‘Elke dag begint met Hitler en eindigt bij Auschwitz,’ zei schrijver Walter Kempowski ooit, verwijzend naar zijn standaardwerk Echolot, een tiendelige reeks wereldwijd verzamelde dagboeken uit de oorlogsjaren die een zeldzaam beklijvende leeservaring bieden. Die uitspraak geldt voor bijna alle grote vraagstukken in de hedendaagse samenleving.

Auschwitz was niet alleen een vernietigingskamp, maar vooral ook een sinister experiment over de ondergrens van menselijke waardigheid. Alles wat men tot dan toe dacht te weten over menselijke verhoudingen, schuld en onschuld of ethische normen, bleek in Auschwitz geen enkele geldigheid te bezitten. Het idee van waardigheid als universele bodem voor elk menselijk bestaan werd in de concentratiekampen vermorzeld tussen de tandwielen van ijskoude kadaverdiscipline.

Het failliet van de westerse beschaving en haar politieke systeem liet de wereld na 1945 achter in een staat van angst, schaamte en verwarring. ‘Hier is iets gebeurd waarmee we niet in het reine kunnen komen,’ zei Hannah Arendt. De naoorlogse jaren stonden dan ook in het teken van de bouw van een nieuwe ethische bodem; een fundament van waarborgen en beschermingsmechanismen om de holle frase ‘dit nooit meer’ mee te stutten. De oprichting van de Verenigde Naties, het aannemen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de Vierde Geneefse Conventie en het Genocideverdrag, om maar een greep te doen.

Er werd niet alleen naar juridische en morele handvatten gezocht; binnen elk vakgebied was men druk doende – niet altijd met geslaagd resultaat. In 2013 onthulde Der Spiegel bijvoorbeeld hoe een pedagogisch instituut in Berlijn onder leiding van de vermaarde hoogleraar Helmut Kentler dertig jaar lang pleegkinderen bij pedofielen kon huisvesten. Kentlers redenering: als een enge seksuele moraal tot het fascisme leidde, dan zou seksuele bevrijding de beste manier zijn om ‘een nieuw Auschwitz te voorkomen’.

De ontdekking vormde een stok om mee te slaan voor rechts-populistische politici in Duitsland, die de uitwassen toeschreven aan de ‘losgeslagen linkse seksuele moraal’, en een terugkeer naar ‘traditionele familiewaarden’ met ‘hogere geboortecijfers bij de oorspronkelijke bevolking’ bepleitten.

Zo is de herinnering aan de Holocaust altijd aanwezig, bewust of onbewust, in een politieke en maatschappelijke arena waarin we constant aftasten hoe we met elkaar moeten omgaan.

Het teken van een zelfverzekerde democratie met een stoeierige vrijheid van meningsuiting is ook precies dat: de grenzen opzoeken en touwtrekken, maar altijd met respect voor de ethische ondergrens, die, wat mij betreft, losstaat van je politieke kleur.

Maar de bodem is aan het rotten. Politieke aanvallen op de vrije pers. Het normaliseren van (antisemitische en/of racistische) complottheorieën, maar net zo goed het normaliseren van noodmaatregelen rond de coronapandemie. Het terugduwen van bootvluchtelingen op open zee, het (voort-)bestaan van kamp Moria, de gang van zaken rond de terugtrekking uit Afghanistan. Koester de bodem. Met sommige dingen kom je, als mens en als samenleving, niet meer in het reine.