De omstander heeft het zwaar. Met oorlogen en humanitaire crises op meerdere continenten, alle door menselijk toedoen en de een nog gruwelijker dan de ander, is het lastig kiezen aan welke strijd je je wilt verbinden en hoe. Dat is niet cynisch bedoeld: dat de luxepositie van de omstander – hij is géén onderdeel van de ellende – hem nu juist in een conflict brengt, is hoogstens ironisch te noemen.

Tegelijkertijd is het ook een teken van de tijd, waarin het omstanderschap als zodanig nauwelijks meer wordt geaccepteerd, laat staan dat er ruimte is de veelzijdigheid ervan te verkennen. Men wordt geacht kleur te bekennen, de tribune te verlaten en mee te vechten aan een van beide zijden op het veld, zodat alle omstanders in één oogopslag van elkaar kunnen zien: sta jij aan de goede of foute kant van de geschiedenis? Zwijgen – vaak verward met neutraliteit of onverschilligheid – valt dan al snel onder de populaire tegeldefinitie van ‘medeplichtigheid’, waarmee de categorie van omstander, en de vele verschillende rollen die daarin te onderscheiden zijn, vrijwel is opgeheven.

macht, dreiging en onveiligheid

Dit is de eerste aflevering in een nieuwe serie van Roxane van Iperen, over macht, dreiging en onveiligheid in de huidige tijd. Schrijf je hier in.

hilberg

Grondlegger van het onderscheid tussen daders, slachtoffers en omstanders bij massaal geweld is historicus Raul Hilberg. Als 13-jarige, joodse jongen vluchtte Hilberg in 1939 met zijn familie vanuit zijn geboorteland Oostenrijk naar Amerika, als 18-jarige Amerikaanse soldaat keerde hij in 1944 terug naar Europa om het continent van de nazi’s te helpen bevrijden. Toen hij na de bevrijding in het voormalige hoofdkwartier van de NSDAP was gelegerd, het Braunes Haus in München, ontdekte hij dat 26 van zijn familieleden waren vermoord door de nazi’s en stuitte hij bovendien op de privébibliotheek van Hitler. Het was het begin van een levenslange studie naar met name de politieke en administratieve infrastructuur die de Endlösung der Judenfrage mogelijk had gemaakt.

In 1961 publiceerde Hilberg zijn eerste analyses in het boek The Destruction of the European Jews – een verbluffende uiteenzetting van de betrokkenheid van miljoenen ‘normale’ mensen, werkzaam bij ambtelijke, juridische, financiële, kerkelijke of militaire instanties, bij de uitroeiing van de Europese joden. In deze studie, die vier jaar voor Ondergang van Jacques Presser verscheen, besteedde Hilberg ook aandacht aan de lotgevallen van de joden in Nederland. In de ruim veertig jaar die volgden, bleef hij het boek aanvullen met nieuwe informatie en inzichten, tot het driedelige opus magnum ontstond zoals het in 2008, een jaar na zijn dood, voor het eerst ook in een Nederlandse uitgave werd gepubliceerd.

Met oorlogen en humanitaire crises op meerdere continenten, de een nog gruwelijker dan de ander, is het lastig kiezen aan welke strijd je wilt verbinden.

Was bovengenoemd werk nog vooral gericht op onderzoek naar de daders, in het in 1992 verschenen Daders Slachtoffers Omstanders. De joodse catastrofe 1933 – 1945 werkte Hilberg de typering van de drie categorieën verder uit. Van alle betrokkenen vormden omstanders de grootste groep: burgers die niet uit waren op het beschadigen van de slachtoffers en die zelf niet beschadigd wilden worden door de daders. Tussen de twee uitersten op die balans, waarbij omstanders ook nog in dader- of slachtofferschap konden vervallen, bestonden vele grijstinten die verschilden per land: van helpers en boodschappers tot toeschouwers en zelfverrijkers. Vanuit het onderzoek van Hilberg zijn oneindig veel nieuwe zijpaden te verkennen, maar twee overtuigingen lopen als centrale levensaders door zijn werk.

Ten eerste de analyse dat de Shoah geen buitenaardse uitvinding was die de mensheid opeens overkwam – Hitler landde niet met een ruimteschip vol robots gekleed in bruine hemden en leren laarzen om de joden weg te voeren. De verwoesting van het Europese joodse leven vloeide voort uit de normale maatschappij: de wensdroom van een jodenvrij Europa uit een bestaande ideologie, en de uitvoering daarvan uit een bestaand systeem dat al functioneerde als een geoliede lopende band, waaraan iedereen zijn plaats en taak kende. Het bureaucratische vernietigingsproces was een voortzetting van historisch en cultureel ingeburgerde, logische stappen, geleidelijk uitgevoerd door dezelfde, ervaren mensen op dezelfde posities – maar deze keer met een ander einddoel: massamoord. Van identificatie, registratie, segregatie, isolatie tot deportatie: het kwam voort uit de samenleving zelf.

Zijn tweede overtuiging was dat je niet de grote vragen moet stellen, omdat de antwoorden daarop altijd plat en ontoereikend zijn, maar dat je je moet concentreren op het kleine, in de hoop zo met minieme penseelstreken tot een completer beeld te komen.

nieuwsbrief

Roxane begint ook een maandelijkse nieuwsbrief. Wil je op de hoogte blijven van haar onderzoek naar macht, dreiging en onveiligheid? Meld je hier aan.

verleden

Het Nederlandse omstanderschap is ook gevormd door een sociale orde, met een historische en actuele context. Eerst het verleden. Gesteld voor een keuze in tijden van dreiging kozen de machthebbers van Nederland, een natie beroemd om haar gespleten karakter van zowel dominee als koopman, er steeds voor die laatste naar voren te schuiven. Geen oordeel vellen werd gezien als dé manier om ook geen onderdeel te worden van een conflict, de eendracht onder de eigen bevolking te bewaren en de buitenlandse handel niet te belemmeren. Kwam ons land met deze houding in de Eerste Wereldoorlog nog redelijk goed weg, tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek die een illusie. Tot grote verontwaardiging van de regering vlogen eskaders van de Duitse Luftwaffe in de vroege ochtend van 10 mei 1940 het Nederlandse luchtruim binnen. ‘Nadat ons land met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen […], is in de afgeloopen nacht door de Duitsche weermacht zonder de minste waarschuwing een plotselinge aanval op ons gebied gedaan,’ sprak de nieuwslezer van het ANP om 08.00 uur de woorden uit de proclamatie van koningin Wilhelmina, opgesteld door het kabinet De Geer-II.

Over het omstanderschap van veel Nederlanders tijdens de Duitse bezetting en, meer specifiek, de Jodenvervolging, is eindeloos te discussiëren, maar bijna tachtig jaar na dato valt daarbij in elk geval dezelfde gespletenheid op van koopman versus dominee, die zich maar moeilijk met elkaar verzoenen. De realiteit van die bezetting én vervolging werd, met name in de hoogste regionen van de samenleving, gedomineerd door de koopman en een bijbehorende mentaliteit van the show must go on – het opportunisme van het bedrijfsleven, de behulpzaamheid van ambtenaren, politieapparaat en spoorwegen, de legalistische houding van notariaat en rechterlijke macht, und so weiter. Daartegenover stond een vroege herinneringscultuur die eerder werd bepaald door de dominee, waarbij verzetsincidenten werden verheven tot volksinborst, ‘de mof’ symbool werd van alle kwaad en herdenkingen een soort nationale kerkdiensten werden vol gemeenplaatsen, opgelegde rituelen en taboes. Een publieke vorm van boetedoening, terwijl achter de schermen op politiek niveau werd besloten de hoofdrolspelers bij de economische collaboratie grotendeels ongestraft te laten. Zo ontstond langzaam de vervreemdende situatie van een gedenkcultuur waarbij met grote ijver ‘dit nooit meer’ werd gepreekt, waarbij het zaak was over dat ‘dit’ toch zoveel mogelijk aan de oppervlakte te blijven.

Hoewel er inmiddels meer ruimte is voor slachtoffercategorieën en een genuanceerdere kijk op de oorlog, blijft de herdenkingscultuur – en de jaarlijkse ophef erover – vaak steken in discussies over de vorm in plaats van de inhoud. Een gemiste kans, want niet alleen slachtoffers en daders, maar ook omstanders manifesteren zich in vele verschijningsvormen, van passief conformeren tot meewerken, van medeplegen tot daderschap, maar ook van subtiele sabotage en stilzwijgende hulp aan slachtoffers tot regelrecht verzet. Door verkenning van de complexiteit te vermijden, wordt de herinnering aan die tijd een platte gedenkplaat die collectieve instemming oplegt met het veroordelen van een groot en mythisch kwaad, in plaats van een eeuwig openstaande uitnodiging tot verkenning van de gruwelijke, maar zeer aardse, toedracht van de Jodenvervolging. Het verklaart misschien de op niets gebaseerde zelfgenoegzaamheid die nog vaak tot uiting komt, zoals onlangs door de frontvrouw van mogelijke regeringspartij BBB, Caroline van der Plas, in talkshow Op1. Daarin pleitte ze voor de Holocaust als onderdeel van de inburgeringstoets, ‘omdat we zien dat de groepen mensen die hier het meeste asiel aanvragen, dat zijn landen […] die gewoon echt een jodenhaat hebben die tot diep in hun ziel zit.’ Niemand in de televisiestudio leek door deze uitspraak ook maar enigszins ontdaan.

Patrick van Emst/ANP
joodse raad

Hoe onontgonnen de relatie met het omstanderschap nog steeds is, komt ook tot uiting rond de ontvangst van de belangrijke EO-dramaserie De Joodse Raad. Ruim tachtig jaar na dato staat de collectieve discussie over het moreel complexe fenomeen van de Joodse Raad nog zo in de kinderschoenen, dat iedereen het spannend vindt iets van het onderwerp te vinden. Recensenten en columnisten buitelen over elkaar heen om hun mening te geven, maar veel blijft hangen in vage bewoordingen en lof voor de vorm en het in beeld brengen van de ‘nuances’ en ‘dilemma’s’. Het lijkt wel projectie: omdat het ‘eigen’ omstanderschap uitdiepen nog steeds zo risicovol en beladen is, beginnen we voorzichtig bij de ‘ander’: wat hadden de joden nou anders, of beter, kunnen doen? Wist de Joodse Raad wel of niet welk lot gedeporteerde joden wachtte; hadden ze zich feller kunnen verzetten? Het is een gevaarlijke afslag. De mensen in de Joodse Raad waren per definitie slachtoffers. Hun bepaalde omstanderprivileges toedichten (ze hadden een keuze; wat als ze andere keuzes hadden gemaakt?), snijdt de weg af naar een eerlijk oordeel. Het zogenaamde ‘genuanceerde onderzoek’ naar de ‘morele dilemma’s’ van een kleine groep joden die werd aangewezen voor de uitvoering van opdrachten van de bezetter, is als de verkeerde persoon naar therapie sturen.

Men wordt geacht kleur te bekennen, de tribune te verlaten en mee te vechten aan een van beide zijden op het veld.

De Duitsers hebben deze gekmakende psychologische tactiek op verschillende manieren ingezet tijdens de oorlog. Mijn kinderen zouden het in TikTok-taal waarschijnlijk gaslighting noemen, ik omschrijf het meestal als een slachtoffer medeplichtig maken aan zijn eigen ondergang. Iemand zover krijgen dat hij meewerkt, of denkt mee te werken, aan zijn eigen vernietiging of die van zijn naasten, met daarbij de suggestie dat hier zekere ‘privileges’ tegenover staan, is het krachtigste onderdrukkingsmiddel dat er bestaat, omdat je een slachtoffer daarmee het enige afneemt dat hem onderscheidt van de daders: zijn onschuld. Een mens laten denken dat hij (mede)verantwoordelijk is voor wat hem is of wordt aangedaan, zorgt voor een dusdanig grote morele verwarring en een verschrompeling van het zelfbeeld, dat de onderdrukker zijn zwaard nog nauwelijks hoeft te heffen. Een mechanisme dat ook voorkomt in meer alledaagse relaties van geweld en misbruik. Een nationale discussie over de Joodse Raad is belangrijk en het verschijnen van de serie is alleen maar toe te juichen. Maar die mag niet fungeren als een vorm van projectie, waarbij de Joodse Raad wordt gebruikt om heling te vinden voor onverwerkte gevoelens van verdriet, schuld en schaamte van niet-joodse Nederlanders als daadwerkelijke omstanders bij de Jodenvervolging.

heden

De complexe relatie met het omstanderschap wordt niet alleen gevormd door de geschiedenis. Dat de omstander feitelijk geen omstander meer mag zijn, maar kleur moet bekennen, is wellicht deels een reactie op onverwerkt verleden, maar kan ook niet los worden gezien van de politieke realiteit waarin Nederland, en heel Europa, zich bevindt. Een klimaat waarin extremen op het hoogste politieke podium al jarenlang succesvol worden gecultiveerd, en bombastisch ‘wij’-tegen-‘zij’-denken genormaliseerd is – waarbij ieder individu op basis van achtergrond in de primaire, dan wel secundaire groep wordt ingedeeld. Dit uitgangspunt is zó genormaliseerd dat een partij die de stigmatisering en discriminatie van een hele bevolkingsgroep als speerpunt heeft, de ledenloze PVV van Geert Wilders, bij de laatste parlementsverkiezingen de grootste van Nederland werd en als serieuze formatiepartner voor een nieuwe regering is omarmd. Een ontwikkeling waarvoor ‘gematigde’ politieke partijen een lange rode loper hebben uitgelegd.

Inmiddels zijn uiterst rechtse partijen over de gehele EU-linie met hun ideeën op nationaal niveau tot in het hart van de macht doorgedrongen en voor de Europese Parlementsverkiezingen van juni is de verwachting dan ook dat ze een kwart van de zetels zullen behalen. Hoewel alle EU-landen een ander politiek landschap kennen, hebben deze partijen een aantal speerpunten met elkaar gemeen: de strijd tussen de ‘oorspronkelijke’ bewoners van een land en de ‘nieuwkomers’, die overal anders gedefinieerd worden; de strijd van het ‘volk’ tegen een ‘corrupte’ bestuurlijke elite; en de overtuiging dat keihard ingrijpen het antwoord is, ook al moeten daar wat democratische verworvenheden voor worden ingeleverd. In dit wereldbeeld zijn chaos en conflict geen zaken die vermeden moeten worden, maar juist opgezocht. Het is een lus waarin je eindeloos kunt vastzitten: chaos en crises voeden de behoefte aan sterke leiders met simplistische antwoorden en zondebokretoriek, die daarmee nog meer conflict creëren.

Binnen deze context is het niet vreemd dat het wij-zij-denken in álle aspecten van het dagelijks leven is doorgesijpeld en individuen steeds vaker (bewust of onbewust) de rol aannemen die hun in de samenleving is toebedeeld: in een van de afgebakende kampen. Een perfecte voedingsbodem waarop met name het conflict in Gaza kan worden aangegrepen voor het aanwakkeren van een ‘cultuuroorlog’ die sommige politici hier toch al graag zagen ontvlammen – ook vóór 7 oktober 2023. Het meest recente rapport van de AIVD bevestigt dat beeld: meldingen van joden- en moslimhaat verdubbelden in 2023 en ‘Gaza’ wordt zelfs genoemd als reden voor verharding van extremistische standpunten in Nederland, op zowel de linker- als rechterflank. Het speelt in op een al langer bestaande sfeer van onverdraagzaamheid, waarbij minderheden – zowel joden als moslims, maar net zo goed minder zelfredzame burgers, vrouwen of leden van de lhbtqi+-gemeenschap – vooral dienen als stok om de ander mee te slaan. Of als brandhout om het vuur verder mee op te stoken. Het past allemaal in de politiek van de duidelijkheid, die een lange aanloop kent, maar onder Wilders’ PVV tot wasdom is gekomen.

Het is een wereld waarin voor omstanders geen plaats meer is, of voor de bijbehorende keuzes die per persoon, kwestie, moment en voorval kunnen verschillen. Een realiteit zoals onlangs omschreven in het essay Duidelijkheid van Tom-Jan Meeus, waarin ‘duidelijkheid het nieuwe bewijs wordt van politieke zuiverheid. Vereenvoudiging als uitgangspunt, eenzijdigheid als oplossing. Fouten benoemen, van anderen. Grenzen stellen, aan anderen.’

omstander of niet

Deze rigiditeit is ingeburgerd en wordt constant gevoed en bewaakt door beide flanken, op zowel rechts als links. Elke uiting wordt met haviksogen gescand op slechts één vraag: in welk kamp zit jij? Dát aan de kaak stellen, de vraag opwerpen waarom iedereen wordt gedwongen zich honderd procent aan het een of het ander te conformeren, waardoor de extremisten dáár alleen maar meer voedingsstoffen voor hun destructie krijgen, en híér, op binnenlandse bodem, daadwerkelijk een tweede conflict ontstaat, is nauwelijks mogelijk. Een gesprek erover wordt bij voorbaat van tafel geveegd als zijnde klein bier (‘je maakt je druk om wat hier gebeurt, maar wat dáár gebeurt is veel erger’), een bedreiging van ‘de goede zaak’, of het steunen van terreur. Het zijn morele stoomwalsen die de samenleving tot een striptekening reduceren – precies zoals de huidige politieke orde het graag ziet.

Geen oordeel vellen werd gezien als dé manier om geen onderdeel te worden van een conflict, de eendracht onder de eigen bevolking te bewaren en de buitenlandse handel niet te belemmeren.

Hiermee zijn dezelfde mechanismen overgenomen die de bloeddorst mogelijk maken waarover zoveel terechte verontwaardiging bestaat: het groepsdenken, de ijzeren loyaliteit die wordt vereist aan het ‘eigen’ standpunt, de noodzaak de ‘ander’ uit te schakelen als hindernis van een hoger moreel einddoel. De grootste fanatiekelingen zijn opvallend vaak joden noch moslims, en bepalen wie de grootste aanspraak heeft om al dan niet in bescherming te worden genomen. Een grimmige competitie waarin voor individuen in die minderheidsgroepen niet eens meer de keuze bestaat omstander te zijn: het jood- of moslim-zijn (en alles wat daar wat betreft naam of uiterlijk naar neigt) bepaalt de toegewezen rol, en vanaf dat punt moet nog enkel worden besloten of het hier een ‘goede’ of een ‘foute’ betreft. Joden die zich bijvoorbeeld niet uitdrukkelijk als antizionist uitspreken, mogen worden geïntimideerd onder het mom van de vrijheid van meningsuiting, want antizionisme is geen antisemitisme.

Maar wanneer je tien mensen – joods of niet-joods – vraagt wat zionisme dan is, krijg je tien verschillende antwoorden, variërend van de erkenning van het bestaan(srecht) van Israël tot aan het steunen van (de uitbreiding van) illegale nederzettingen, waardoor zo ongeveer iedere Nederlandse jood als zionist te kwalificeren is. Zeker nu. Moslims die uiting geven aan hun sympathie voor de Palestijnen – door het dragen van een vlag, een sjaal of het meedoen aan een vredelievende demonstratie – worden door diezelfde fanatici aan andere zijde onmiddellijk verweten Hamas-supporters of jodenhaters te zijn. Nederlandse joden en moslims wordt de keuze ontnomen omstanders te zijn.

Waar de andere Nederlanders er allerlei standpunten op kunnen nahouden zonder dat hun bestaansrecht meteen in twijfel wordt getrokken, worden deze minderheden aan een toelatingstest onderworpen. De goede jood neemt luidkeels afstand van het zionisme en spreekt zijn medeleven uit met het leed van de Palestijnen, de goede moslim neemt luidkeels afstand van antisemitisme en mag het ook wel opnemen voor het lot van de Palestijnen, maar dan wel zo beschaafd en onnadrukkelijk mogelijk. Hun burgerschap is voorwaardelijk en hun bewegingsruimte beperkt – precies het wij-zij-denken waarmee uiterst rechts momenteel zegeviert in Europa. Het is een vorm van onderdrukking die de leden van alle minderheidsgroepen raakt, en waartegen allen gelijke bescherming verdienen. Het is een denkfout om de machtsverhoudingen die in het Midden-Oosten gelden hierop van toepassing te verklaren.

Maar ook in de breedte van de samenleving geldt dat in dit conflict weinig ruimte meer bestaat voor het omstanderschap, in zijn vele verschijningsvormen. Met vaak de beste bedoelingen identificeren sommigen zich zodanig met slachtoffers, dat niet alleen hun woede en verdriet wordt gekaapt, maar ook hun unieke ervaring. De ‘zwijgende’ omstander wordt al snel gezien als dader, of ten minste medeplichtige, waarbij dat zwijgen al even rigide wordt gedefinieerd en vooral toeziet op je al dan niet uitspreken op sociale media. De ‘zwijgen is instemmen’-mantra leidt dan tot de wonderlijke omgekeerde logica dat wél luidruchtig aandacht vragen gelijkstaat aan zinnig verzet – wat niet zo hoeft te zijn. In sommige gevallen draagt het bij aan desinformatie, kortstondig sentiment of opzweperij, is het een gratuit symbool van bondgenootschap of een aflaat die een vals gevoel van rechtvaardigheid geeft – zoals we ook zagen bij #BLM en #MeToo. De mantra gaat voorbij aan minder zichtbare en soms duurzamer manieren waarop velen zich inzetten, in hun eigen gemeenschap en daarbuiten.

tegen de stroom in

Met de lessen van Raul Hilberg in gedachten worden een paar dingen duidelijk in de verschillende conflicten die nu spelen en de excessen die eruit voortvloeien. Ten eerste dat die conflicten, hier én daar, voortkomen uit bestaande sociale ordes die worden gevormd door zowel heden als verleden, en waarvan niemand uitgesloten is. Ze staan niet los van de samenleving, maar zijn er een bijzondere uiting van. Het positieve daaraan is dat ze dus ook ontmanteld kunnen worden door die samenleving zelf. Ten tweede dat begrip van de complexiteit ervan alleen mogelijk is door kleine vragen te blijven stellen en ruimte te bieden aan verschillende perspectieven op ieder deelgebied. Weg van de politiek van de duidelijkheid, van het Twitter-gestook, de oneliners in talkshows en de kadaverdiscipline die momenteel binnen zoveel groepen heerst, waardoor afvalligen direct als verraders worden weggezet. Pas dan wordt wellicht zichtbaar waar de uitwegen zich bevinden; de kleine doorgangen die wegleiden van het strijdtoneel. In het huidige politieke klimaat, met conflict als model en het constant aanwijzen van ‘de vreemde’ als oorzaak daarvan, voelt dat als zwemmen tegen de stroom in.

Tegengif voor deze ontwikkelingen is dat politici, media, belangenorganisaties en andere leidende stemmen minder reageren op de lokroep van extremisten en hun rigiditeit, en meer lucht geven aan de complexiteit en veelzijdigheid van de realiteit. Zeker nu, rondom de Europese verkiezingen, en met, mogelijk, een Nederlands kabinet dat zelden zo irrationeel en polariserend was. De schreeuwers op beide flanken zijn gebaat bij zoveel mogelijk angst en chaos, omdat die de behoefte voeden aan eenduidige, flinke antwoorden. Het creëert de cirkel waar we niet meer uit komen. Er moet ruimte zijn voor verschillende visies op de verschillende conflicten die spelen, hoezeer ze op elementen ook aan elkaar verbonden zijn, vanuit één vertrekpunt: dat geweld niet het antwoord is en ‘de’ goede omstander niet bestaat.