‘Heer Campert,’ zeggen ze tegen hem bij The Bulldog op het Leidseplein. ‘Een paar grammetjes Thai voor heer Campert.’ Dat oud-Amsterdamse ‘heer’ bevalt hem goed, zegt schrijver/dichter Remco Campert (84).

‘Dat ze je bij die coffeeshop herkennen, vind je ook gewoon leuk. Dat toont aan dat je tot het vaste meubilair van de stad hoort,’ zegt zijn vrouw, Deborah Wolf (75). Campert koopt het spul soms nog voor Deborah, zelf houdt hij het bij sigaretten. ‘Ik blow niet meer, de laatste tijd. Ik wil er op mijn leeftijd juist graag bij blijven, ik wil niet wegzweven.’ Wolf: ‘Ik vind het nog steeds heerlijk, af en toe.’ Remco Campert, na enig zwijgen: ‘Ik heb wel zin in een glas rode wijn.’

We zitten in een erker op de eerste verdieping, in een kast van een huis in de Jan Luykenstraat. Op de voordeur vermeldt het emaillen naamplaatje kortweg ‘Campert’, de entree is royaal van marmer voorzien. Dit buitenmodel herenhuis in Amsterdam-Zuid is een van de sleutels voor het slagen van hun huwelijk, zegt Deborah Wolf. ‘Ik wil niets afdoen aan de romantiek, die is er ook nog steeds, maar hier zou iedereen gelukkig getrouwd kunnen zijn. Als je ouder wordt moet je ieder je eigen vertrekken hebben, vind ik. Je eigen werkkamer, maar ook je eigen badkamer. Wij hebben fysiek en geestelijk de ruimte om onszelf te zijn en om bij elkaar te zijn als we daar zin in hebben. Het is kortom de ideale situatie.’

Definitief

Toen ze hier achttien jaar geleden gingen samenwonen, was dat de tweede maal dat ze zoiets probeerden. De eerste poging was eind jaren zestig, de bloeitijd van vrije liefde en vrijblijvende relaties, en strandde vijftien jaar later. ‘Ik geloof wel dat het huwelijk op de helling gaat,’ zei Campert destijds in een interview. Waarbij hij even voorbijging aan het feit dat hij in de jaren ervoor al drie keer in het huwelijk was getreden, met onder anderen dichteres Fritzi ten Harmsen van der Beek en met de beeldschone Freddie Rutgers, die ook werd begeerd door collega-Vijftigers als Gerrit Kouwenaar en Jan G. Elburg. ‘Het gaat erom dat je uit vrije keuze bij elkaar blijft,’ vervolgde Campert in het interview uit 1970. ‘Niet om dat boterbriefje, niet om de buren, niet om de ouders.’ Wolf vulde aan: ‘Waarom zou ik mijn keuze voor Remco op het stadhuis bevestigd willen zien door een dorre ambtenaar?’

‘Die angst voor ruzie komt omdat je niet in een standaardgezin bent opgegroeid’

Maar toen ze in de jaren negentig voor de tweede keer gingen samenwonen, waren de tijden veranderd. ‘We hebben van de gelegenheid gebruikgemaakt meteen maar te trouwen,’ zegt Deborah Wolf nu. ‘Vooral om praktische redenen.’ Als verrassing voor haar aanstaande bruidegom regelde ze dat burgemeester Patijn het huwelijk zou voltrekken. De hele extended family was erbij: de dochters van Remco Campert, Manuela en Cleo, die hij in hun jeugd maar weinig had gezien. De kinderen van Deborah Wolf, Leslie en Jeroen, die wel waren opgegroeid bij Campert en Wolf thuis. De kleinkinderen. En een paar goede vrienden zoals Barbara en Kees van Kooten. Remco Campert: ‘Ik wilde heus niet alleen om praktische redenen met je trouwen, hoor. Ik wist: als het aan mij ligt, is het deze keer definitief. Ik wilde alle vluchtwegen afsnijden.’

Angst voor ruzie

Vorige maand verscheen Hôtel du Nord, een roman waarin Remco Campert zijn hoofdpersoon wel een ontsnappingsroute toestaat. Walter Manning heeft besloten het leven zoals hij het tot dan toe heeft geleid de rug toe te keren. Zijn geliefde, zijn carrière als scenarioschrijver, zijn vrienden. Hij was ooit begonnen als dichter, maar is gestopt met poëzie na een venijnige opmerking van een collega. Die had opgemerkt dat zijn thema ‘leegte’ was. ‘Helaas,’ had hij eraan toegevoegd, ‘is zijn thema ook meteen zijn motief, zodat zijn werk niets inhoudt.’

Gerard Reve zei ooit precies hetzelfde over hemzelf, beaamt Campert. ‘Ik vond dat destijds vervelend, uiteraard, want ik had grote waardering voor Reve als schrijver. Maar ik wist ook dat hij gewoon een pestkop was en ik heb me er dus niets van aangetrokken. Ik heb Gerard ook niet tegengesproken, want polemiseren vind ik verloren tijd, dat is niets voor mij. Ik ben bang voor ruzie, dat brengt me uit mijn evenwicht.’ Deborah Wolf: ‘Die angst voor ruzie komt omdat je niet in een standaardgezin bent opgegroeid. In zo’n gezin zijn ruzies heel gewoon.’ Remco Campert, enig kind, werd opgevoed in een pleeggezin omdat zijn moeder Joekie Broedelet, die gescheiden leefde van zijn vader Jan Campert, haar carrière als actrice voorrang gaf. ‘Ik mis een leerschool in ruzie,’ beaamt hij. Deborah Wolf, die zelf opgroeide met vier broers en zusters in een intellectueel gezin in Kansas City, Missouri: ‘Ik weet gelukkig heel goed hoe dat moet, ruziemaken.’

De hoofdpersoon in Hôtel du Nord trekt zich terug in een hotel in het plaatsje Duneville, waar niemand hem kent. Walter Mannings illusie om blanco opnieuw te kunnen beginnen, lijkt een beetje puberaal en tot mislukken gedoemd. ‘Hij had altijd aangenomen dat hij met het klimmen der jaren vanzelf de staat der volwassenheid zou bereiken. Zijn weglopen getuigde er niet van en leek eerder een terugval in zijn puberteit, een onvolgroeide levensfase.’

De stap opzij, de vlucht uit het alledaagse is een thema dat Campert goed kent. In het gedicht ‘Onzichtbaar’ uit Mijn leven’s liederen waant de ik-figuur zich inderdaad onzichtbaar, hij valt weg tegen zijn omgeving en put daaruit een ‘dodelijke vreugde’. Hij droeg het gedicht op aan Deborah Wolf, op wie hij toen net verliefd was. Het gedicht beschrijft een ik-figuur die ook anoniem in een klein hotel verblijft, niet in het fictieve Franse Duneville maar in het Belgische Oostende. Als zijn geliefde dat hotel belt, lijkt hij er niet bekend. ‘Onbereikbaar was ik / die meneer zei de hotelhoudster / ah nee connais pas.’

Dat idee om met een schone lei te beginnen heeft hem altijd getrokken, zegt Campert. ‘Onzichtbaar zijn, dat zou ik graag nog een keer willen meemaken, maar het lukt me niet meer. Ik ben een bekend persoon geworden, dat merk ik ook op straat. Deels is dat leuk, daar wil ik niet hypocriet over zijn, maar ik zou ook graag inconnu zijn.’

Romantischer kon niet

Deborah Wolf heeft inmiddels een fles rode wijn tevoorschijn gehaald, schenkt de glazen vol en zegt: ‘In die tijd, onze beginperiode, trok Remco zich wel vaker een week of twee terug in een hotel. Hotel Schiller aan het Rembrandtplein bijvoorbeeld.’ Campert: ‘Ik ging soms ook tijdelijk in een ander huis wonen, in een andere buurt, om zo de illusie van de schone lei op te roepen. Maar dat lukte nooit echt. Als ik ’s avonds naar buiten keek, wist ik precies in welke buurt ik me bevond. Dan dacht ik: tsja, wat schiet ik hiermee op. Op een kilometer afstand is mijn echte leven en ik heb mezelf hier een beetje opgesloten. Van werken kwam nooit iets, ik zat alleen naar mijn eigen huis te verlangen. Maar ik kon niet terug, want dat had ik me nu eenmaal voorgenomen. Het was een raar soort experimenteren met jezelf.’

Wolf: ‘Deze keer zat Remco dus ondergedoken in Oostende. Ik wilde naar hem toe komen, maar toen ik het hotel belde, kreeg ik te horen: hij is hier niet. Precies zoals het gedicht beschrijft. Dat kon ik niet geloven, dus ik ben toch gegaan. Hij wist van niets en toen ik aankwam stond-ie daar in zijn regenjas, geleund tegen een lantaarnpaal, de krant te lezen. Dat was zó romantisch.’ Campert: ‘Een raar effect was dat precies op dat moment een groot schip wegvoer uit de haven van Oostende met de naam van mijn vorige vrouw erop. Heel groot, heel langzaam, recht voor onze ogen: de “Lucia”.’

Wolf: ‘Romantischer kon niet. En “Onzichtbaar” is het mooiste gedicht dat Remco voor me heeft geschreven. Wat niet zo moeilijk is, want hij heeft er niet zoveel voor me gemaakt.’ Campert: ‘Maar ik heb wel veel bundels aan je opgedragen. Je hebt niets te klagen.’ Ze zijn het erover eens dat het hele concept ‘muze’ nogal overschat is, of althans achterhaald. ‘Hm, nee, mijn muze zou ik Deborah niet willen noemen. De wéreld is mijn muze.’

Blauwe deken

Het was de poëzie die ze in 1966 samenbracht, zegt Wolf. Het huwelijk waarvoor ze Cincinnati, Ohio, had verruild voor Amsterdam, was stukgelopen, ze voedde in haar eentje haar twee kinderen op. Campert woonde met zijn dochters in Antwerpen en werd gevraagd om een tentoonstelling te openen van een wederzijdse vriendin. ‘Die had Deborah uitgenodigd om in de auto op weg naar de opening met me te praten. Ik was nogal zwijgzaam dus ik moest een beetje loskomen. Debbie is nogal een praatster en bovendien een mooie, aantrekkelijke vrouw. Diezelfde avond lagen we in bed.’ Wolf: ‘Dat kwam door het gedicht dat je had voorgedragen. Ik werd verliefd op Remco’s woorden.’ Campert: ‘Ja, dat is een van de voordelen van het dichterschap.’

Wolf: ‘Ik kende zijn werk, want toen ik naar Nederland kwam, werd me verteld: als je de taal wilt leren, moet je beginnen met Campert. Dat is een goede schrijver, maar hij gebruikt geen moeilijke woorden. Dus toen ik Remco ontmoette, had ik bijna al zijn poëzie gelezen. Ik vond zijn gedichten al mooi, maar toen hij dat ene gedicht voorlas waarin “zij op de bank lag te slapen / onder de blauwe deken”, wist ik: ík wil die “zij” zijn en bij hem onder die blauwe deken liggen. Toen heb ik hem min of meer meegesleept naar huis, want volgens mij was het helemaal niet jouw bedoeling, Remco.’ Campert: ‘Ik was toen al vrij willoos tegenover Deborah. Ik herinner me van die nacht vooral dat toen we de volgende ochtend wakker werden, haar zoontje op bed sprong en verbaasd tegen zijn zusje riep: “Maar het ís opa niet.” Alsof het wél logisch was geweest als opa bij zijn schoondochter in bed had gelegen.’ Wolf legt uit: ‘Ze hadden nog nooit een andere man bij me in bed gezien dan hun vader. Hun opa droeg een bril en Remco was in slaap gevallen met zijn bril op.’

Alcoholische chaos

Over zijn eerste drie vrouwen zei Campert ooit: ‘Mijn huwelijken heb ik afgeraffeld, zoals een kind in een schoolschrift zijn huiswerk afraffelt, omdat het met zijn vriendjes buiten wil gaan spelen.’ Deborah Wolf: ‘Iedereen dacht dat hij een of andere playboy was met al die huwelijken. Al zei hij er zelf van: het is toch niet zo gek, drie grote liefdes? Maar ik vond trouwen dus niet zo’n goed idee, ik had gezien hoe dat afliep.’

‘“Onzichtbaar” is het mooiste gedicht dat Remco voor me heeft geschreven’

Hun eerste relatie hield lang stand, zo’n vijftien jaar. Terwijl er in die jaren óók uitgebreid buiten werd gespeeld, zegt Wolf. ‘Het was een leuke maar ook heel wilde tijd. Veel drank, veel nachten op de Kring (de kunstenaarssociëteit bij het Leidseplein). Als ik terugkijk snap ik niet hoe we dat hebben volgehouden. Het was één grote alcoholische chaos. Ik begrijp niet dat Remco zo veel heeft geschreven in die jaren. In 1976 kreeg hij de P.C. Hooft-prijs en verscheen Alle bundels gedichten. Ondertussen leidde ik tien jaar lang Galerie Balans en bracht ik daarnaast ook nog twee kinderen groot.’

Campert: ‘Voor mij was mijn werk de grote redding, want dat gaat uiteindelijk altijd voor. Een plechtanker. In welke situatie ik ook terechtkwam, met één oor luisterde ik altijd: kan ik er iets mee in mijn werk? Het schrijven is voor mij het belangrijkste geweest in mijn leven, en dat is het nog steeds.’ Wolf: ‘Misschien wel het énige belangrijke. Ik had duizenden andere dingen te doen, ik moest de wereld runnen. En Remco alleen maar schrijven. Ik kan er nog razend om worden.’

Al zijn boeken in vuilniszakken

‘Deborahs enige ondeugd’ was volgens Campert in een interview van meer dan veertig jaar geleden ‘de hinderlijke neiging om alles te willen regelen’. Die hang naar controle heeft zijn vrouw nog steeds, zegt hij nu. ‘En daar was ik niet altijd gevoelig voor. Ik heb er wel last van gehad dat het initiatief me werd ontnomen en daar wilde ik nog wel eens aan ontsnappen.’ Wolf: ‘Dat ontsnappen hield in dat je op de Kring bleef doordrinken tot na sluitingstijd en óf ruziezoekend om half vijf ’s ochtends thuiskwam óf juist helemaal niet thuiskwam en bij een andere vrouw sliep.’ Op een gegeven moment pikte ze dat niet meer, vertelt ze. ‘Remco had in die tijd een aparte werkkamer in de Van Breestraat op driehoog, hij was weer eens niet thuisgekomen ’s nachts en ik ging hem daar zoeken maar hij was er niet. Uit pure woede propte ik al zijn boeken in vuilniszakken en zette ze op straat als vuilnis. Dat waren heel veel boeken, hoor, en heel veel traptreden bovendien. Daar zat uren werk in. Toen ik besefte wat ik had aangericht, schrok ik en heb ik al die boeken weer naar boven gesleept en terug in de kasten gezet.’ Campert: ‘Ik kwam pas dagen later weer op mijn werkkamer en ik heb er helemaal niets van gemerkt.’ Wolf: ‘Is dat niet verschrikkelijk?’

Foto: Gianni Fiorito

Na die chaotische periode samen leek het beter om uit elkaar te gaan, zegt Campert. ‘Maar we hadden een afspraak: als we oud zijn, gaan we weer samenwonen. Niet dat we geloofden dat dat ook werkelijk zou gebeuren.’

Rijkman Groenink als broekie

Wolf stortte zich op haar baan als adviseur van de kunstcollectie van de AMRO- en later de ABN Amro-bank. Ze kocht daarvoor een collectie van zo’n tienduizend kunstwerken bij elkaar, die later, bij de verkoop van de bank, door Rijkman Groenink in een stichting werd ondergebracht. ‘Ik heb Rijkman Groenink als jong broekie meegemaakt, een heel eigenwijs ventje. Het gewone volk kreeg grafiek aan de muur; als je belangrijker was, mocht je een aquarel, of een bronzen beeldje op je bureau. Maar de jonge Rijkman wilde per se een echt schilderij in zijn werkkamer. Toen heb ik tegen hem gezegd: “Daar ben je nog lang niet belangrijk genoeg voor.”’ Campert lacht. Wolf: ‘Pas toen hij voorzitter werd van de raad van bestuur, mocht hij The Girlfriend van Dumas op zijn kamer hangen. Daar had ik namens de bank elfduizend gulden voor betaald, dat is nu zeker een miljoen waard.’

De collectie van de bank wordt nu behoorlijk teruggesneden, vooral heel veel grafiek wordt afgestoten, vertelt Wolf. ‘Ik weet niet hoe ze dat gaan doen, op de veiling of naar een museum. Het goede nieuws is dat er met Danila Cahen een nieuwe, goede curator is aangetrokken.’ Wolf verzamelde ook jarenlang kunst voor het echtpaar De Heus-Zomer, rijk geworden in het veevoer. ‘We waren elke zaterdag op pad, eerst om kunst te bekijken, later om te kopen.’ Uit de collectie zijn inmiddels drie tentoonstellingen samengesteld: dit voorjaar was Van Cobra tot Dumas een succes in museum Singer in Laren, later volgen nog twee thematische tentoonstellingen in het Friese Museum Belvédère en in Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Wolf is niet meer actief als adviseur, en dat spijt haar niet. ‘Het gaat erg slecht in de galeriewereld, grote verzamelaars kunnen zich nauwelijks meer ergens laten zien, ze worden dan werkelijk belaagd door kunstenaars en galeriehouders.’

Al woonden ze na hun eerste verhouding vijftien jaar lang niet onder één dak en hadden ze andere geliefden, ze bleven elkaar zien. Campert: ‘Die liefdes dat werd nooit iets, ik merkte hoe gehecht ik nog altijd aan Deborah was. En die nieuwe vriendinnen zagen: hij gaat nog altijd terug naar die vrouw.’ Wolf: ‘Ons zomerhuis in Iviers in Noord-Frankrijk en onze vrienden waren ons cement. Jan en Johanna Mulder, Kees en Barbara van Kooten, ze nodigden ons altijd met zijn tweeën uit. En niet die andere vervelende vrouwen van jou, Remco.’ Terwijl Wolf kunst verzamelde, schreef Campert onverstoorbaar door. ‘Schrijven moet altijd doorgaan. Maar ik heb wel een doel nodig, buiten het doel een goede schrijver te zijn. Ik moet het vóór iets doen, of voor iemand. De ezel heeft een wortel nodig.’ Wolf: ‘En ik bleek uiteindelijk toch die wortel.’

‘Uit pure woede propte ik al zijn boeken in vuilniszakken en zette ze op straat als vuilnis’

Toen de Volkskrant hem en Jan Mulder een wisselcolumn aanbood, ‘CaMu’, en daarmee een geregeld inkomen, was dat het moment om hun oude afspraak na te komen, zegt Campert. Wolf: ‘Remco zei: “Vind je niet dat het tijd is dat we weer gaan samenwonen?” Daarvoor wilde ik en hij niet, of andersom, maar nu wilden we allebei. Een paar weken later had ik dit geweldige huis gekocht voor ons samen. Ons leven is nu een stuk rustiger dan in ons eerste huwelijk. Elke dag precies om vier uur spelen we een potje Scrabble, dat is vaste prik. Woorden blijven belangrijk voor onze relatie. Als je lang bij elkaar wilt blijven, is Scrabble nog net even belangrijker dan seks.’

Slordig vaderschap

Deborahs dochter Leslie komt de statige woonkamer binnen en kondigt aan dat zij die avond zal koken. In die kamer staat een zwarte vleugel, aan de muur hangen schilderijen van onder anderen Reinier Lucassen en een geïllustreerde versie van Camperts beroemde gedicht ‘Lamento’. Leslie woont na een kort Amerikaans avontuur op de benedenverdieping van het huis in de Jan Luykenstraat. Even later komt ook fotografe Cleo Campert langs. Zij maakte eerder dit jaar het fotoboek De ziel krijgt voeten met haar vader, die teksten schreef bij haar portretten van bevriende schrijvers en kunstenaars. ‘Het heeft ons dichter bij elkaar gebracht,’ zegt Remco Campert. ‘Je leert elkaar beter kennen en dat werd wel eens tijd.’

Deborah Wolf in 1966, het jaar dat zij en Remco Campert elkaar leerden kennen.
Deborah Wolf in 1966, het jaar dat zij en Remco Campert elkaar leerden kennen.

In de jaren zestig en zeventig speelden de kinderen een ondergeschikte rol in zijn leven. In Antwerpen was er een kindermeisje en kwam zijn moeder nog wel eens oppassen. ‘Maar uiteindelijk zijn mijn dochters weer bij hun moeder terechtgekomen.’ Hij heeft zichzelf wel eens verwijten gemaakt over zijn slordige vaderschap. ‘Ik was lang van mijn kinderen gescheiden, die woonden in Amsterdam-Zuidoost, daar kwam ik niet zo vaak. Ik verloor ze een beetje uit het oog.’ Wolf: ‘Remco heeft zijn kinderen nooit zoveel gezien. Zoals veel mensen waren wij in die jaren erg met onszelf bezig. De term ‘slachtoffer’ is voor de kinderen van die generatie zeker niet te sterk uitgedrukt. We hebben later geprobeerd dat voor zover mogelijk te herstellen. Je kunt dat slordigheid noemen, maar bij Remco kwam er ook bij dat hij geen voorbeelden had in het ouderschap. Hij had geen vader (Jan Campert stierf in 1943 in concentratiekamp Neuengamme) en zijn moeder was altijd weg. Zij vertelde me dat de dichter Jacques Bloem de kleine Remco eens observeerde terwijl hij met zijn rugzakje op een tramhalte stond te wachten. Later zei Bloem tegen haar: “Dat jongetje van jou heeft niemand en niets nodig.”’ Campert: ‘Oom Jacques, die keek wel goed toch.’ Wolf: ‘Remco is niet afhankelijk van anderen. Zoals gewóne mensen.’ (lacht uitbundig). ‘Maar hij is wel een heel aardige man en alle kinderen zijn erg op hem gesteld.’

Alle dagen feest

Boven in het huis monteert zoon Jeroen Wolf de documentaire die hij met Deborah maakte over haar sentimental journey naar haar Amerikaanse verleden. Eerder maakten moeder en zoon samen documentaires over dichteres Elly de Waard en kunstenaar Willem van Malsen. Met deze film wil Deborah haar geliefden de belangrijke plekken en huizen uit haar jeugd laten zien, in Kansas City en in Cincinnati. En het zomerhuis van haar kinderjaren aan Clear Lake, Iowa, dat er nog steeds bleek te staan. ‘Het lijkt ontzettend ijdel, een film over jezelf,’ zegt ze. ‘Maar het is een onderwerp dat veel oudere mensen bezighoudt, een reis terug naar je jeugd. Het heeft een grotere reikwijdte dan mijn particuliere verhaal.’

Foto: Ferry André de la PorteFoto: Ferry André de la Porte

Campert bleef thuis in de Jan Luykenstraat, terwijl zijn vrouw drie weken door de Verenigde Staten trok. ‘Reizen vergt iets te veel van mijn energie, langzamerhand.’ Hij hoefde ook niet op reis, want hij kon steunen op zijn verbeelding: op basis van Deborahs verhalen schreef hij het gedicht ‘Summerhouse in Clear Lake, Iowa’. Wolf: ‘Remco gaat bijna de deur niet meer uit.’ Remco Campert: ‘Mijn leven speelt zich inmiddels af in de driehoek tussen Bodega Keijzer, sociëteit de Kring en uitgeverij De Bezige Bij. Dat is mijn tweede huis, ik ben ermee vergroeid. Door “De achttien dooden”, die rijmprent van mijn vader, ben ik al in de oorlog lid gemaakt van de coöperatie.’ Wolf: ‘Toen Geert Lubberhuizen nog leefde, was het daar alle dagen feest.’ Campert: ‘In de tijd van Geert was het feest, nu is het meer hard werken. Maar altijd met een goed humeur. Henk Pröpper bevalt heel goed als directeur, Robbert Ammerlaan was een wonder.’

Harry Mulisch maakte bij leven al een afspraak met uitgever Ammerlaan als zijn toekomstige biograaf. Jan Wolkers en Henk Hofland zijn ook onder de pannen, journalist Piet Piryns werkt aan het levensverhaal van Hugo Claus. De biografie van de relatief jeugdige Reinbert de Leeuw werd zelfs al bij leven geschreven, al was de componist daar bij nader inzien niet blij mee. Wie doet straks Remco Campert? ‘Mij doet niemand, ik weiger die gedachte toe te laten. Om zoiets af te spreken, moet je bovendien nogal van je eigen belang overtuigd zijn, daar ben ik wat relativerender in.’ Wolf: ‘Wat Remco bedoelt, is dat hij niet ijdel is, zoals sommige eerdergenoemde heren.’ Campert: ‘Als het dan toch moet, zo’n biografie, dan liever helemaal na mijn dood dan dat ik met het oog op mijn overlijden allerlei inlichtingen moet verstrekken.’

Vrienden als Jan Wolkers, Lucebert, Rudy Kousbroek, Jan Vrijman, ze zijn er niet meer. ‘De lijst van overleden vrienden en kennissen overtreft inmiddels royaal die van de levenden,’ zegt Wolf. Ze hebben van de meesten afscheid kunnen nemen. ‘Hugo Claus heeft zijn vrienden nog bij hem op bezoek gevraagd, wij waren ook bij hem langs, kort voor zijn zelfgekozen dood,’ vertelt Campert. ‘Ik denk soms wel dat Hugo te snel is geweest,’ zegt Wolf. Campert protesteert: ‘Het was juist precies op tijd, hij was echt al in de war.’

Een beetje eng

‘We hebben het samen wel over de dood,’ zegt Wolf. ‘Vooral in praktische zin. De euthanasiepapieren liggen klaar en we hebben ook al een graf, naast dat van Barbara en Kees van Kooten.’ Campert, opgewekt: ‘Dat zijn hele goede vrienden en die zijn gelukkig jonger dan wij.’ Wolf: ‘Ik wil ook zo graag onze vriend Willem (kunstenaar Willem van Malsen, overleden in 2005, red.) erbij hebben, ruimte genoeg, maar dat mag niet van Remco. Zijn as staat nog altijd boven in mijn werkkamer.’ Campert: ‘Hoezeer ik Willem ook liefhad, dat vind ik net iets te veel eer. Maar ja, als ik eerder sterf, wat niet onmogelijk is, dan heb ik natuurlijk geen controle over wat Deborah stiekem doet.’

Ze zijn laatst met zijn vieren gaan kijken op begraafplaats Zorgvlied, de Camperts en de Van Kootens. ‘Dat was de eerste keer dat Remco ons graf zag,’ zegt Deborah Wolf. ‘Barbara en ik hebben de plek uitgekozen, op het mooiste, oudste stukje van Zorgvlied. De jongens vonden het toch een beetje eng. Barbara en ik hebben ook de stenen uitgezocht. Dat moest: anders zijn die graven zo kaal in de tussentijd.’ Campert: ‘Het was een mooie, zonnige dag en ik moet zeggen, het graf lag er goed bij. Ik kreeg er bijna zin in.’

Remco Campert, ‘Hôtel du Nord’, De Bezige Bij, 2013. Remco en Cleo Campert, ‘De ziel krijgt voeten’, De Bezige Bij, 2013. ‘Cobra tot Dumas. Collectie De Heus-Zomer’, tekst Hans den Hartog-Jager, Toth/Singer Laren, 2013