, wist ik zo rond 2008 nog niet. In die tijd mopperde ik met mijn studievrienden dat er voor ons geen reden meer was om op de barricaden te springen. Racisme bestond niet binnen het publieke debat. Feminisme was goor. Klimaatverandering heette nog zure regen en kwam slechts in oude Suske & Wiskes voor. Onze ouders waren leuke mensen: vrienden zelfs.

Millennials presenteerden zich als redelijke mensen, een beetje ouwelijk, kwetsbaar en met een groot nostalgisch verlangen naar zelfgemaakte spullen en gezelligheid.

We bevonden ons in een nog erger vacuüm dan dat van de X’ers: we waren net zo leeg, maar minder cool. Coldplay en langstuderen: dat was zo ongeveer wat ons definieerde. Op alle vlakken werden we overstemd door de dertigers en veertigers van die tijd met hun huftermanifesten en hun fel gevoerde oorlog tegen de ‘verwende, zelfingenomen, egocentrische’ babyboomers.

Daardoor kregen we de kans in de luwte zo langzamerhand een eigen taal, esthetiek en moraal te ontwikkelen die niets te maken had met punky nihilisme of het adequaat kapot schrijven van iedereen die het waagde zich te onttrekken aan de doctrine van vernedering. Millennials presenteerden zich als redelijke mensen, een beetje ouwelijk, kwetsbaar en met een groot nostalgisch verlangen naar zelfgemaakte spullen en gezelligheid. Gitaarmuziek en hoge mannenstemmen, serotoninepilletjes, gezond eten, de toch aalgladde Beyoncé en het geilen op de quirky, maar keurige esthetiek van Wes Anderson: zo zochten we in eerste instantie naar een signatuur.

Zwarte romantiek

Een millennial zoals ik, die zich in haar vroege adolescentiefase eerder met het hoofdpersonage in Requiem for a Dream identificeerde dan met de Franse serveerster Amélie, kon het daardoor wat lastig hebben met haar brave leeftijdgenoten met hun zelfgemaakte fietsen en zorgvuldig uit elkaar getrokken varkensvlees. Veel liever haakte ik in die dagen aan bij de X’ers, die nog iets van zwarte romantiek in hun ziel herbergden. Bruine kroegen, sigaretten, uitgelopen lippenstift en een beetje flirten met de dood: kom daar maar eens om bij de immer frisgewassen, in het park bootcampende millennial die met de juiste filter van elke foto een shot uit Pleasantville maakt.

Maar esthetische voorkeuren werden al gauw minder belangrijk toen er rond 2013 bij twintigers een bewustzijnsproces op gang kwam dat tot op de dag van vandaag de hoofden en harten domineert. De millennials haalden feminisme en antiracisme van de plank, eisten ruimte op voor de achtergestelden, vroegen aandacht voor hun eigen kwetsuren en besloten de hoop op een gelijkwaardige toekomst voor allen te verkiezen boven de gal van hun oudere broers en zussen.

Het huftermanifest

Ondertussen hadden we niet helemaal door dat de personages van Coupland al lang uit de woestijn waren gekropen om de plekken binnen de gevestigde orde in te nemen. Hoewel ze nog steeds in niets geloven, hebben ze toch maar pakken aangetrokken, huizen gekocht en van hun stemrecht gebruik gemaakt.

Het resultaat: veertigers en vijftigers die zich profileren met het ontmenselijken van vluchtelingen, het afkalven van de infrastructuur voor kunst en onderwijs en excessieve zelfverrijking: het huftermanifest wordt niet alleen met de mond maar ook in daad geleefd.

Ondertussen doen ze alsof ze nog steeds de verongelijkte, machteloze avant-garde vormen. In werkelijkheid worden de instituten en de politieke organen van ons land inmiddels met stevige hand bestuurd door de X’ers. Van lege vaas Mark Rutte tot aan huisjesmelker Prins Bernhard Jr.: overal hebben ze hun plasje gepleegd.

Net als emotioneel verwaarloosde kinderen zullen ze zich tot aan het einde der tijden bewapenen met een arsenaal aan aanvalstactieken en een schild waar elke kritiek op stuk slaat. Wat hadden we ook anders kunnen verwachten van deze ongeïnteresseerde pestkoppen? Deze burgerlijke club angsthazen die zichzelf als weerbaar zien, terwijl ze eenkennig en egocentrisch elke poging tot aardigheid neersabelen als een teken van zwakte.

Generatie X
Van lege vaas Mark Rutte tot aan huisjesmelker Prins Bernhard Jr.: overal hebben ze hun plasje gepleegd.
De koning van het schoolplein

En op een zekere dag, het kon natuurlijk niet uitblijven, viel hun oog op mijn leeftijdsgroep. Ze waren uitgeraasd op de babyboomers, die zich, afgezien van Youp van ’t Hek, inmiddels stilletjes hadden teruggetrokken in hun tweede huizen, en besloten full frontal op de millennials te duiken.

In eerste instantie gebeurde dit voornamelijk op sociale media en bij monde van de gevreesde beulen van GeenStijl, die stukjes schreven waarin termen als ‘sneeuwvlokken’, ‘rubberen tegels’, ‘deugsekte’ en ‘Gutmensch’ werden hergebruikt tot ze glommen van slijtage. En nog steeds zijn millennials voor X’ers een dankbaar mikpunt van spot, met hun knotjes, hun ijdele Zwarte Piet Is Racisme-fotoshoots en hun aandacht voor autisme.

Misschien begon het werkelijke failliet van Generatie X wel bij #MeToo en alles wat daaruit voortvloeide.

De X’ers wanen zich in hun zwartleren jasje misschien nog steeds de koning van het schoolplein, terwijl ze met opgetrokken wenkbrauw aankijken hoe de millennials in hun onesies zenuwachtig om hen heen darren.

Maar juist stoere jongens letten niet altijd even goed op.

Bloedsaai testosteronvertoon

Misschien begon het werkelijke failliet wel bij #MeToo en alles wat daaruit voortvloeide. Naar de eerst zo bewonderde gritty films uit de jaren tachtig en negentig, gemaakt door X’ers, keken we nu toch anders. De verkrachtingsscène aan het begin van The Rules of Attraction naar de roman van Bret Easton Ellis, bijvoorbeeld, waarin het meisje ondergekotst wordt en verzucht dat ze ‘altijd had geweten dat haar eerste keer zo zou zijn’. Het ijdele, inmiddels bloedsaaie testosteronvertoon in Fight Club. Hoe Ryan Philippe in Cruel Intentions een homostel met hun seksleven chanteert. Het werk van Larry Clark, vol expliciete scènes tussen minder- en meerderjarigen en het ranzig objectiveren van wel heel jonge meisjeslichamen.

Millennials spraken zich verontwaardigd uit. Niet eens zo expliciet over Generatie X, maar wel over hun representanten. En niet zonder effect. Onmiddellijk begonnen X’ers schril en paniekerig ‘censuur’ te gillen, omdat ‘hun’ kunst überhaupt eens onder de loep werd genomen.

Millennials zwijmelden als tieners ook bij The Breakfast Club, maar kunnen tegelijkertijd onderkennen dat de scène waarin John stiekem in Claires kruis zit te graaien de tand des tijds niet heeft doorstaan. Zo niet Generatie X: zij lieten direct alles lopen en waren daardoor niet meer zo ongenaakbaar.

‘Cunt Jesus cunt!’

Neem nu de vrouwenpetitie tegen GeenStijl, waar ‘de roze jongens’ zo verhit en out of touch met de tijdgeest op reageerden dat ze sindsdien tot een marginaal clubje vergeten kantoorklerken zijn gereduceerd. De X’ers begonnen brullend hun eigen graf te graven.

Zie ook het Volkskrant-interview met documentairemaker Sunny Bergman en voormalig cabaretheld Theo Maassen, waarin zijn altijd als ironisch beschouwde podiumpersonage samen blijkt te vallen met de werkelijkheid en hij zich met beide knuisten aan het prehistorische ‘mannen komen van Mars en ik zeg gewoon waar het op staat’-discours vastklampt.

Of voormalig Teslabaas Elon Musk, die ziekelijk seksistische taal begon uit te kramen na kritiek op zijn door hemzelf als heroïsch gepresenteerde poging om het Thaise voetbalelftal uit de grot te redden.

Of kijk naar de gênante lijst seksistische en racistische grappen van Giel Beelen, een vrij jonge X’er, die met zijn inmiddels talrijke – betraande – excuses voornamelijk zijn eigen slachtofferschap lijkt te willen benadrukken.

Of zie de opkomst van de complotdenker. Witte mannen van een zekere leeftijd die zichzelf de alwetende toeschouwer maken van een slechts door hen begrepen groter, oncontroleerbaar verhaal.

X’ers zijn mensen die continu anderen verwendheid aanwrijven, terwijl ze als kleine Nero’s elke kans op zelfinzicht en vooruitgang in de wind slaan.

In werkelijkheid niet veel meer dan de zichtbare symptomen van een levenshouding die zich kenmerkt door ijdelheid en gekwetste onmacht. En kijk: de held van de X’ers, Ricky Gervais, die beweert dat de vrijheid van meningsuiting ‘de heuvel is waarop hij wil sterven’, waarna hij tien keer ‘Cunt Jesus cunt!’ gilt om daarna compleet tevreden met zichzelf in zijn gespreide bedje de zoete slaap te vinden.

Kleine Nero’s

X’ers zijn mensen die continu anderen verwendheid aanwrijven, terwijl ze als kleine Nero’s elke kans op zelfinzicht en vooruitgang in de wind slaan om zo, als inmiddels blinde, op hol geslagen paarden tegen muren en deuren te lopen.

In Nederland hebben ze overigens een schuilplaats gevonden bij een nieuwe, jonge groep neoromantici (opvallend genoeg geleid door een millennial), die gezamenlijk terug willen naar een onbekende maar veilige, rijke tijd vol witte mannelijke helden. Ik geloof niet dat de X’ers de droom van de renaissancevloot delen, maar wel dat ze in dit terugkerende conservatisme een manier zien om vrouwen en andere minderheden weer onder de duim te krijgen.

Triest ook wel, om als voormalige punk- en housegeneratie te moeten eindigen tussen de onzekere jongetjes met goedkope hemden en vettige haren. Maar in die zin zijn we nog niet van ze af, helaas, hoewel hun plaats in de geschiedenis uiteindelijk weinig roemrijk zal blijken te zijn.

Laat er daarom geen twijfel over bestaan. Liever een bloedserieuze lesbische comédienne of een politiek leider in een eikeltjespyjama dan dat nihilistische managementtuig of die troep uitgebluste, vileine meningenmannetjes.

Toch kon ik bij mezelf een laatste restje dweperij met de kunst waarvan ik zo hield niet ontkennen. Tot ik een poos geleden met een groep anderen werd uitgenodigd voor een lunch met Douglas Coupland in Rotterdam. Ik belde mijn inmiddels ex-vriend Ryan Philippe piepend van opwinding op. ‘DE Douglas Coupland!’ schreeuwde ik in zijn oor. We sloegen aan het fantaseren. Zou hij de boel opschudden met nietsontziende maatschappijkritiek? Zou hij coke snuiven boven de pompoensoep?

Coupland bleek schuin tegenover me te zitten. We raakten in gesprek. Hij begon direct over autocorrect en hoe daardoor zijn spelling achteruit was gegaan. Ik wilde hem naar zijn nieuwe werk vragen, maar hij bleef maar op de nadelen van zijn schrijfprogramma hameren. Hij toonde zich een beetje bozig en onrustig. Ze deden het expres, zei hij. Ze maakten het de mensen moeilijk. Ik moest er maar eens op letten: ‘ze’ deden van alles om ons te ondermijnen. Wie ze waren, heb ik maar niet gevraagd.

In de trein terug luisterde ik naar de Pixies. Hun anthem klonk niet meer zwart-romantisch, maar als een schotschrift voor een zielloze generatie:

Your head will collapse
But there’s nothing in it
And you’ll ask yourself
Where is my mind